Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12
(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 5] | |
[pagina 165]
| |
Over de toekomstige bouwkunst en hare architectonische mogelijkhedenGa naar voetnoot(1)DE bouwkunst verkeert in een voor haar ontwikkeling uiterst belangrijk tijdperk, een tijdperk, waarvan de belangrijkheid niet voldoende erkend wordt in de richting waarin zij gezocht moet worden. Na de overwinning op het Academisme heeft zich een vernieuwing baangebroken van welker uiteindelijke tendenzen slechts de eerste sporen zichtbaar zijn. Het is een onjuiste conclusie - gevolg der verouderde (Ruskinsche) opvatting, dat in de worsteling de hoogste esthetische openbaring gelegen zou zijn, - dat deze vernieuwing reeds tevens een hoogtepunt en dus ook een einde zou zijn. Het leven is strijd, maar de kunst in haar hoogsten vorm is overwinning, d.i. bevrediging. Wat onze tijd aan geestelijke, maatschappelijke en technische vooruitgang kan aanwijzen, is in bouwkunst nog nooit verwezenlijkt. Niet alleen is de bouwkunst van thans haar tijd niet vooruit, zij is zelfs niet op de hoogte van haar tijd, en werkt bijwijlen reactionnair op de noodwendige ontwikkeling van het leven. Verkeer, hygiëne, ten deele ook woningnood, om enkele te noemen, kunnen daarvan getuigen. Zij stelt zich niet meer ten doel de meest wenschelijke wijze van huisvesting in schoonen vorm te belichamen, maar offert alles en allen op aan een vooropgestelde schoonheids-visie, die uit andere omstandigheden geboren, eene belemmering tot levensontplooiïng geworden is. Oorzaak en gevolg zijn verwisseld. Zoo komt het, dat op bouwgebied niet elk produkt van technischen vooruitgang reeds dadelijk dankbaar toepassing vindt, maar eerst aan de heerschende kunstopvatting getoetst wordt, en in den regel, als daarmede in strijd, slechts moeizaam stand houdt tegenover het piëteitvolle architectendom! Spiegelglas, gewapend beton, ijzer, machinale bouw- en siersteen, enz., enz. - het een meer, het ander minder - leveren daarvan de bewijzen. Geen kunst is moeilijker te hervormen dan de bouwkunst, omdat in geen kunst de vormgeving dwingerder door de materie bepaald wordt. Zoo bleef ook in geen kunst, door de eeuwen, meer uiterlijke vormtraditie bewaard dan in de bouwkunst. Het vernietigen om beter weer op te bouwen, kent zij niet: zij evolueert steeds, revolueert nooit. Vernietiging van uiterlijken vorm - zoo noodig door altijddurende verandering van vormbepalende omstandigheden - kwam bij haar niet voor. | |
[pagina 166]
| |
Renaissance bouwde op Gothiek, Gothiek op Romaansch, Romaansch op Byzantijnsch, enz., en wat het eigenlijk wezen der bouwkunst uitmaakt: het evenwichtig krachtenspel van steun en last, van trek en druk, van actie en reactie, kwam in den loop der tijden nooit in zuiverheid tot uitbeelding, maar steeds omsluierd, door fantastische bekleeding omhuld. Het schijnt een axioma, dat bouwkunst eerst dan verdiept en waardevol is, als zij resultaat is van eindeloos doorbeelden of abstraheeren van traditioneele vormen, als alle vroegere pogingen tot stofbezieling gecomprimeerd en geraffineerd uit haar spreken. De ware waarde der traditie evenwel is slechts gelegen in het enkele feit, dat kunst veruiterlijking van innerlijkheid, van levensgevoel, is. Een zuiver begrip van traditie beteekent daarom ten opzichte van vroegere kunst, opstandigheid, geen onderworpenheid. Het levensgevoel van een tijd is richtlijn voor zijn kunst, niet de vormtraditie! Nooit was dit levensgevoel meer innerlijk bewogen dan thans, nooit scherper van tegenstelling zijner tot het uiterste opgevoerde contrasten. Nooit was de chaos