| |
Over moderne Literatuur
HET gangbare kunstinzicht is als de vlotbrug: in deining met de golfslag die haar aandoet. De stand ervan is wisselvallig. Onze weg loopt niet er overheen. Wij springen van wal aan boord.
Voor uitingen van contemporaine kunst maakt het groot publiek zich in de generaliteit der gevallen als een zeer onkrities en maatstafloos reseptief kenbaar. Is de zaak zo, dan werpt men paarlen voor de zwijnen.
Liever is ons de strijd tegen een blinde, vooropgezette kunstopvatting die normatief verzekerd is, dan het zwijgzame sukses der z.g. eklektiese tentoonstellingszalen waar het publiek zich serieus alles laat uitlepelen gaar of ongaar. Bij een schouwing van onze eigen gelederen nu, moeten we het dilletantisme ongenadig uitrotten. Men heeft een standpunt of men heeft er geen. Het doet komies aan sommige ontvankeliken op de schommel te zien tussen de meest divergente stromingen. Zij verklaren zich hartstochtelik voor ‘vernieuwing’ maar geven het hele bent ‘carte blanche’ wat betreft de inslag dier vernieuwing.
Meen nu niet dat ze van die schommel tussen standpunten allerhande met een duizelig hoofd afdalen. Loop heen: zij doen hun hoogste boord om en wandelen - magister - bedaard vandaan als miniatuurstapelhuizen vol intellekt. De goede gemeente valt plat van ontzag. Zagen we heer van Doesburg hier
| |
| |
geen hyper-wijsgerig betoog als grondsteen leggen aan een esthetiek die als hoogste norm heeft: het inleggen van tegelvloeren, en uit de hoogte neerblikken op het dadaïsme? Nu is het getij gekenterd. Te Weimar beviel heer Van Doesburg van het dadaïsties tijdschrift ‘Meccano’. Wij wensen het een zeer uitgebreid afzetgebied en een lange adem met de erkenning dat deze onze tijd snel is aan evoluties!
Het is onze opgaaf, de verschijnselen der jongere kunst nader te omlijnen meer speciaal op literair gebied, en ook onze stellingname tegenover deze verschijnselen in een helder licht te zetten. Met uw verlof nemen wij een overstapje naar de schilderkunst, omdat hiervan uitging de oorspronkelike tendens naar beelding in haar huidige aspekten en ook het eerste lijnvaste beginselschema. Het impressionisme heeft in pointillistiese konfetti-slag uitgewoed. De sensitivist dreef een graadmeter in zijn overprikkeld zenuwleven. In de optiek bracht deze levensverhouding de zin voor kleurverfijning, nuancëring, tonaliteit.
Bestendigd bleef de opgaaf, het schilderij te herleiden tot een bisnummer van de natuur, doorheen de subjectiviteit voorgesteld. Stemmingskunst onder atmosferiese voorwaarden.
Dat het richtsnoer der prekubisten mijlenver stond van deze estheterij die de natuur interpreteert volgens de individuele aanvoeling ervan, is met hun uitgesproken trachten naar vormenbouw als een aanvangskamp voor de beelding van het ding om zich te aanzien. Er is de fenomentaliteit, de buitenwereld, er is geesteshouding.
Verhouding object en subject. Deze verhouding kan zich in velerlei zijn omwerken. De cerebrale, nl. dat men het ding uit zijne verschijning naar het begrip abstraheert en omzet in wat ik noem: de platoniek in kleur en vlak. Dit is de verwerpelike die in de bazis zondigt, wijl zij over het beeld der dingen heenschrijdt en in voorwerpeloosheid vernevelt. Men konkretiseert slechts begrippen langs de stoffelike gelijkwaarde waarin zij zich lokaliseeren. Hiermee is niet het gebied afgesloten voor kleurlyriek waarbij de functie van lijn en vlak gelijkwaardig wordt verklaard aan klank en maat. Deze stemmingskunst met emotioneele uitslag bij uitstek is een uitloper waarbij het individualisme zich zelf vernielt tot een vervallen standpunt. Enkel tegen de aanklacht: dit is werk van mystagogen wilden wij dit kunstbeginsel aanvoeren.
