| |
Het Stille Huis (Vervolg).
(plots):
Wat dacht u wel toen u hier binnenkwam - zooeven?
Niets - niets. Ik dacht niet. Ik onderging 'n indruk.
Ik heb u reeds voorgesteld om maar dadelijk de zaak...
Praat niet van zaken. Ik weet waarom u hier gekomen is. U heeft in de streek waar u heerscht, zes maanden reeds, mijn nabijheid gevoeld. Het bewustzijn, dat hier 'n man woonde - hier, in dat geheimzinnige huis, dat heeft u bekommerd. Ik heb 'n woord van u gehoord dat u uitsprak vóór u binnenkwam; dit huis is als 'n schim. U komt de schim bezoeken. U kon dat niet langer uitstaan... die onzekerheid... die tergende onzekerheid... ‘Schim’, zegt u. Het stille, verborgen huis tusschen uw vierhonderd arbeiderswoningen...
(zeer kalm):
U vergist zich...
We zullen d'r maar liever niet over redetwisten...
(met 'n zeker medelijden):
U is 'n kunstenaar. Ik stel me zoo voor... dat u van stemmingen leeft...
U kan zich niet voorstellen wat voor 'n man ik ben! (wacht op 'n réplique van Rens, maar de oude schijnt overbluft) . U spreekt van mij alsof ik was het noodlot van uw leven. Dat is 'n holklinkende zin. Ik voel weinig voor zulke dingen. Als u wist, van hoeveel levens ik het noodlot ben! Ik ben 'n man met ambities, meneer Rens. Niet alle menschen... (stokt; misschien kan ie niet verder; het is ook wel mogelijk dat ie niet durft).
(na 'n oogenblik - zeer nuchter):
Hou nu maar op; we hebben beiden 'n fatsoenlijk ding opgezeid.
Ik vraag me af waarom u zoo wantrouwig tegenover mij is...
U komt me bepaald voor als een zeer luimig, zonderling mensch... Tja... Eigenlijk vind ik het gesprek tusschen ons gek; wij,
| |
| |
die ons heele leven reeds malkander voelen, en die hier nu 'n flesch wijn drinken om de feestelijkheid van den avond, maar...
(staat recht):
Wil u 'n oogenblik zwijgen...
(steekt opnieuw zijn cigaar aan).
(staat stil):
Heeft u die vrouw bemerkt van mijn zoon?
Die kleine heks heeft me vroeger mijn jongen ontstolen. Ook rond universiteiten worden kroegen gebouwd.
Die kleine heks heeft mooie oogen...
Jaa. Dat moet u gemerkt hebben. Ze is 'n brutaal ding. Vóór twee jaar heb ik die twee hier buitengeworpen. Mijn zoon verkoos die herbergslet...
Ja. Het is de gewone gang der dngen...
(zit - zeer pijnlijk):
Och, als u alles wist, zou u hier heel eenvoudig wegloopen. U heeft fabrieken en kroegen gebouwd, en de rust van m'n leven gestoord...
Pardon, ik vraag me af...
Wind u niet op. Ik heb geen recht u iets te verwijten. Natuurlijk niet. Voor het ongeluk kan de mensch het hoofd buigen. Meer niet. Ik heb me zelf voorgepraat dat mijn jongste kind weer goed kan maken wat de andere misdeden. Ze is 'n engel... Daareven zei u dat u niet begrijpt waarom ik zoo wantrouwig ben... Denkt u nu ook niet dat dat wantrouwen... eerder... zeer begrijpelijk is...
Meneer Rens, u moet me werkelijk verontschuldigen, maar...
Oh! Heb ik u ontroerd?... Het zou me spijten. Kom, laten wij onze zaken regelen. U kómt toch hier om 'n stuk grond te koopen. Ja, u schreef me daarover.
Ik heb u misschien wel niet duidelijk genoeg verklaard...
Toch wel; het is goed - ik aanvaard.
