| |
| |
| |
Bibliographie
Het eeuwige vuur. Een Hindoesche Liefdesgeschiedenis. Uitgave W. de Haan, Utrecht.
- ‘Tijdens mijn rustkuur hier in China - rust van afmatting eener verworden van bijna alle schoonheid en wijsheid verlaten Westersche zoogezegde cultuur, die in waarheid de uiterste barbaarschheid is van niet door goddelijke intuïtie in de juiste richting gehouden intellect - heb ik geen Europeesche boeken of tijdschriften kunnen lezen, maar Bain's van sereene oude wijsheid doortrokken Hindoesche verhalen heb ik medegenomen, en het was mij een genot, na heerlijke wandelingen door rotsen en bergen, met wonderschoone vergezichten op de eindelooze zee, 's avonds dit deeltje “Het Eeuwige Vuur” te vertalen, waarachter zooals achter al deze verhalen, de werking te voelen is van de goddelijke machten, die den kosmos en dus ook de menschheid besturen’. Aldus Henri Borel, die uit het Engelsch van F.W. Bain een verhaal vertaalde, waarvan deze beweerde het uit een Sanskriet-manuscript overgezet te hebben. Vermoedelijk een pastiche slechts van Hindoesche literatuur. Van belang is hier vooral de Europeesche geestesstrooming, die naar een nieuw Indisch Arkadië gaat. Borel heeft er de oorzaken uitstekend van aangegeven: moede afkeer van het Europeesch intellectualisme en behoefte aan meer intuïtieve religiositeit. Er komt ook nog de zinnelijke toover van het Oosten bij: sacharine voor de erfzondelijke bitterheid van het Westersche ‘non sine maerore voluptas’. Het dekadente Rome heeft ook de dubbele belangstelling van dezen tijd gekend: de geraffineerde zinnelijkheid van het Oosten met veel mystieke kamoefleering en de oerkracht van allerlei barbaarsch exotisme. Wij gelooven niet dat het voor de Europeesche kultuur zal dagen in het Oosten. Als het werkelijk mocht blijken dat de kultuurtaak van het Westen haar voltooiïng nadert, kunnen we alleen wenschen dat een frissche, primitieve volksgeest, (onbezwaard door de vele problemen, die we ons zelf gesteld hebben, en die we opzettelijk ingewikkeld maakten, om
niet onder te gaan in de verveling van een leven, waarin alles volkomen duidelijk zou zijn), weer van meet af mag beginnen met de illusie van de ontginnende spade op een grond, die de verpuinde overblijfselen van een dekadente beschaving begraaft onder den wilden groei van een ongerepte natuur. Oostersche invloeden kunnen alleen ontbindend op ons geestesleven inwerken op dit oogenblik. Verdubbelde aktiviteit brengt ons verder dan bedwelmend vertsagen.
Tegen de ascese, die maar gekwetste ijdelheid is, keert zich het verhaal van Bain. Van de Oostersche wijsheid merken we niet bijzonder veel. Het Hindoesche zit in een wijdloopige, toch zoet-prikkelende verhaaltrant door Borel in een teeder-glanzend precieus Nederlandsch voortreffelijk omgezet. Rie Cramer's gekleurde teekeningen zijn niet zoo verfijnd mooi als de illustratie van ‘Tagore's ‘Brief aan den Koning’, in dezelfde serie verschenen. Maar het blauw-gesluierde meisje, tegen bloesemmauve achtergrond geeft toch weer die heimelijke, geraffineerde gratie, die van Cramer's werk de stille bekoring blijft.
F.C.
| |
Der kunstlerspiegel von Alfred Georg Hartmann, München.
- Het is reeds de tweede bloemlezing uit anekdotische biografieën van schilders, beeldhouwers en architekten, door dezen auteur verzameld. Met de lotgevallen van de ‘Aanbidding van het Lam’ zet het boek in en het gaat tot het expressionisme: allerlei kleingoed uit het bonte kunstenaarsleven, veel klagen over stoffelijke miserie, veel kwaad spreken van collega's, wat grappige zetten. Anekdoten, die een zijlicht werpen op de artistieke persoonlijkheid komen zeldzamer voor. Het is voor een goed deel kunsthistorisch onbelangrijk materiaal. Wat we er aan hebben te weten dat Menzel krampen kreeg als hij wat veel feestte? Het is wel jammer dat de goede dingen die er in voorkomen, niet wat smakelijker in de verf gezet werden. Van onzen Karel van Mander heeft Hartmann nog veel te leeren. Deze experten doen zoo pijnlijk nuchter aan. Het titelblad teekende de heerlijke Max Slevogt met zijn gewonen schwung.