Het peil der kunst: na het impressionisme met zijn lijn- en kleurkultus, een streven om zich aan de stof te ontheffen voor de schilderkunst is de balans dadelik gemaakt:
Italië: de onhoudbare stelling van dynamiese plastiek. Deze kan slechts de schijn harer dynamiek wekken door een reeks statiese afbeeldingen saam te schakelen. Plastiek is rust, en nooit kontinnu in tijd en ruimte voor te stellen. Het impres- | |
| |
sionisme in zijn laatste warreling. Duitsland: de phobie voor natuur en de kultus van de reine voorstelling heeft de schilder op een methaphyziese zandbank geworpen. Abstractschildering in haar meest onvaste verschijning. De totale vlucht uit objektiviteit, met de verzuchting de spiritualistiese achtergrond der dingen bloot te woelen en het schilderij tot direkt bemiddelaar te verheffen, boven het waarnemingsbeeld uit.
Holland: Hetzelfde streven naar vergeesteliking waarbij het zich destruktief verhouden tot de natuur tot een onveranderlike dekoratieve uitkomst wordt geleid: een tegelvloer. Dit blijkt te zijn simultaanie de tegewaarde van een groots stadsbeeld of van een stilleven. Kijk wat eenvoud. Hier primeert dus zenderoogen de ambachtelike zijde en blijkt schilderen aanleerbaar na het toepassen van een vakkundig recept.
Frankrijk: hier erlangt de schilderkunst haar oorspronkelike bestemming. Het platvlak als werkgebied van de schilder. Stijlbeelding naar architektoniese grondlijnen en massabegrip.
Tot zover dus de begeleidingsverschijnselen van de literatuur, die hiermee de geesteshouding gemeen heeft: de drang om uit de individualistiese stemmingskunst ontheven te worden naar een betrachting van de objectieve beeldenwereld in haar grondvorm, dus door de totaalsom saam te ballen van haar trits menigvuldige verbizonderde verschijningen.
Voortekenen van de literatuur van heden zijn zeer ver waarneembaar als we de stroom van het verleden opvaren. Het blootleggen van de motieven waardoor zij geaktiveerd wordt noodzaakt me tot een theoreties betoog, wil haar situering beginselhelder blijven. De doorsnee-opvattingen staan doorgaans afkerig van theorien. Het is mondgemeen dat het gevoel bij een raskunstenaar moet dominant blijven. Theorie? Opgepast: hoogspanning, doodsgevaar! De XXe-eeuwse kultuurmens wipt naar zijn veiligst izolatiebankje: de gemeenplaats. Daar kan hij de geleiding ad libitum betasten zonder elektrokutering. Maar wie benadert het aantal volt, de stroomsterkte, de drijfkracht? Theorie is nochtans bestemd voor ‘Uitwendig gebruik’. Het zal steeds instinkt zijn waardoor het werk tot uiting en voldragenheid groeit, geen rationeel-bewust ingrijpen van een factor buiten aandrang uit. Cerebrale kunst staat steeds op de index. De rede vervlakt en de hoogste opdracht haar toe te kennen is, binnen de techniek, een zuivere korrektief vermogen, het werk te ontlasten van zijn detailoverwicht.
Dit sluit niet uit dat een inzicht voorlichten moet naar de konkreetwording van het konsept, maar dit inzicht is niet zozeer de dialektiese gave van verstandelingen als de verinnerlikte intuïtie van de veel-eenheid der dingen, een hart aan hart leven met de fenomenen, het unisono van het wezen en de wereld er buiten, met haar sociale verschijningsvormen, haar tijdgeest.
| |
| |
Kernverwant met de uitheemse symbolisten zijn de Van Nu en Straksers de asociale kunst bij uitnemendheid. Het monologéren van ons innerlik leven in een ivoren toren waar Eros festijn houdt kan niet onze opdracht zijn.
Hoeksteen van onze kunstinrichting: ethiek. Het sensualism, het raffinement der vorige geslachten heeft afgedaan. Van welke deesem deze ethiek doortrokken is, zullen wij verder uitkneden. Het ware zeer makkelik maar weinig dapper de 90'ers in hun epigonen neer te halen. Een uitwas getuigt immers niet tegen de oorspronkelike gaafheid van een organisme. Maar direkt aan te tasten is de Van Nu en Straks ideologie in haar innigste wezen; wegens haar talent staan bij alle sociale stromingen en haar daadloosheid voor het gebod ook hier, naast een meer evenwichtige sociaalekonomiese bedrijfsregeling, de liefhebbende artisterij van voorheen tot meer ethos, meer religiositeit te louteren. Gewis, Vermeylen hield van open vensters voor alle kultuurwinden, heel zijn geslacht van open deuren in de politiek.
