Maar wanneer wordt dat gekwetst? Waar is de scheidslijn? Kwetsen, volgens u, de voormelde werken het katholiek geweten? Dat geweten is een zeer subjectief iets en zal meestal afhangen van den min of meerderen graad van ontwikkeling van eenieder in 't bijzonder. Zoo werd veler katholiek geweten gekwetst door sommige stukken van den katholieken Streuvels, van den katholieken v.d. Woestijne, misschien ook wel van den katholieken Van Langendonck.’
‘Mijne bedoeling was eene poging te doen in den zin der edelheid, der verhevenheid, van “das Geistige”. Ik neem heel goed aan dat men tendentieuse anti-katholieke (in “Vlaanderen” werden die ook geweigerd), zelfs zooveel mogelijk alle bijdragen weigert, waar de tendenz te veel op den voorgrond treedt, - maar wanneer het werken geldt waarin een kunstenaar, in volle oprechtheid, lucht geeft aan een verheven, edel of fijn gevoel of idem gedachte, al zijn die dan niet altijd zoo orthodox, moeten die afgewezen worden?’
‘Indien ik de kwestie zoo kategoriek stel is 't om later misverstand te vermijden. Misschien zouden we de zaak wel eens met ons beiden kunnen bepraten: in den grond lacht zij mij zeer toe omdat er middel zou zijn door eene voorzichtige, wijze, niet al te confessionneele leiding onze gansche letterkunde eenen meer ideëelen weg op te stuwen, er wat meer eene “littérature de bonne compagnie” van te maken, iets wat ook wel de meening is van Vermeylen, Hegenscheidt, De Bom en Teirlinck.’
Tot een mondelinge bespreking kwam het ondertusschen niet, maar, een paar dagen later, 1 April, schreef van Langendonck me een tweeden brief, waarin het o.a. heet:
‘Al schijnt, na uw laatsten brief, de zaak van De Linde bepaald afgehandeld, acht ik mij genoodzaakt er toch op terug te komen, deels om mogelijk misverstand uit den weg te ruimen, deels ook om de kwestie duidelijker te stellen.’
‘Ik vroeg u of gij er geen bezwaar in vondt dat ik er over sprak met Vermeylen, enz. om te zien of zij geene inzichten hadden. Let wel: hadden zij er geene, dan was ik bepaald vrij, wel te verstaan wat de kieschheid te hunnen opzichte betreft. Want feitelijk ben ik aan niemand of niets gebonden en ik heb hun altijd wel op het hart gedrukt. dat ik mijne gansche persoonlijke vrijheid behield. Ik vroeg u dan of desnoods bijdragen van hunne hand, in den zin dergene die ik aanhaalde, zouden opgenomen worden. Wanneer zij mijne medewerking aan De Linde met leede oogen zouden zien, kon ik hun dan zeggen: “Maar gij kunt ook meewerken, mits die en die voorwaarde”. Vonden zij echter geen bezwaar in mijne medewerking of beter: hadden zij geen plan om zelf iets op te richten dat mij beviel, dan ging ik met u mede op zuiver katholieken weg en ik mag u