grooter! Natuurlijke waarden worden verdrongen, maar blijven aantrekkingskracht uitoefenen; geestelijke waarden ontstaan maar stooten af. De onvermijdelijke levensconsequentie voltrekt zich niettemin met ijzeren noodzakelijkheid: geest overwint natuur. Mechanisme verdringt dierlijke kracht: wijsbegeerte geloofGa naar voetnoot(1). De stabiliteit van het oude levensgevoel is ondermijnd: de natuurlijke samenhang zijner organen verstoord. Nieuwe, geestelijke, levenscomplexen vormen zich, maken zich van de oude, natuurlijke, los en zoeken onderling evenwicht. Het nieuwe levensgevoel begint zich op voorloopig nog onevenwichtige wijze te openbaren. Een nieuw levensrythme is geboren, waarin zich een nieuwe esthetische energie en een nieuw vormideaal in groote trekken afteekenen. Slechts de bouwkunst, die afspiegeling van de cultuur van haar tijd heet te zijn, blijft geestelijk-immuun onder dit gebeuren! Het is voor het eerst in schilder- en beeldhouwkunst, dat dit nieuwe levensgevoel zich bewust-esthetisch, op de voor zoo gewijzigde omstandigheden eenig denkbare, d.i. op revolutionnaire wijze, verwerkelijkt. Waar het leven nog niet tot even- | |
[pagina 167]
| |
wichtigheid bezonk, kwam ook deze nieuwe, zich op levens-realiteit baseerende, kunstopvatting, de worsteling, de tragiek, nog niet te boven. Maar de worsteling is hier middel, geen doel: middel tot het geestelijk-bevrijdende, tot het zuiver-esthetische. In het Futurisme met zijn poging tot schilderkunstige verzoening van Ruimte en Tijd, zoowel als in het Cubisme met zijn strijd tusschen Realiteit en Abstractie, spiegelt zich het nieuwe levensgevoel reeds af, zonder nog tot rythmisch evenwicht te bezinken. Kan het Futurisme het proto-type blijken eener nieuwe, eener dynamische, zich door vereeniging van cinematografie en schilderij uitdrukkende schilderkunst, zoo bevat het Cubisme ontwikkelingsmogelijkheden van algemeener aard, die het tot overgangsstadium naar een nieuwe, een monumentale, schilderkunst kunnen stempelen. Geslingerd tusschen abstract-constructieven vormdrang en filosofisch-verdiepte natuurliefde, welke laatste het leven zooals het is, d.w.z. wezen en verschijning tegelijk, onder al zijn vormen liefheeft en vereert, maar tegelijkertijd in de betrekkelijkheid zijner uiterlijke verschijningsvorm verwerpt, vertoont het Cubisme uiterlijk nog het tragisch beeld van den overgangstijd. Aanvankelijk nog op overheerschend natuurlijke wijze, maar in wezen revolutionair, want door ontbinding van natuurlijken vorm, voltrekt zich in het Cubisme de overgang van het natuurlijke naar het geestelijke, d.i. van het afbeeldende naar het beeldende of van het begrensde naar het ruimtelijke. Zijn innerlijke drijfkracht volgend, verdringt zijn geestelijke tendenz meer en meer de toevalligheid van het natuurlijk voorbeeld; wat bijkomstig is varen latend, zich verstrakkend in vorm, en vervlakkend in kleur, dringt zich de consequentie op eener zuivere schilderkunst, welke door louter schilderkunstige middelen, door evenwichtige verhouding in stand en maat van kleur, tot ruimtebeelding komt, en in dezen vorm, haar bestaansrecht als schilderij verliezend, van het grootste belang voor de ontwikkeling van het kleurelement in de toekomstige bouwkunst kan blijken. De bouwkunst zelf, de cultureel-belangrijkste aller kunsten, gaat voorloopig innerlijk onberoerd aan dit gistingsproces voorbij. Geestelijk niet toe aan het revolutionair sentiment, waaraan het Cubisme ontsprong, maar dit nog allerminst te boven, vervalt zij uiterlijk van het eene exces in het andere zonder hare natuurlijke neiging tot het bijkomstige, de versiering, te kunnen overwinnen voor een meer geestelijke opvatting, waarin zich het wezenlijke der bouwkunst, het gespannen evenwicht van krachten, direct beeldt. | |