De roeping, voor hun volk algehele medezeggingschap te veroveren over eigen lotsbestel, het politieke waarborgen als pand voor hoger geestesleven verstrekken, wordt door de 90'ers met litteraire walg verworpen. Immers, politiek is ontadeling van alle kultuur, politiek is toekomstlezing en kansenspel, politiek is geestdrijverij.
Wat stellen de 90'ers daar tegenover: een kulturele herrijzenis voor het volk plus het staatkundig indifferentism. Wat zij aan kultuurgoederen verwerven wordt door de bestendiging van sociale noden dadelik geneutralizeerd. Zij bestrijden het odium dat de machthebbers op ons land laden in zijn gevolgen met de zeer stompe wapens der belletrie, durven niet de wortel te besnoeien, durven niet het Vlaamse vraagstuk te stellen in zijn oorzakelik verband met al de konsekwenties op sociaalekonomies en politiek gebied. Waar hun volk in dienstbaarheid gekneveld ligt beroezen zij zich aan een kosmopolities wereldburgerschap en verdorren Vlaanderen tot een dode cel in het europese gemeenschapsleven. Hun quietism ten overstaan van de Belgiese eenheidsstaat kan door een platoniese kultuurzending niet worden goedgemaakt.
Men verwerft het lidmaatschap in de vermemelde Vlaamse Akademie of men verdraagt celregiem. De ethiese meerwaarde van deze gedragingen is niet moelik om takséren.
Men zal ons voorwerpen dat wij het internationaal geestesverkeer in Vlaanderen willen stremmen. Dwaling. Maar vooraleer wij deelachtig willen zijn aan uitheemse kultuur, dient ons natuurrechtelike aanspraak op eigen lotsbestemming voltrokken feit te worden. Dubbele taak voor de Vlaamse jongeren is dus het ontvoogdingsproces van de Vlaamse gemeenschap
| |
| |
waaruit zij stamden te versnellen en tevens gelijke tred te houden met het wereldleven.
Voor de groep het ‘Roode Zeil’ ruikt ieder flamingant a priori naar mest en is hij zojuist achter de ploeg weggelopen. Maar als je lievenvrouwtjes-blauwe-dassen draagt, lemonsquash drinkt en je plunje heerlik naar Floridawater ruikt, dan ben je de man voor een dekadent Vlaanderen.
Het dient toegegeven dat Meylanders diatribe over het rederijkersflamingantism stellig gegrond is, maar hij bekijkt dit probleem in voorhistoriese aspekten. Voor hem is een flamingant nog steeds de vleesgeworden uiting van bekrompen partikularism, wereldvreemd stamleven en de heilige vereerder van overleveringen uit de feodaliteit. Het flamingantisme begint en eindigt nog steeds in een letterlievend gezelschap waar ongeschoren en langharige muzeminnaars aan 't blauwvoeteren zijn. Het zal eindelik tijd worden de Vlaamse rechtsvraag niet langer te beperken tot een vrij scherp taalgeschil, maar er ook de ekonomiese en sociale zijgebieden van 't óntginnen.
In het hervormingsprocessus dat over het bedrijfsleven vaart dient Vlaanderen als ethniese geleding ingeschakeld. Met de gronding van een toekomststaat naar sociaalekonomiese beginselen, wordt meteen zijn lot beslecht en krijgt het uitzicht op autochtone als uitheemse kultuur. Begeesteren kan deze strijd ons niet. Maar hij gaat om het primum vivere.
Kan de literatuur voor de volksopstanding een werkzame factor worden? Is de waar, die onder hoofding gemeenschapskunst wordt rondgevent, teerspijs voor de geestelike gasterij?
Men zal opwerpen: de dichter is geen politicus en het kan nooit opdracht voor het literatendom zijn, een strijdpunt dat vooral slaat op de stoffelike bestaansvoorwaarden van de mens te beslechten. In het sociaal imbroglio kan hij ethiese lichtdrager zijn. Maar nergens is de klip zo dreigend als hier.