S.
| |
| |
| |
Vertelsels uit het schoone hemelrijk,
door Stephanie Claes-Vetter, uitgegeven door N.V. Het Vlaamsche Land, te Antwerpen. Een uitstekend idee deze fijnzinnige kindervertellingen in de reeks ‘Vlaamsche Jeugd’ op te nemen. Korte dingetjes van een zachte vroomheid, die heelemaal niet saai en preekerig aandoet, geschreven in een mooi, glanzend Nederlandsch. Vooral van taal-pedagogisch standpunt is de verspreiding op groote schaal van zoo'n keurige boekjes in de Vlaamsche volksschool allerwarmst aan te bevelen. Alleen de flauwe omslagteekening van Sam. de Vriendt is er te veel bij.
M.J.
| |
De derde nacht-belijdenis. Humanistiese verzen van Frank van den Wijngaert, Lumière Antwerpen.
- De auteur van deze pretentieuze verzenbundeltjes heeft ons de moeite uitgespaard een oordeel te formuleeren. In Lumière van 15 Februari 1922 vinden wij een door hem geteekende kritiek van het werk van een ander, zelfs een beetje minder idioot dichter: ‘Il est incontestable que la plupart de nos jeunes flamands manquent de sens autocritique. Ils brochent leurs plus précoces essais en de minimes plaquettes, s'imaginent avoir créé un chef-d'oeuvre, et jettent étourdiment leur balbutiement par portes et fenêtres... Son livre n'est pas l'oeuvre d'un auteur conscient de ses responsabilités. Il prouve au contraire chez son auteur la hantise de l'éternel cauchemar des jeunes: éditer à tous prix’. Ook de heer van den Wijngaert mag zijn ‘essensen’ storten waar hij wil, maar liever niet in boekjes poëzie. Het ‘humanistiese’ van verzen en houtsneden ligt misschien in enkele smeerlapperijtjes.
| |
Das krokodil.
- Ein ‘Ausserst sonderbarer Vorfall oder was in der Passage passierte. Ein wahrheitsgetreuer Bericht von einem Vorfall, bei dem ein Herr von gewissem Alter und von gewissem Aeussern in einer Passage von einem Krokodil mit Haut und Haaren verschlungen wurde und das daraus folgte, von Dostojefski; Gustav Kiepenheuer Verlag, Potsdam, 1921. - De omslachtige ondertitel zegt het dadelik: het geldt hier de potsierlike historie van Russies ambtenaar die in een soort rarekiektent wordt opgeslokt door een levende krokodil, de eerste, welke ooit in Rusland werd gebracht. Eigenlik blijkt het monster niets anders te zijn dan een huid over een gummizak, zodat Iwan Matwejewitch het in zijn zonderlinge gevangenis best kan uithouden. Terstond na de verbluffende gebeurtenis ontploft hels krakeel tusschen de gade van de verongelukte en de eigenaar van het beest. Iwan er uithalen? Om de drommel niet! ‘Ich lasse mein Krokodil nicht aufschlitzen! Jetzt wirdt sehr viel Publikum kommen und ich werde 50 Kopeken Eintrittsgeld nehmen, und Karlchen (het lekker dier) wird nicht platzen!’ ‘Gott sei Dank’ ergänzte die Iwan (eigenares). ‘Die Leute haben recht’ bemerkte Iwan Matwejewitch kaltblütig, ‘das ekonomische Prinzip geht vor!’
Men zal de chefs van het slachtoffer raadplegen. De man zelf stelt het probleem aldus: ‘in unzerem Zeitalter der wirtschaftlichen Krisis dùrfte es schwierig sein, umsonst den Bauch eines Krokodils aufzutrennen; wir stehen also nun vor der unvermeidlichen Frage: wieviel will der Eigentümer für sein Krokodil haben? und zweiters: wer und dafür zahlen? Denn du weisst, dass ich keine mittel habe...’ Maar de baas van 't spul is onhandelbaar. ‘Ich verkaufe mein Krokodil nicht! Ich verkaufe es nicht für 300 Rubel, für 400 Rubel verkaufe ich es nicht! Jetzt wird viel Publikum kommen. Ich verkaufe das Krokodil nicht für 500 Rubel!’