[pagina 168]
| |
Maar wat zij uit eigen geestelijke kracht niet vermag, wordt uit de macht der omstandigheden, als van zelf, geboren. De bouwkunst is niet, als de vrije kunsten, uitsluitend resultaat van een geestelijk proces, maar bovendien van materieele factoren, van bestemming, materiaal en constructie. Haar doel is tweeslachtig: nuttig en schoon tegelijk. Zooals de geestelijke factoren zich in den loop der tijden wijzigen, zoo wijzigen zich ook de materieele factoren voortdurend, en deze laatsten kunnen slechts kortstondig in hun ontwikkeling belemmerd worden. Dit geldt voor voorwerpen van bouwkunst, zoowel als voor voorwerpen van nijverheid. Worden evenwel de esthetische mogelijkheden van een voorwerp kleiner, en zijn nuttigheidswaarde grooter, dan vermindert de tegenwerking die zijne zuivere vormbepaling van de zijde der heerschende kunstopvatting ondervindt. Zoo is het mogelijk, dat voorwerpen, die in hoofdzaak practische bedoelingen hebben en slechts op betrekkelijk laag plan ook esthetische waarde kunnen bezitten, aan de kunstzinnige aandacht ontsnappen, en op de meest voor het doel geschikte wijze, zuiver technisch, gevormd worden. De schoonheidsdrang in den mensch blijkt dan zoo groot te zijn, dat deze voorwerpen, als vanzelf, boven het zuiver technische uit, tot elementair-esthetischen vorm komen. Zoodanige voorwerpen, zooals b.v. automobielen, stoomschepen, jachten, heerenkleeding, sportkleeding, electrische en sanitaire artikelen, eetgerei, enz., enz., hebben dan als zuivere uiting van hun tijd de elementen der nieuwe esthetische vormgeving in eersten aanleg in zich en kunnen als aanknoopingspunten tot den uiterlijken verschijningsvorm der nieuwe kunst beschouwd worden. Door hun gemis aan versiering, hun strakken vorm en vlakke kleur, door de betrekkelijke volkomenheid van hun materiaal en zuivere verhoudingen - voor een belangrijk deel gevolg der nieuwe (machinale) productiewijze - werken zij indirect bevruchtend op de bouwkunst in haar tegenwoordigen vorm, en doen daarin een - ook door meer directe oorzaken geïnspireerden - drang naar abstractie ontstaan, die zich voorloopig als vergeestelijking van traditioneel vormwezen, niet als manifestatie van nieuw levensgevoel openbaart. Dat deze drang naar abstractie nog negatief is, d.w.z. gevolg meer van levensvervloeiïng dan van levensontplooiïng blijkt, behalve uit onbepaaldheid van vorm, bovenal uit het ontbreken van esthetische energie, van geestelijke gespannenheid. De bouwkunst van thans - zelfs in haar verst ontwikkelden vorm - kent niet die gespannenheid, zooals zij zich esthetisch verwerkelijkt in het groote rythme, in het evenwichtig | |
[pagina 169]
| |
complex van onderling op elkaar betrekking hebbende en invloed uitoefenende deelen, waarvan het een de esthetische bedoeling van het ander ondersteunt, waar niets bij kan, maar ook niets af mag, waarbij elk deel, in plaats en vorm, zoozeer in verhouding staat tot de andere deelen, op zichzelf en als geheel, dat elke, - ook de kleinste - verandering een algeheele evenwichtsverstoring ten gevolge heeft. Wat de tegenwoordige bouwkunst met eigen middelen in zoodanig evenwicht te kort schiet, corrigeert zij door aanbrenging van ornament. Door toepassing van ornament laat zich elk gebrek aan zuiver bouwkunstig-compositorisch evenwicht, laat zich elke architectonisch mislukte poging tot uitbeelding door louter bouwkunstige middelen, door ramen, deuren, schoorsteenen, balcons, erkers, kleur, enz. uiterlijk herstellen. Ornament is het universeel