Hoe vaak zien wij de kunst niet bestreken met een volle laag tendens? Hoe menigvuldig zijn niet de thesisstukken, die meer een wetenschappelike bewijsvoering naar voor zetten dan levensspiegel zijn. Vooral na de oorlog is het humanitair gebler van pseudoprofeten tot een machtig koor aangezwollen. Het messianism dat stichtelik wil léraren bereikt als einddoel slechts een berijmeld vade mecum voor menswording. Ethiek als talisman tegen de verzoekingen van het boze en voor het behoud der ongerepte deugd.
Werfel in zijn werk ‘der Spiegelmensch’ stelt zich als aanvoerder dezer herderlike dichters voorop. Het tema is oud en afgesleten door velerlei behandeling. Reeds Zoroaster stelt het tweespalt: Goed en kwaad voor als een bestendig konflikt in de mens werkzaam. Door Goethe's Faust legt het een diep spoor, en Wilde in zijn Picture of Dorian Gray verzinnebeeldt
| |
| |
het met een pregnans, die énig is. Werfel nu, is het er om te doen te betogen dat de mens nooit van zijn schaduw loskomt, dat zijn alter ego steeds de leidsels viert van zijn driften, van zijn aanvechtingen, en dat de mens willoos wordt voortbewogen tussen machten die elkaar bekampen. Heel zijn werk is dan een bloedloze allegorie van deze innerlike zelfstrijd waar uit de mens als geslagene en verworpeling naar voor treedt en mea culpa verwekt. Het sentiment wordt op een transcendentaal plan verhoogd, het is de verschimming in een berijmd debat.
De Werfelianen in Vlaanderen zullen als hij in didaktiek stranden. De ethiek als een inhaerente eigenschap vooropstellen, ethiese aprioriteit huldigen, is haar meteen rationalizeren tot een zedelikheidsgebod dat door de zendeling-dichter moet worden aangepredikt. Vandaar tot propagandapoëzie is een overstapje. De kunst die louterend op haar toehoorder inwerkt gaat gelijken op een zuiveringsautomaat voor de schoonmaak der zielen. Ethiek is te doorleven, het is geen vooropgesteld beginsel dat door kunst moet bewezen worden, geen stelling die door pedagogen moet worden ingeburgerd. In haar wanvoorstelling voert zij lijnrecht naar gezwollen hyperboliese bijbelbeelden, het bewust bezingen van deemoed en de verheerliking van reinheid op dythyrambiese, niet op zuiver lyriese wijze. Ook Francis Jammes begeestert zich soms over zijn deemoed, die daardoor juist blijkt gekunsteld te zijn.
Het individualisme kapituleert voor gemeenschapskunst. Het slagwoord heeft burgerrecht. Maar hoe is deze gemeenschapskunst te begrijpen?
Jonge plastiekers roepen begeesterd, terwijl zij wijzen op hun werk. De formuul heeft met het ding weinig gemeens. Gelukkig voor de formuul. Het is er hun slechts om te doen met de ellebogen in 't gedrang te werken om op de eerste rij te geraken en vol koddig brani te beweren: Ik ben de ware Jozef! Nomina sunt odiosa. Gebrek aan doorzicht zal ik hem in dezen niet voorwerpen. Hij ziet er inderdaad dwars door. Buitensluit spelen is een gratis tijdverdrijf, zeer kinderlik daarbij. Het schenkt hemzelf behagen en de buitenstaanders worden erdoor geamuseerd.
Je moet een heuse booswicht zijn om zo iets te misgunnen. Gemeenschapskunst: kunst, die afdaalt tot het volk met pedagogiese bedoelingen (eenheidsmens - eenheidsworst) onder motto: arbeid adelt, kunst veredelt of kunst die sismografies de beroeringen optekent die de massas doorwoelen. Het is nodig dit begrip van alle dubbelzin te ontmantelen.
Van de huidige kunstenaar is te zeggen, dat hij zijn stemmingsinterieur machtig heeft uitgewelfd tot een alomvattend wereldgevoel. Waar de fin de siècle geest door algehele onthouding uit de toenmalige gemeenschapsleven tot een asociale
| |
| |
kunst ontbond, heeft de kunst zich weer op het diapason der gebeurtenissen gesteld. Uiting van tijdgeest. Niet als voertuig van een bepaalde maatschappijleer, maar als getuigenis van het saamhorigheidsgevoel tusssen enkeling en kollektiviteit.
