Bibliographie
Les indo-europeens, 1921, par A. Carnoy; Vromant, Bruxelles.
- De heropbouw van den beschavingstoestand der Indo-Europëers, de voorgeschiedenis van de talen, zeden en geloofsopvattingen van Europa zijn vraagstukken, die de belangstelling prikkelen van om 't even welken nieuwsgierigen geest. Aan de geleerden bieden zij een zware taak. Alleen reeds de reconstitutie van het Indo-Europeesch ideoom stelt groote eischen aan de navorschingsmethode. De ‘toestand kan vergeleken worden met degene, die er zou bestaan, moest men over geen enkelen Latijnschen tekst meer beschikken en er toe genoopt zijn de taal der Romeinen vast te leggen naar de Romeinsche talen, die er uit voortgesproten zijn’.
En het is op de studie van den Indo-Europeeschen taalschat, dat voor een groot deel de uitslagen berusten van het onderzoek naar klimaat, plant- en dierenwereld, woningen, kleeding en voedsel bij de bewoners van het ‘oude vaderland’. Daar blijft het niet bij: een koene synthese, die op een ruim terrein de gegevens benuttigt van allerhande wetenschappen, waarbij oudheidkunde, folklore mythologie, letterkunde, enz., in het gedrang komen, zoekt bij de onderscheiden volkeren van I.E. afkomst, de verwantschap in zake structuur van het huisgezin rechts- en vooral geloofsbegrippen, om van daar uit op te klimmen tot den voorhistorischen toestand.
De geleerde professor bewijst in dit, zijn werkje, dat hij ook, als 't moet, een helderen vulgarisator weet te zijn.