De achtenswaardige grijsaard Timofei Semjenowitch heeft zeer ernstige gewetensbezwaren om zijn verzwolgen kollega te helpen ‘Sie sehen doch, dass wir selber uns um die Heranziehung ausländischer Kapitalien bemühen, und jetzt urteilen Sie selber: das Kapital herzugezogenen Krokodilbesitzers hat sich soeben durch Iwan Matwejewitch verdoppelt, und nun denken wir statt den ausländischen Eigentümer zu protegieren, daran - dessen grundkapital, den Bauch aufzuschlitzen. Ist das logisch? Als ein treuer Sohn seines Vaterlandes müsste Iwan Matwejewitsch sich, meiner Ansicht nach, noch freuen, dass er mit seiner Person den Preis der ausländischen Krokodils verdoppelt hat. Das ist ja zur Anlockung nötig. Wenn es einem gelungen ist, kommt, eh'man sich's versicht, unn zweiter, und der dritte bringt viel- | |
| |
leicht zwei oder drei zugleich mit, und um sie herum grupiert sich das Kapital. Und da haben wir die Bourgeoisie. Nein, dass muss alles unterstützt werden.’
Een voorstel om Iwan, bij 't einde van zijn verloftijd - de man had 'n vers reiskaartjes voor een Europese vakantietournée op zak - in dienst te doen houden mits opdracht, natuurwetenschappelike studies te doen in de balg van het ondier, heeft geen uitzicht op sukses, ‘wegens de volstrekte nieuwigheid van het geval.’ ‘Wenn wir nur irgendein Exempelchen hätten, könnte man ihn vielleicht danach abkommandieren.’
Het ergste is, dat Iwan zelf voorlopig helemaal niets meer geeft om bevrijding. Zoals Diogenes in z'n ton, wil hij opeens worden de filozoof in de krokodil. Niet alleen de filozoof: ook de filoloog, de staatsman, de dichter, de ekonomist; van uit de diepte zal hij aan heel het mensdom de verhevenste en schranderste dingen verkondigen, die hij voortaan in volle kalmte bedenken kan. En ook zijn vrouw wil hij beroemd maken. En duizend jaar oud werden, zooals het beest, waarvan hij nu een deel geworden is.
Intussen vindt zijn mooie, jonge vrouw, - ‘ein Bonbon!’ - het prettiger op gemaskerde bals en zint op echtscheiding, onder voorwendsel, dat een deftig echtgenoot aan zijn haard moet vertoeven en niet in een krokodil.
Het kostelik sloteffekt is, dat de verlichte Westersgezinde pers de krokodil beklaagd, in plaats van Iwan Matwejewitsch. Dierenbescherming nar Europees voorbeeld! Het boek is uit en het buitengewoon interessant geval blijft onbeslist.
Degenen, die in Dostojewski vooral een demoniese figuur willen zien, zullen dit werkje graag aanhalen onder hun bewijsmateriaal. Wanneer men zich heeft overgegeven aan het ontroerende religieuse ethos van Dostojewki's grote romans en zijn schrille realistiek heeft leren begrijpen in haar verband met een diep kristelik medelijden, doet het zonderling aan, dat schamper geluid te horen overslaan tot de toon van de echte groteske.
Op superieure wijze hekelt Dostojewski hier de bevlieging van dweepzucht met Europese nieuwigheden, uitwas van de Westersgezinde beweging, die omstreeks de zestiger jaren in Rusland tegen de Slavofielen optornde. Zijn karikatuur laat alle uitingen van Europese beschaving zich vermengen tot een onmogelike hutsepot in 't brein van dezelfde would-be intellektuële beambten, wier mentaliteit we reeds kennen uit Gogols werk. Zij raaskallen over duizend en één ‘Europese dingen’, die naar de mode zijn, zonder onderlegdheid, zonder oordeel, maar met de naiëve zelfzekerheid van betweterige kinderen. In het vreemde, dat ze niet kunnen verduwen, blijven ze steken als de man in de krododil.
Rahel Szalit-Marcus heeft voor dit prettig uitgegeven boekje 21 litografieën gegeven, waaronder zeer geestige.
De vertaling is van Edith Ziegler.
O.d.S.
| |
Rotterdamsche zedenprenten.
- Uitgave Brusse's uitgeversmaatschappij, Rotterdam. - Geen literatuur maar eerder sociaal-statistische notas over den zedelijken toestand van de Stad Rotterdam, in een realistieken stijl die - om de zaak zelf - meer den kouden, onaandoenlijken toon van het verslag heeft dan het lyrisme van een preek; niet dat deze laatste allerminst noodig was. De moreele indruk is sterk bij den lezer: groot-stads-bederf in al haar akelige wezenlijkheid. Brusse, die deze ‘Zedenprenten’ in de N.R. Crt’ destijds feuilletonistisch verschijnen liet, deed een stichtend werk met deze uitgave, nochtans dat enkele bladzijden ongeschikt zijn voor jonge lezers.