Het gemekaniseerd dekorum, het versneld verkeerstempo heeft de kunstenaar beïndrukt en zijn vatbaarheid voor buitenissige prikkels geïntensifieerd. De vizie wordt verscherpt, de innerlike beeldenziening in verhouding met de reëliteitsaanvoelingen versneld. Aeros, transatlantieker T.S.F. alle mechaniese uitvindingen hebben het vermogelikt de tijd intensiever te doorleven, en tevens ruimtelik ekspansief zich te verwijden. Zo is de wisselwerking innerlik en uiterlik sneller, de mens filtert niet langer zijne emotietjes, hij neemt aandeel in het gemeensschapsleven, hij voelt ubiquiteit.
Massapsychologies ging Jules Romains dit ééngevoel uitzingen in zijn unanimisme. Naar ontindividualiseerng is dt een eerste stap. Maar ook het futuristies vergrijp weegt op hem, nl. dat zijn poëzie de laatste lijnen van het impressionism nog uitstipppelt.
Waar de hasschisdromers hun kostbaar sentiment verbijsterden door verdovingsmiddelen, wordt Romains verbijsterd door het razende leven waarmee hij in eenklank is. De factoren buitenaf zijn grondverscheiden, de verwekte sensatie kernverwant. Het mozaïek der indrukken waarin de impressionisten hun gewaarwordingen stijleerden, ontleedkundig, verdwarreld en versnipperd tot konfetti. Verder is zijn cerebrale geesteshouding tegenover zijn buitenwereld veelal een verschrompeling van elke harer aanvoelingen, en vervalt hij al te vaak in een hooglied aan de mechanica.
Jules Romains heeft zich moeilik van Verhaereniaanse remniescensie kunnen ontmaken, de voze Rethoriek, die Remy de Gourmont in les Villes Tentaculaires aanwees, is Romains innig lief. Zo treft men veel omschrijvingen en beeldig opgesminkte frazen aan, die er slechts bij zouden winnen, zakelik te zijn voorgesteld. Frazes in den aard van Verhaerens: Le mendiant qui vend du feu dans des boîtes. Perifraze voor lucifers.
Dit verschijnsel heeft hij gemeen, met de futuristen, die hun tijd vooruit beweren te staan en nog steeds in aanbidding zinken voor een Bell-telefoon of een taxi dan als den gemene man van tans zich reeds bij alle techniese hervormingen onzer eeuw heeft aangepast, en het dus komies aandoet een idolatie van deze voorwerpen als opperst kunstbeginsel te huldigen.
De tijd van verweer tegen het futurism is aangebroken. Uit deze stroming zal enkel het bestreven der synthese zich bestendigen, en gangbaar blijven als een geldig bestanddeel voor het aanmunten ener contemporaine esthetiek.
Het is de opdracht voor de kunstenaar de verschijnselwe- | |
| |
reld rond hem te herschapen. De wereldbeschouwing die daarbij voorzit, is geen vlucht boven de fenomenen uit, in de luchtledige idealiteit van hemelklimmers geen bindmiddel om de verschijnselen kausaal te ordenen en in wetenschappelike formules te klimmen naar naturalisties voorschrift, wel eens streven om ze naar een al-menselik richtsnoer te herbouwen, om haar esthetise gelijkwaarde vorm te geven.
Dit beduidt: na de naturalistiese cochonnerie, na realiteitskiekjes en schijfjes leven, het uittijgen van de primitieve mens naar een elyseies nieuw land, dat het toekomstbeeld afstraalt van de huidige samenleving. Daar de primitieve kunst als richtsnoer wordt voorgehouden en een beroep wordt gedaan op de negerplastek zegt de bourgeois zeer gevat: ‘Negerplastiek, is dat nou geen zwarte kunst’. En al wat nieuwlichterij heet is meteen prullaria.