Oh! Ik had niet gedacht dat u zoo maar dadelijk zou toegestemd hebben.
Ik doe dat zoo dadelijk niet, dunkt me. We praten reeds tien minuten lang...
Vroeger nooit. Nu wel. Het leven wordt hier duur... of begrijpt u nog niet, Meneer... Bandt, dat hier in deze streek 'n duel wordt uitgevochten?...
Pardon, meneer... als u eens ophield gedurig het gesprek te verwarren. Ik kom hier met de eerlijkste bedoelingen. U beeldt zich allerlei gekke dingen in. 'n Vreemdeling die hier voorbijgaat en die fabrieken bemerkt naast dit vreedzame, geheimzinnige huis, zal natuurlijk wel even denken aan dat klassieke onderwerp: het duel van het nieuwe tegen het oude. Daar is 'n roman over te schrijven. Ik hou
| |
| |
niet van romans. Die vreemdeling zal zich echter vergissen. Daar is niets dat ik zoo graag duld als dit stille huis naast mijn fabrieken...
Ik ben 'n stadsmensch, meneer, maar ik voel, 'n onbegrensde bewondering voor het schoone!
En als hier werkelijk van 'n duel kàn spraak zijn, dan is het in 'n heel anderen zin dan u bedoelt...
Misschien... U sprak zooeven van ‘noodlot’. Die dingen kunnen wel eenvoudiger genoemd worden. U kwam met uw gezin in botsing met het leven. Dit valt overal voor. Sommigen zijn er tegen bestand. Anderen niet. Toen ik daareven uw zoon bemerkte - en zijn vrouw... toen heb ik dat in één keer zoo duidelijk begrepen. Het is niet ‘la peur de vivre’. Meer 'n afschrik. 'n Haat. 'n Wantrouwen. 'n Bewustzijn van eigen zwakheid tegenover het wispelturigwreede der omstandigheden, tegenover die groote tragedie, waarin ieder mensch zijn rol te spelen heeft. Ik heb zooeven uw zoon bemerkt; het gelaat van dien jongen, dat is als 'n weeklacht...
Ie heeft z'n eigen ongeluk gezocht.
Mijn bedoeling is heelemaal anders. Ga niet denken dat met zoo'n jongen niets te doen is. Kijk eens, mijn waarde heer Rens,... ik moet hier natuurlijk 'n paar mannen hebben. die... nu ja, misschien hou ik me zelf later met heel andere dingen bezig... politiek of wat... Hm! Misschien zal u dit wat vreemd vinden, maar weet u op wien ik daarnet dacht?... Op uw zoon.
Jawel. Ik stel me zoo voor dat die jongen 'n flinken steun noodig heeft, 'n hand die hem leiden kan. Ie kan toch zijn heele leven niet in armzalig nietsdoen voortslenteren. Ik wou u vanavond voorstellen om hem bij mij te nemen - in mijn bureelen...
(zeer zakelijk):
U zei daareven dat u geld noodig heeft. 'n Zuinig, bekrompen leven, is altijd vervelend. Zelfs hier.
Denkt u dat?.. (zwarte blik).
Die jongen van u is me dadelijk meegevallen. Uw familie wordt in de streek zeer gewaardeerd. Het volk is hier braaf... maar ik wensch zeer voorzichtig te zijn...
Ik denk dat uw zoon onder mijn leiding 'n man kan worden. Ik wil meester blijven over het volk...
Het is soms 'n groot raadsel, denk ik. Ge moet die lui 'n zweep voor hun gezicht houden. Uw zoon zal me 'n goeie hulp zijn. Hoe vindt u... dat plan?
| |
| |
(er over glijdend):
Ik wou natuurlijk ook even over dat plan met de vrouw van uw zoon spreken... Ik hoop dat ze zal inzien...
Oh! waarschijnlijk; ze heeft mooie oogen!
(a.h.):
Het is klaar dat u de zaak even met uw zoon bespreekt. U moet zorgen voor het geluk van uw familie... Wat zegt u?..