geneesmiddel voor bouwkunstige impotentie! Een ornamentlooze bouwkunst vereischt de grootst mogelijke zuiverheid van bouwkunstige compositie! Het bestaan eener tendenz naar een ornamentlooze bouwkunst, zooals die uit de voorafgaande factoren indirect, uit nader te noemen factoren direct, af te leiden is, is reeds herhaaldelijk aangetoond, maar ook herhaaldelijk weer verworpen, omdat de opvatting heerscht, dat in hoogste instantie de begrippen schoonheid en versiering elkaar dekken, en omdat geloofd wordt in een onuitroeibare menschelijke behoefte aan versiering. Een behoefte, die - mocht zij aanwezig blijken, - niet noodwendig bevrediging door de kunst vereischt. Alle versiering in kunst is bijkomstigheid: uiterlijke compensatie voor een innerlijk tekort: aanhangsel, geen orgaan; in bouwkunst slechts zoolang noodzakelijk, als uitbeelding met eigen middelen in esthetisch opzicht te kort schiet. Met betrekking tot het geheele bouwkunstige organisme beteekent versiering: uiterlijke harmonie, geen innerlijke energie; altijd samenhang - oppervlakkiger als in de Renaissance of inniger als in de Gothiek - maar nooit contrast, nooit gespannenheid. De ontwikkelingsgeschiedenis der bouwkunst leert, dat haar ontstaanswijze in eersten aanleg tevens de kiemen voor haar verderf bevat. Eerst nadat de eerste hut gebouwd was, versierde men haar, en legde daarmede den grondslag tot de, door alle eeuwen te volgen, ongelijktijdigheid, dus tweeslachtigheid, in uitbeelding van nut en schoonheid, waardoor de verwarrende congruentie schoonheid-versiering geschapen werd, welke tot op onzen tijd een beletsel vormde om tot een zuivere bouwkunst te komen. Onder den drang der omstandigheden en door verruiming van esthetisch inzicht, schijnt eerst thans een uit en door zich | |
[pagina 170]
| |
zelf beeldende bouwkunst mogelijk, een bouwkunst, waaraan niet de andere kunsten toegepast, en dus ondergeschikt, zullen zijn, maar waarmede zij organisch zullen samenwerken; die reeds van te voren in haar constructieve functies de schoonheid beleeft, d.w.z. die door de gespannenheid harer verhoudingen de constructie zelf boven haar materieele noodzakelijkheid uit tot esthetischen vorm verheft. Een zoodanige bouwkunst verdraagt geen versiering, omdat zij een in zich compleet ruimte-beeldend organisme is, waarbij alle versiering verindividualiseering en dus beperking van het universeele, d.i. van het ruimtelijke, zou zijn. Het verloop van een bouwkunstwikkeling laat zich in haar gecompliceerdheid niet uit enkele factoren verklaren. Een geheel complex van meer of minder menschelijk-bewuste krachten werkt daaraan mede, terwijl slechts zoo nu en dan enkele, meer marquante, zich duidelijker afteekenen, en aangetoond kunnen worden. Wat de meer direct op de bouwkunst zelf betrekking hebbende aangaat, zijn het vooral de veranderende productie-wijzen en de nieuwe materialen, die de omwenteling in haar vormgeving helpen voorbereiden. De vervanging van handwerk door machinaal werk, een maatschappelijke en economische noodzakelijkheid, begint ook in het bouwbedrijf steeds grooter omvang aan te nemen. Aanvankelijk door de esthetici hardnekkig geweerd, breidt de toepassing van het machinale product zich, alle tegenkanting ten spijt, meer en meer uit van ondergeschikte hulpmaterialen naar uiterlijk belangrijke bouwdeelen en doet zijn invloed op de vormgeving gelden. Voorloopig nog in detail, maar juist het detail, waaronder in dit verband alleen te verstaan is: het ornamentale en figurale detail: de versiering, is de quintessence der heerschende bouw-kunstopvatting. In de klassiceerende stylarchitectuur nog betrekkelijk objectief, groeit