Onder den indruk der aangehaalde feiten werd kortelings te Rotterdam reeds een ‘Noodfonds der Rotterdamsche Zedenprenten’ opgericht. Hoeft dit feitelijk in elke grootstad niet tot stand te komen? Brusse is wèl de man om ook in deze toelichtend voor te gaan aan wie hem daarom vraagt.
O.
| |
Lehrbuch der historischen methodik, von Alred Feder, S.J. 2e Auflage; Verlag J. Kösel & F. Pustet, Regensburg, 1921.
- Dit boek verhelpt een euvel in het universitaire onderwijs. Het eerste methodewerk, dat algemeen ter
| |
| |
studie aanbevolen wordt is Langlois en Seignobo's ‘Introduction aux études historiques’ dat spijts zijn voortreffelijke latijnsche hoedanigheden wat te zeer nationaal opgevat is op bibliographisch gebied, om aan onze aanvangende geschiedvorschers een dadelijk nut op te leveren. Het verplicht hen steeds naar speciale werken terug te grijpen. De bondige en sympathieke ‘Inleiding tot de studie der Kerkgeschiedenis’, van R. Deschepper, aangepast aan een beperkt doel, is vooral van waarde voor de zeer nuttige locale raadgevingen, want in dien zin blijft het klassieke werk van Ch. De Smedt te theoretisch. Meestal behelpen onze studenten zich met Seignobos en de verkleinde uitgave van Bernheims' ‘Lehrbuch der Historischen Methodik und der Geschichtsphilosophie, al werd het lijvig standaardwerk zelf zelden in zijn geheel aangedurfd.
Alfred Feder geeft nu de kursus uit, dien hij doceerde aan de philosophische en theologische leerschool van Valkenburg. Feder is een flink vakmensch, met zeer degelijke philosophische basis. Hij zweeft wel eens ver weg met wijsgeerige indiepingen, die meer bepaald in een criteciologisch handboek te huis hooren, dan in een methodewerk, dat toch voornamelijk ordenend en praktisch moet te werk gaan. Vrij van alle casuistiek is dan ook een zeker deel van zijn louter wijsgeerige uiteenzettingen niet. Het herhaalde ter hulp roepen van Bernheim, als steun en leidsman, kan echter aan dit bondig en volledig handboek geen waarde ontnemen, vooral daar het niet het katholieke standpunt uitschakelt, maar dit met veel dogmatische vastheid en klaarheid, neven het zuiver wetenschappelijk deel en in verband er mee, behandelt.
De groote traditioneele indeeling werd geeerbiedigd: Heuristiek, Critiek, Synthesis. Vooral het deel, handelend over de historische critiek, biedt menig nieuw inzicht aan en raakt door de hooger als fout aangewreven philosophische specialiseering wel eens den letterlijken grond der zaken op bizonder scherpe manier. Een fout is m.i. het betrekkelijk zeer weinig nadruk leggen op de geschiedkundige hulpwetenschappen. Is het niet juist daar, waar de belanghebbenden het meeste hinder van ondrvinden, laat dan nog de praktijk na een tijdwijl de groote leermeesteres zijn. Het ontbreekt soms in België aan gelegenheid om in speciale werken het hoofdnoodzakelijke te gaan putten van een onmisbaar instrument.
Van zeer hoog belang is wel Feder's indeeling der bronnen, die me rationneeler dan die van Bernheim toelijkt en die van veel praktisch nut kan zijn. In tegenstelling met de Bernheimsche indeeling in Uberreste en Tradition, stelt hij: die sachliche Quellen oder virtuelle Zeugnisse en de redende Quellen oder formelle Zeugnisse. De virtueele bronnen omvatten dan gelijk bij Bernheim, maar onder juister en sprekender benaming, de Uberreste, die op hun beurt ingedeeld worden in: 1) Uberbleibsel, de meer bepaald lichamelijke en klimatologische sporen; 2) Uberreste, de niet-beeldende handwerkelijke en technische voortbrengselen, kunstvoortbrengselen en materieele aanduidingen; 3) Uberlebsel, de geestelijke getuigenissen als tijdsteeken beschouwd, de taal, geestelijke stroomen, toestanden en wetenschap. De formale bronnen is deze: 1o) de bronnen, naar hunne verhouding tegenover de historische waarheid. Die omvatten onder de bronnen met zuiver historisch karakter: de formale bronnen is dee: 1o) de bronnen, naar hunne verhouding tegenover de historische waarheid, die omvatten onder de bronnen met zuvier historisch karakter de berichtende overlevering en de akten als basis van zakenverkeer gebruikt; onder de bronnen met niet zuiver historisch karakter, als beinvloed door het verstand, den wil, of het kunstgevoel; 2o) de bronnen, naar het uiterlijk beoordeeld.