(starend):
Het is prachtig!
(koel):
Nou, we zullen zien hoe 't zal uitvallen.
(werpt hem 'n blik):
Ik had nooit durven denken dat u zóó sterk is!!
(waardig):
Wat bedoelt u?
Heu (gromt) : Het geluk van mijn familie... heu, heu, u kan de dingen aardig zeggen!!...
(driftig):
Laten wij onze zaken regelen, mensch. Wat kan mij het volk schelen en de fabrieken! Ge maakt u warm voor wat kinderspeelgoed. Heu, het hangt me de keel uit, dat sentimenteele gedoe van dezen avond. (Gromt).
- Zit -
Ik zei u reeds dat ik uw aanbod kan aanvaarden. Alleen dat kleine deel dat bij m'n tuin hoort, dat kan ik u in geen geval afstaan...
U wil uw tuin niet verminken.
Dat niet alleen. De tuin is zoo groot dat ge 't niet eens merken zoudt. Maar juist op die plaats staat er 'n grot. M'n dochter gaat er gewoonlijk bidden.
Hilde! Op die plaats is vroeger 'n ongeluk gebeurd...
(opstarend):
U wordt ineens nerveus. Heu! Als ik u zeg dat me alles ontstolen werd, dan moet het u toch niet verwonderen dat er hier of daar eens 'n ongeluk is gebeurd...
(zeer gewoon):
Is die grot daar reeds lang?
Bijna tien jaar, denk ik. Mijn dochter gaat er gewoonlijk bidden. Ze is zeer luimig. (poos) . Is u van plan daar ook te bouwen?
Jawel. 'n Paar villas. Voor m'n fabriekbestuurder.... Misschien... voor uw zoon, zooals ik daarnet voorstelde.
Ja, ja,... (nerveus) . Maar dat deel van m'n tuin, dat gaat niet. Beslist niet. Ik heb d'r over nagedacht. Juist aan de overzijde van dat perceel ligt er 'n weide. - Pardon, 'n oogenblik; permitteert u dat ik even mijn plan ga opzoeken in mijn studeerkamer (staat op).
...'n oogenblikje dan... (af achtergrond, sluit deur dicht).
(staat plots in de deur links voorplan).
(kijkt 'n oogenblik vreemd-verward rond).
Uw... uw vader is in zijn studeerkamer om 'n plan op te zoeken. Komt u me gezelschap houden? Het... is zeer vriendelijk van u..
| |
| |
(met gesmoorde stem):
Hugo, hoe durft ge?...
(vriendelijk):
Is u nog immer zoo nerveus?
Blijf daar om godswil niet zoo kalm staan!
Maar, kindje, ga nu niet denken dat ik zóó kalm ben!
(niet geimpressioneerd):
Ik vind het alleen maar wat vreemd dat u daareven zoo angstig van me wegliep... en dat u nù...
Wat is er? Kijk me niet zoo vreemd aan: het ontstemt me werkelijk...
(met meer klem):
Ik heb dadelijk gevoeld wàt u hierheen drong, Hugo.
U moet niet zoo hardop praten. Uw vader zou het vreemd vinden dat u mij bij m'n voornaam noemt...
(loopt plots naar den achtergrond en draait de deur op slot).
(met groote oogen):
Wa-at?
Om godswil...: (bedwingt zich - dan zeer kalm en eenigzins van uit de hoogte) . Mag ik me de opmerking veroorlooven, juffrouw, dat ik het eerder vreemd vind dat u die deur sluit. - Wat moet uw vader d'r van denken, als ie straks terug binnen wil?
(aan de deur):
Hou op met praten. Kijk eens hoe kalm ik ben! Zie me aan, Hugo... zie me aan!!
Ik ben geen comediant... en voel geen last naar tragische scene...