Voor zover de ultras strijdvaardig optreden, loopt hun verweerslijn over een dubbel front: hier tegen de kunstmercantis die het kubism vorstellen als een ‘fin de saison’ en reeds de kompromiskunst Permecke en de Smedt in hun mars hebben aanbevolen als prima waar, ginds de Nebbich, de poenige man van het intellekt, die de rede als een toversleutel naar het Al aanziet en voor elk verschijnsel sito een rationnele verklaring aanvoert. Het gezond verstand in een gezond lichaam.
De veelvormigheid der kunst wordt beheerst door tegenstelling die alle gemeen is: Rationalisme of intuïtie. Op een meer wijsgerig gebied zouden wij de Bergsonleerstelling als kentering tegen de positivestisie verstandelingen uit de vorige eeuw als begeleidingsverschijnsel citeren. Is de rede, die ordent en verklaart, in de chaos der kriskrasse indrukken door ons opgedaan, wel het zuiver leidslicht om de schijn uit te vorsen en de kern te raken?
De waarnemingen die wij tot een logiese kausaliteit aanschakelen, onthullen zij wel het diepste ervaringsmoment tussen geest en wereld? Of wordt de voorhang van alle schijn slechts gehaald door een impuls dat niet in de zintuigelike waarnemingswereld wordt verwekt?
Dit tweestalt wijst de oorsprong van de mystiek, het futurism in zijn na-revolutionnaire verschijnng en dada met als respektievelike verkenningsvelden: het bovenzinnelike voor de mystiek, l'imagination sans fils voor het futurism en het onbewust zijn voor dada.
Het individu is nu de totaalsom van het gebeuren rond hem. Zijn wil en voorstellingen worden door het tijdaspekt bestemd. Dit werkt niet alleen op hem in maar leeft onderbewust na. Het aanvoelen van de werkelikheid mengt zich met het snoer van assciatiebeelden die uit hun latente staat worden opgewekt en ongeordend de verbeelding overrompelen. Er is
| |
| |
niet enkel de vatbare realiteit, ook haar fantastiese achtergrond. Daar liggen de drijfkrachten van het heelal verborgen, daar is het zijn in zijn veel-eenheid, waarvan de zichtbare werkelikheid, een empiries verschijnsel is. De dwaalstochten boven alle schijn naar het bereik van het zijns mysterie wordt door de literatuur rond Gustav Meyrinck afgebakend. Zijn ‘Golem’ behandelt dit vraagpunt niet natuurfilozofies, maar als een spiritualistiese bespiegeling in het overaardse.
Latere werken als zijn ‘Walpurgisnacht’ verlopen jammer in occulte wetenschap, Kabbala en geestenbezwering. Maar vizioennair gaat de Golem verbeeldingspanoramas ontvouwen. De zoeker schrijdt in tot deze landschappen, met de begoocheling, de wonderheimat te vinden. Als desperado versaagt hij op tocht.
Buiten de bewustzijnsinhoud wordt de meditatieve gestemdheid in een toverring omsloten, die geen ratio verbreekt. De kaos van indrukken en bewustzijnsmometen wordt niet in een logiese ordening saamgeketend, er ontstaat mystiese fantastiek. Het reaalbeeld projekteert zich in een bovenzinnelike droomwereld, het voorstellingsvermogen wordt een baan opgedreven, waar het gewone denken ontspoort.
De stroom die vloeit tussen de zinnelike ervaringswereld en het onontgonnen mysterieland aan de overzij, is overbrugd. In dit no man land is de tweesprong voor alle zoekers of de lichtstad door ekstaze bereiken om wereldvergeten in een Almacht op te gaan, of door kennis, door ‘weten’ het eeuwige enigen wielen ontraadselen en in waanzin verdwazen.
Deze polariteit is door heel de moderne literatuur bestendig werkzaam. Zij is de bindstof tussen de twee ekstreme vleugels van het moderne levenservaren: het bovennatuurlike en het subconsciente. De zinnelike waaremingswereld ligt als een middelland in deze twee zones ingesloten.
Reeds planten de landmeters der psycho-analyse de bakens voor een grensgebied.
Het positivisme achtte de wapens uit zijn tuighuis de nodige scherpte aangeslepen, om de metaphysiek tot een voor de wetenschap bruikbaar terrein te bearbeiden. Heel de ervaringswetenschap is een wijsgerige groteske. Je sais tout.