Het flinke, logische dezer nieuwe indeeling, tegenover de zwakkere van Langlois-Seignobos is niet te loochenen. Dit leerboek, dat ook voor niet-specialisten geschreven is, vervult een groote taak, die de schrijver zelf uitstekend omschreef in zijn voorwoord: een niet te uitgebreide, maar volledige uiteenzetting te geven der geschiedkundige methodenleer, die op flinke wijsgeerige basis gebouwd is, en geschikt om in breeder kring als theoretisch-practische inleiding te dienen voor geschiedkundig denken, opvatting en arbeid. Daarin nu is Feder ten volle gelukt. De voortreffelijke klaarheid en den verwonderlijken eenvoud van zijn proza, zijn
| |
| |
de meest kenmerkende hoedanigheden van dit werk, dat met veel nut zou mogen vertaald worden voor ons land. De typographische schikking van het werk is uitstekend, even goedg gradueerd als verzorgd.
R.A.
| |
Lentebloesem, door Antoon Coolen. Uitgave Nederl. Boekhuis. Tilburg.
- Met dit soort volkslectuur gaan we weer terug naar het goeie opa-proza van Banning en Van der Lans; daarbij nog veel te veel verhaal-in-den-dop en schetsmatigheid-zonder-relief; ‘l'enlisement’ in ‘Les Misérables’, van Victor Hugo, is als angstgeval klassiek: niet hetzelfde is ‘De Helm’ van dezen schrijver; trouwens Van Lennep deed het vóór hem beter in ‘De Roos van Dekama’; de begijn Symforosa bij Timmermans is verder heel wat een ander figuurtje dan het kwezelken Leentje, al is de eerste bladzij niet kwaad.
O.
| |
Psychologie der reklame, von Dr. Ch. von Hartlungen. (Dr. C. Herting) C.E. Poeschel Verlag, Stuttgart, 1921.
- Wat reklame in het hedendaagsch leven beteekent, kunnen wij dagelijks vaststellen, op straat, in stations, in couranten. Om in te slaan, moet ze aan zekere voorwaarden voldoen. Ze moet aangename belangstelling wekken - er bestaat een esthetiek der reklame - ze moet de aandacht prikkelen en verlangens naar de aangeprezen voorwerpen opwekken. M.a.w. ze moet psychologisch werken. Met echt Duitsche ‘Gründlichkeit’ tracht Dr. Ch. von Hartlungen de psychologische wetten van de reklame vast te stellen. De meest diepgaande conclusies van de zielkunde komen te pas bij het vastleggen van de regels, die het succes van de reklame beheerschen. Krasse staaltjes van ‘inslaande’ reklame moeten met tal van reproducties, de toepassing in de praktijk verduidelijken.
Zoowel voor den man van praktijk als voor den theoreticus dus, een degelijk handboek.
G. Berg.
| |
Kritische beitrage zur psychologie der aussage, von Dr. H. Müller; Leemann, Zurich.
- De proeven van Stern en zijn volgelingen, hoe talloos zij dan ook mogen wezen, hebben zeer weinig te beduiden; Müller mag zeggen dat hun ‘Vorzehen mit Notwendigkeit letzten Endes dazu führen muss, die ganze experimentelle Psychologie bei Laien und Wissenschaftern in Misskredit zu bringen’. Maar de thesis verdedigen dat die proeven niets waard zijn, juist omdat Stern een toegepaste psychologie van het getuigenis wil geven? Psychologisch is een getuigenis waarachtig of leugenachtig, de psychologie van de getuigenis is de studie der verhoudingen tusschen getuigenis en bewustzijnsinhoud, en de kennis dier verhoudingen is per se praktisch. De studie van het getuigenis, zooals ze door Stern wordt gemaakt, is geen psychologie; zij is gebaseerd op de verhoudingen tusschen getuigenis en werkelijkheid.
K.v.A.
|
|