(koortsachtig):
Ik weet waarom u hier komt. Ik heb het dadelijk gevoeld... gevreesd... daar straks gehoord. Het... klonk zoo vreeselijk. Nee, zwijg, Hugo!... Zwijg, laat me uitspreken... Het kan niet! Het kan niet!! Nee, zwijg, ik wil niets hooren. Ik heb dadelijk besloten u alles te zeggen. Ik moet. Ge weet niet wat hier...
(op 'n ietwat vertrouwelijken toon):
Hilda, zult ge mij verplichten uw vader hier te roepen? Om z'n dochter tot bedaren te brengen. Wat moet al die onzin?
(heel stil):
Zwijg... zwijg... Vader kan niets hooren... en ik zal heel stil zijn... Het is tien jaar geleden...
Nou, Hilde, denkt ge ook niet dat...
(nerveus):
Zwijg, Hugo...
Nee, sta daar nu niet zoo strak te staren; verberg uwe ontroering niet onder dat masker... Herinner u... ik ben in uw armen gevallen... ik heb de wereld en mezelf vergeten... om u (stil) . Ik verwijt u niets... (zeer stil) ik zou het niet kunnen.
(waardig, met 'n zeker gevoel):
Laat mij u zeggen, Hilde, dat ik heel dikwijls... aan u gedacht heb, gedurende die jaren...
| |
| |
Gij zijt even flink gebleven...
(pijnlijk):
Ik ben oud geworden... zóó oud...
(moeilijk):
Ga dat nu niet denken!
Waarom onderbreekt ge me telkens? (met 'n zielvolle oprechtheid) . Hugo, kunt ge u niet 'n oogenblik herinneren die avonden van vroeger... toen onze blikken samensmolten?...
(bij haar, neemt h'r hand, wil ze zoenen op het voorhoofd).
Nee... nee... doe het niet. Ik zou het nu akelig vinden... (opgewonden) . Druk niet mijn handen... zoo... zoo.. (heel stil) . Nu wil ik het u zeggen... (met gesloten oogen) . ik heb 'n kind...
(geweldig over 't hoofd geslagen, laat h'r handen los, begrijpt niet).
(ten volle beïnvloed door het moment; als in verrukking):
Het is... ons kind.
(vergeet in een keer plaats en houding. Kijkt haar bijna - dwaas aan):
Hilde!
Is dat waar?... Is dat waar?... (grijpt h'r handen) . Is dat waar?
Het is afschuwelijk dat ge zooiets vragen durft! ('t volgende zeer rap).
Ik heb het recht te weten...
Ik zweer dat ik geen anderen man gekend heb! Hoe zou ik?...
Hou op met vragen stellen!
Maar ik wil dat kind zien. Verdomd!
Kan 'n kind nu?... Als ge alles wist, zei de oude... Dat is dus het ongeluk... - (Beiden zwijgen. De stemming wordt meteen meer drukkend. Bandt gaat zitten, verward, ontreddered - 'n angstige poos).
Ik heb me tien jaar lang voorgepraat: ie komt terug... met glanzende oogen en bevende handen. Iederen morgen heb ik me voorgelogen: vandaag komt ie terug! Terug. (staart) . Ik heb honderdmaal de terugkomst gedroomd... (opeens) Begrijpt ge nu, Hugo, waarom het niet kan?
Mijn zuster is zoo goed, Hugo, ze leeft hier zoo stil en ingetogen...
Hou op. Laat me nadenken. Praat nu niet over uw zuster... (plots met 'n gebaar) . Ga de deur ontsluiten... Ik wil niet dat uw vader vermoedt dat... (stokt).
| |
| |
(doet het, ze lijkt willoos).
(zonder op te kijken):
Hoe komt het... dat ik niets wist?
Ook de ouwe niet. Ie zou me dat daar straks in 't gezicht geworpen hebben.
(zit):
Ik heb gezwegen... gezwegen... tot in een keer me alles om 't even werd. Ik voelde mij 'n nacht koud als 'n lijk worden. Ik dacht dat ik sterven zou, dat ik gestorven was... mijn moeder kwam bij me... en... ze zag het... - Het was zoo'n akelige necht... - ... M'n moeder is gestorven...