het, nadat de bouwkunst het Academisme te boven gekomen is, onder den invloed van herlevende middeleeuwsche tendenzen, tot steeds grooter ongebondenheid uit. Wat de streek is voor den violist, is het detail voor den bouwkunstenaar van thans: uitdrukkingsmiddel bij uitstek van innerlijke bewogenheid. Hoe subjectiever de kunstenaar, hoe expressiever het detail. Zijn grootste mogelijkheden liggen dientengevolge in het handwerk. De bloeitijd van het handwerk: de middeleeuwen, was daarom ook: de bloeitijd van het detail. Verval van het handwerk, beteekent ook: verval van het detail. In tegenstelling tot het ambachtelijke, d.i. het op de wijze van het handwerk geproduceerde, detail, dat betrekkelijk onbe- | |
[pagina 171]
| |
paald van vorm en kleur, eindelooze variaties op een hoofdmotief toelaat, is het karakteristieke van het machinale detail, dat het, betrekkelijk bepaald van vorm en kleur, volkomen eenvormig is met soortgelijke - gelijktijdig vervaardigde - details. Het mist daardoor in zichzelf de uitgebreide mogelijkheden tot expressie-beelding, die het ambachtelijke detail in zichzelf bezit, zoodat de noodzakelijkheid ontstaat het individueele accent der bouwkunst in hoofdzaak te verleggen van het detail zelf, naar zijn stand en maat in het geheel, d.w.z. naar zijn plaatsing ten opzichte der overige bouwdeelen. Minder in onderdeelen dan in de onderlinge verhoudingen van het samenstel dier onderdeelen, d.w.z. in het bouwkunstig organisme zelf, zal het persoonlijke zich in de toekomstige bouwkunst beelden. De beteekenis der onderdeelen als versiering vervalt daarmede en wordt teruggebracht tot verhoudingswaarde, d.i. tot vorm en kleur in het geheel. Naast de veranderende productiewijze zullen vooral ijzer, spiegelglas en gewapend beton van revolutionairen invloed op de bestaande bouwkunstige vormgeving blijken. Voor geen dezer materialen is een vormgeving uit de traditioneele vormgeving af te leiden. Ook hier was integendeel de traditioneele vormgeving beletsel tot volledige ontplooiïng hunner mogelijkheden. Nadat aanvankelijk van het ijzer groote verwachtingen voor een nieuwe bouwkunst gekoesterd werden, geraakte het in esthetisch opzicht spoedig op den achtergrond, als gevolg zijner verkeerde toepassing. Uit zijn zoo zichtbare stoffelijkheid - in tegenstelling tot spiegelglas b.v. dat slechts tastbaar stoffelijk is - had men zijn bestemdheid tot massa- en vlakbeelding afgeleid, zonder te bedenken dat het karakteristieke van een ijzerconstructie juist gelegen is in de mogelijkheid om met een minimum van materiaal aan een maximum van kracht weerstand te bieden, zooals dit in het vakwerk tot hoogste uitdrukking komt. In zijn meest geëigenden vorm van toepassing is de verschijningskarakteristiek van het ijzer dan ook doorzichtig, meer open dan gesloten. Zijn bouwkunstige waarde ligt dientengevolge in het uitbeelden van leegte, niet van volheid, d.w.z. in het scheppen van tegenstelling tot de geslotenheid van het muurvlak, en niet in het samenhangend uitbreiden daarvan. Duidelijker in het oogvallend geldt dit voor het speigelglas. Door zijn toepassing verviel de logische noodzakelijkheid tot het indeelen van ramen in betrekkeljk kleine deelen door middel van het bekende netwerk van houten regels, dat optisch | |
[pagina 172]
| |