Nooit werd zo achteloos over transcendentale waarden heengegleden, als in het tijdsgewricht dat het naturalism voortbracht, en waarbij Geest tot een stoffelik functioneel vermogen werd herleid. Empriese bevindingen, rationalistiese bewijsvoeringen drongen iedere geestelike norm in de schaduw, en vervingen ze door laboratorium-eksperiment. Godsdienst, vrije wil, spiritualism ethos waren evenveel verworpen standpunten.
De symboliek tweelingbroer van het naturalism heeft niet uit de werkelikheid ontheven om allegories de strijdvragen van
| |
| |
toen te aanschouweliken. Veelal bleef het bij gestyleerde onmachtige duisterdoenerij, schijndiepzin, door 't aanwenden van techniese stemmingsmiddelen. Zie de cabotins-metaphysiek van Maeterlinck. Als wij het positief gewin der symboliek even in onderzoek nemen op belletrie gebied, dan is alvast tegenover het koude vormenschoon en de Alexandrijnen-tredmolen van de parnassianen, een fluïdifiering van het vers in nauwer samenhang met de zielsdynamiek waar te nemen. De brug tussen prosodie en vrijvers is gelegd. Miserie, ziedaar al deze gebeeldhouwde Sonnetten met invaliditeit geslagen, door de dadaïstiese wildeman.
En al de stemmingsdichten met het zo geliefd Wertherwereldwee meteen overstemd door het zinleeg gestamel van Dada. De kunst (chapeau bas) is in gevaar. En een gans heir van muzeminnaars en bleke minestralen maakt zijn borst tot een dam om iedere aanslag te verijdelen. Hérejé alles herrie om niks. De bestendige evolutie der kunst zal toch de stromingen in extremis tot verval doemen.
De genetiese lijn wordt doorgetrokken, spijts het oratio pro domo van grootheden die hun lemen voetstuk voelen wankelen. Kunst is tijdspiegel. De symboliek kan onze samenleving geen wederbeeld voorhangen, omdat zij was hyper-individueel, egocentries, zonder maatschappelik inzicht, zonder roeping buiten gevoelsverfijning, met als stelregel Ik-taboe. De Brusselse fatten, die tans Vlaanderen tot een teelbodem van dekandentie willen omdelven om de Vl. boerenmentaliteit te beschaven, zijn late loten van een dorreboom. Hun voornaamste woordvoerder Johan Meylander levert vlakweg op een epikuristies festijn.
Ondiepe woordspelingen die voor paradoks fungeren en waarin hij liefdevol wordt bijgestaan en gegobeerd door zijn eerste luitenant Gabriel Opdebeeck wiens aforismen over Vlaamse Beweging zo duizelingwekkend diep zijn, dat ze bodemloos worden.
Over Vlaamse kultuuraangelegeheden orakelt hij als een saletjonker tegen een pompernikkel. Dit is zeer voornaam; vooral gemakkelik. Maar de verwilderde beemden tot zaaigrond omdelven, meeltarwebrood kneden is oerkrachtiger werk dan een lotuslelie in een bodem overplanten die niet kiemvrij is en nog geen wasdom had. Het individualisme, wie zal het onttronen?
Daar heb je nu die kwanten met hun gemeenschapskunst: unisono van alle harten. Net zo goed kon je de lui in massa léren denken. Op hetzelfde nivo met mijn gebuur? Ik ben niet van de partij. Ieder heeft recht op zijn zeg.
Het Nationaliteitenvraagstuk. Er zijn dwazen die dit aan- | |
| |
scherpen tot een levenskonflikt. Banbliksems tegen de machthebbers! Kles! Omwerping van het staatswezen! Larie!
De oplossing is nochtans zo simplisties: Johan Meylander in Vlaanderen, Paul-Gustave Van Hecke in de Ville Lumière.
Kolossaal. Is dat nu geen internationalism, geen broederschap die uitgaat boven het individu, wat? die het individu tot pluraalwezen vermenigvuldigt. En last not least, mijn genoten; fi donc pour toute combinaison régionaliste et humanitaire, mais vive celle du p'tit trottin.
Bij dageraad zit de redaktiestaf van het Rode zeil in mystieke dronkenschap voor halve liters verschaalde faro en het dekadent Vlaanderen heeft zijn coming men.
Slot volgt.
V.J. Brunclair.
|
|