(geëmotioneerd):
Was het kind toen al geboren?
Nee! Oh nee!... Ik werd weggejaagd... bij vreemde menschen. Gedurig huilde vader: van waar komt dat kind? Van wien is dat kind? - Het miek me zoo angstig. Ik heb gezwegen... ik wilde niet; ik kon niet. Ik begrijp niet wat me weerhield!...................
Het is zoo'n lief kindje, Hugo. Twee keer per jaar mag ik er naartoe... ver, heel ver... Hebt ge?... (stokt).
(bevangen):
Hebt ge nooit gedacht op de mogelijkheid?...
Zwijg even. Laat me nadenken.
Hou op met praten. Het helpt niets. (is opgestaan) . Laat me den toestand inzien. Ik wil begrijpen. Antwoord op mijn vragen, Hilde. Weet iemand in de gansche streek dat ge dat kind heb?
Zij weet het. Ze begrijpt die dingen niet. Ze is zoo goed. Hans ook weet het.
Nee. Ik heb het daar straks nog aan Hans gevraagd.
Weet iemand wie de vader is van dat kind?
(na'n poosje):
Ik... ben u dankbaar, Hilde... Het is heel kranig geweest van u. Ik... ik kan niet zeggen hoezeer ik dat bewonder.
Ik ben 'n graf geworden. Daar zijn dagen dat ik geen woord spreek. Dat doet vader dan soms zoo opvliegen! Maar nu kon ik het niet meer uithouden. Nu moest ik u in een keer alles zeggen... me uitspreken! Ik vond het zoo brutaal, zoo geweldig-brutaal dat gansche optreden van u; u die niet wist, noch kon weten! Ik kon uw blik niet dragen, toen ge binnenkwaamt, maar ik heb mezelf overwonnen. Ik voelde dat vanavond de beslissing vallen moest: het was als 'n last op mijn schouders. Ik heb de anderen naar boven gestuurd, en hier, achter de deur, heb ik gewacht tot vader u 'n oogenblikje alleen zou laten.
| |
| |
Het oogenblikje... duurt lang.
(meer en meer opgewonden):
Ik moest u... Hugo. ik heb die zekerheid in mij gekoesterd... ik heb nooit gedacht op die mogelijkheid... maar ik ben zoo oud geworden en ellendig... en Adelheid heeft mijn achttien jaren - van toen.
Ge overdrijft, Hilde. Het is dwaas van u te denken...
(plots):
Hugo, ga weg! Ga hier weg!!
(kalm tegen haar woestheid in):
Spreek stiller! Uw vader moest het eens hooren! Luister, Hilde. Ga niet denken dat ik de verantwoordelijkheid van zooiets niet begrijp. Ga niet denken dat ik zóó slecht ben.
Ik denk niet dat ge slecht zijt!
D'r is 'n geheime macht die ons steeds en overal wil dwarsboomen. Ik wil niet dwaas en futloos het getal van haar slachtoffers gaan vermeerderen. Ik voel... dat ik in mezelf kracht genoeg hebt om het verleden te negeeren. (Kijkt haar naar) . Hilde, tracht me te begrijpen; ik ben 'n mensch die opstaat uit zijn verleden, lijk 'n zieke opstaat van zijn bed. Gij zijt 'n sterke vrouw, Hilde. Gij, die tien jaren lang zweegt, gij zult inzien...
(plots):
Druk niet mijn hand (staart hem aan) . Ik wil weten wat ge hier doen komt!
Ik wil niet dat de ramp zich herhaalt. Ik wil niet dat ge dat kind....
(opgewonden):
Ik zal mijn zusje verdedigen. Ik zal niet toelaten...
Gekke praat!... Nu zie ik in een keer klaar: ge zijt... jaloersch!
Ik verbied u... (gerucht).
Om godswil! Uw vader... ('n oogenblik).