de geslotenheid van het muurvlak, als het ware, over de raamopening voortzet. Een spiegelruit, zuiver toegepast, werkt in architectuur als opening zonder meer. Daar waar haar afmetingen zoodanig moeten zijn, dat onderindeeling noodzakelijk is, worden de deelen zoo groot, dat slechts ijzeren regels voldoende stabiliteit waarborgen: haar open karakter gaat dus ook dan niet verloren. De bouwkunstige oplossing van een dergelijke ruit bevredigt constructief en esthetisch slechts dan, als zij inderdaad als opening uitgebeeld is, d.w.z. als zij bij den beschouwer den indruk vestigt door middel van een, statisch behoorlijk ondersteunde, doeltreffende ontlastingsconstructie organisch in het bouwkunstig geheel opgenomen te zijn. Zuivere toepassing van ijzer en spiegelglas op deze grondslagen zal het open element in de architectuur zoodanig kunnen versterken, dat de toekomstige bouwkunst - op volkomen rationeele wijze - haar uiterlijk zwaarte in hooge mate zal kunnen overwinnen. Overeenkomstige perspectieven opent de zuivere toepassing van gewapend beton. Zijn esthetische mogelijkheden zijn - gezien de beperkingen, welke baksteen aan de architectonische vormgeving oplegt - zoo groot, dat zijn meer uitgebreide toepassing op den duur verlossend voor de uitbeeldingsvrijheid der bouwkunst kan blijken. De noodzakelijke ondergeschiktheid aan bepaalde maatverhoudingen, het afhankelijk zijn van, door deze maatverhouding evenzeer bepaalde, boogvormen, leggen de vormgeving bij toepassing van baksteen in hooge mate aan banden. Bovendien belet de ongeschiktheid van het materiaal om trekspanningen op te nemen - afgezien van constructieve afwijkingen, als het ophangen van steenen aan ijzerdraad, enz. - het daarin construeeren van eenigszins belangrijke horizontale overspanningen of uitkragingen. De combinatie der daartoe vereischte hulpmaterialen: hout, ijzer, gewapend beton, enz. met baksteen is voor dergelijke gevallen te heterogeen om in het algemeen tot bevredigende oplossingen te kunnen leiden. Gaat men niet tot bepleistering over, dan zijn in baksteen een strakke, zuivere lijn, noch een zuiver homogeen vlak te construeeren: de kleine deelen en 't groote aantal voegen beletten dit. In gewapend beton daarentegen is homogene samenstelling van dragende en gedragen deelen, zoowel als horizontale uitbreiding van belangrijke afmetingen en zuivere vlak- en massabegrenzing mogelijk. Maar bovendien kan, in afwijking van het oude steun- en laststelsel, waarmede van beneden naar boven slechts in (d.w.z. naar achteren) gebouwd kan worden, van beneden naar boven ook uit (d.w.z. naar voren) gebouwd | |
[pagina 173]
| |
worden. Met dit laatste is de mogelijkheid geschapen tot eene nieuwe bouwkunstige plastiek, die in combinatie met de uitbeeldingsmogelijkkeden van ijzer en spiegelglas - op zuiver constructieve basis - aanleiding kan zijn tot het ontstaan eener bouwkunst van optisch-immateriëele, haast zwevende, verschijningskarakteriestiek. Als laatste belangrijke factor van directen aard voor de vernieuwing der architectuur is ten slotte de kleur nog te noemen. Het kleurelement is in de tegenwoordige bouwkunst, als regel, aan een jammerlijke onverschilligheid overgeleverd. Eenerzijds is dit te verklaren uit de eenzijdige concentratie der schilderkunstige aandacht op het afzonderlijke geval, op het vrije of toegepaste schilderij en de decoratie, maar anderzijds liggen in de tegenwoordige gebruikelijke bouwkundige materialen zelf zoo talrijke belemmeringen tot kleurontwikkeling, dat, zonder verandering van materiaal, geen verbetering te wachten is. In 't bizonder het materiaal tot samenstelling der muren is hierbij van belang. Vrijwel aan elk tegenwoordig bouwwerk overheerscht het muurmateriaal de andere materialen door massa en bijgevolg ook door kleur. Voor het schilderkunstig accent van een bouwwerk is daarom bij evenwichtige kleuruitbeelding - de keuze van het muurmateriaal reeds dadelijk beslissend. Valt het schilderkunstig accent van het muurmateriaal op het