melk of een handvol kersen die hij dan ophalen moest in een mandje met een koord. De menschen meenden het goed met hem. Hij mocht niet vadsig zijn. Hij zou de ellende verbergen waar zij niets van begrepen, d'ellende die hij voor zichzelf hield, waar hij mee doen moest als de vrek doet met zijn goud, verbergen, begraven voor zich alleen. Gewasschen en gekleed staat hij te zien naar het blauw van de lucht, een lange, lange poos.
Dan gaat hij terug naar het bed en ligt neer.
De musschen en veel andere neeringdoende vogels tjirpen en kwetteren. De dichter nachtegaal zwijgt. Een stalpoort zeurt in haar hengsels, pomparmen piepen en kotsen, klompen klefferen, een hondenketting ratelt over den rand van het kot. Kippen gaan opeens ploertig kakelen. 't Zijn appelwijven van kiekens, ze doen gemeen, als schandaalslonsen in een krottengang. Kon hij die nu een voor een den nek omwringen, hij deed het met wellust.
Hij glimlacht, betrapt zich op een verlangen, een aandrang naar een daad. En welk een daad!
't Duurt weer een kwartier voor 't schandaal gestild is in 't kiekenkot en de sletten weer normaal aan 't kakelen en knorren gaan.
Hij ligt roerloos, voelt zich een vormlooze leegte waar geluiden om dwarrelen.
Hij ligt zoo heel lang. Opeens, binnenzeilend op den helderen wind in de witte kamer, getink van een kloksken! De klank wordt aangedragen over 't hoogtijdige water van den stroom als op schenkende handpalmen. Hij deint golvig als een vluchtige sluier, doorzichtig en teer en breekt als broos kristal tegen den steenen wand.
Hij ligt ademloos en drinkt de muziek met heel zijn lijf.
Wat is dat? Hij ligt roerloos en laat de openbaring opwolken en al de netten van zijn begeerte liggen geworpen en gespannen, om te behouden, te bemachtigen wat daar onvatbaar is.
Het kloksken giet zijn kamer vol zaligheid, een nooit geproefde zoetdruppende rust. Een prieeltje van witte kanten beeldekens weeft het rondom. Hij leeft er in geborgen als in een kapelleken omgoten van myrrewolkskens.
Hij laat alles geschieden, alles vergaan en drijft stillekens op gedobber van zilver in klokkende golfkens.
Hij voelt zich meegedragen naar elders..... aan de ruimte ontrukt, door een waas van mysterie omweven en gaande naar een goede milde macht die hem beschutten zal. Hij voelt zich drijven naar een vreemden lokkenden schijn.
Een riezeling door 't loover en de leegte zuigt hem op. Gedaan.