picturale, d.w.z. op het genuanceerde, op bestemming, dan is daarmede de kleuruitbeelding van het geheele bouwwerk op het genuanceerde, dus op stemming, aangewezen. In ons land van overheerschenden baksteenbouw is dit laatste bijna altijd het geval. De schilderkunstige waarde van den baksteen ligt - evenals die der meeste, volgens ambachtelijke technieken geproduceerde materialen - niet in zijn kleur als zoodanig, welke als geheel bruin-grauw te noemen is, maar in het geschakeerde van zijn kleur, in de nuance. Zuivere heldere kleur blijft tegenover een dergelijken achtergrond zonder uitwerking: zij valt er uit of wordt door de overheerschende grauwheid onderdrukt. Maar bovendien is de kleurwaarde van den baksteen - in tegenstelling tot die van verf b.v. - van natuurlijken aard, d.w.z. haar waarde, als zoodanig verhoogt onder den invloed van het weer! Aangezien de kleurwaarde der verf constant is - althans behoort te zijn - is de kleurharmonie tusschen baksteen en verf aan veranderlijkheid onderhevig, zoodat een aanvankelijke harmonie reeds na eenige weken in dis-harmonie verkeerd kan zijn. Dis-harmonie, die bij toepassing van heldere kleur scherper in 't oog springt dan bij meer neutrale kleur, een omstan- | |
[pagina 174]
| |
digheid, waaraan waarschijnlijk de, vooral op 't land zoo langen tijd in zwang gebleven, voorkeur voor steengrijs en donkergroen is toe te schrijven. Naast de eerder genoemde redenen is ook hierin een blijvende belemmering tot het ontwikkelen der kleur bij toepassing van baksteen te zoeken. Verblend- en geglazuurde steen, zoowel als gepleisterd muurwerk, verkeeren in dit opzicht reeds in gunstiger omstandigheden. Maar bovenal de met steeds korter tusschenpoozen opdoemende uitvindingen tot gladde en helkleurige afwerking van gepleisterde en betonoppervlakken, openen zoo belangrijk uitzicht voor de ontwikkeling der kleur in de bouwkunst, dat zij in samenwerking met de aangetoonde nieuwe vormmogelijkheden het totaalaspect der architectuur volledig kunnen wijzigen. Samenvattende valt te concludeeren, dat een zich rationeel op de moderne levensomstandigheden baseerende bouwkunst, in elk opzicht een tegenstelling zal vormen tot de tegenwoordige bouwkunst. Zonder in dor rationalisme te vervallen, zal zij vóór alles zakelijk zijn, maar in deze zakelijkheid reeds dadelijk het hoogere beleven. In de scherpst mogelijke tegenstelling tot de ontechnische, vorm- en kleurlooze producten der oogenblikkelijke inspiratie, zooals wij die kennen, zal zij de haar gestelde opgaven in volkomen overgave aan het doel, op haast onpersoonlijke, technischbeeldende, wijze tot organismen van klaren vorm en zuivere verhouding beelden. In plaats van de natuurlijke aantrekkelijkheid van het ongecultiveerde materiaal van het gebrokene van het glas, de bewogenheid van het oppervlak, het troebele van de kleur, het geschifte van de glazuur, het verweerde van den muur, enz. zal zij de bekoring ontvouwen van het gecultiveerde materiaal, van het klare van het glas, het glimmende en rondende van het oppervlak, het glanzende van de verf, het glinsterende van het staal, het schitterende van de kleur enz. Zoo wijst de tendenz der architectonische ontwikkeling naar een bouwkunst, die in wezen meer aan het stoffelijke gebonden dan vroeger, in verschijning daar meer boven uit zal zijn: die zich, los van alle impressionistische stemmingsbeelding, in volheid van licht, ontwikkeld naar een zuiverheid van verhouding, een blankheid van kleur, en een organische klaarheid van vorm, die door het ontbreken van elke bijkomstigheid de klassieke zuiverheid zal kunnen overtreffen. Rotterdam, Februari '21. J.J.P. Oud. |
|