(opent de deur):
Meneer Bandt... Oh! zijt gij daar. Hilde?.. Ik heb 'n oogenblik gedacht dat ik hoorde praten... Ik heb alles gevonden. meneer Bandt. Wil u liever 'n oogenblik hier binnenkomen?
Graag, meneer. Pardon, juffrouw. (met Rens af achtergrond).
(dadelijk op, ze beziet Hilde, dan gaat h'r blik onbewust naar de deur van den achtergrond).
Boven... met Mirgam, ze komen dadelijk.
- (Mirgam schaterlacht) -
Hans overlaadde ze met kussen; ze giegelde van plezier.
| |
| |
Zijt ge dáárvoor weggeloopen?
(bevangen):
Het breekt zoo in een keer de groote eentonigheid van ons leven, vind ik. Het maakt me... bang ('n moment) Hilde, denkt gij dat Hans gelukkig is?...
Hij heeft Mirgam lief. Dat is geluk.
(op met 'n stralend gelaat):
Oh! het is er zoo'n stemmig kamertje! Hans is d'r eenvoudig niet uit te krijgen.
Is de vreemdeling bij hem?
(Hunne blikken vloeien ineen, stilaan worden ze gewaar hoe ze hier beiden tegenover mekaar staan, en wat die vreemdeling waarover zij zoo koel praten, voor hen in een keer geworden is. Op dit oogenblik komt Mirgam met 'n onschuldig lachje tusschen beide staan).
Als ik u beiden bekijk, dan ben ik er zeker van, Hilde, dat gij er vroeger moet uitgezien hebben juist als Adelheid nu...
(verward):
Waarom komt Hans niet naar beneden?
Moet ge 't vragen?... Ie heeft er nooit kunnen van zwijgen... zijn kamertje van vroeger!... Tja, al zulke dingen hebben invloed op hem... Hij is zoo'n plezierige jongen, he...
Hebt ge dadelijk van hem gehouden, Mirgam?
(zit op de leuning van den zetel):
Och... wel, ik herinner 't me zoo goed. We waren met 'n heel gezelschap uitgegaan; ie was d'r bij; ik ook, met 'n ander student. Willy geloof ik. Wacht eens, heette ie nu Willy?... na... enfin; 't heeft weinig belang. (vlugjes) . We lagen in 't bosch. Pic-nic. Broodjes met hesp. Het is feitelijk 'n onding dat zooiets moet geëten worden. Ik wou kersen hebben. Dat was zoo'n plotse luim, maar die Julizon gaf me zoo'n razenden lust naar kersen. Tjà, soms vraagt ge u te vergeefs af hoe sommige dingen in uw gedacht kunnen komen! Willy - of, nuwel... ik noem hem dus maar Willy - Willy had geen kersen en wou noch kon me kersen geven, en vond het volstrekt dwaas dat ik kersen wilde. Enfin, dat was me 'n herrie. Toen stond ie op, Hans, meen ik, en toen zeid ie: Wie kersen wil, kome mee met mij! We gaan d'r halen! Enne, ik vond dat nu eens zoo buitengewoon lief van hem - en het deed me zoo'n deugd dien Willy en dien heelen boel eens ordentlijk te ergeren... We gingen samen op schok... na de roode kersen kwamen de roode lipjes en de aardige jongen zwoer me eeuwige liefde... Dat is het belang van zoo'n ding...
- (Poosje, ze zwijgen).
Blijft ie daar nu droomen op zijn kamertje? Eigenlijk vind ik het zoo vreemd als ie niet bij me is. (opent de deur) Hans! Hans!... Wacht, 'k breng hem dadelijk hier, hoor!
- (Af). -
(na 'n poos):
Ze kan leuk vertellen...
(tusschen h'r tanden):
Leugens!
| |
| |
Waarom zegt ge dat? Waarom wordt ge nu in een keer zoo nerveus?
Zwijg, laat me gerust. Maar luister niet naar die Mirgam. Ze zal leugens vertellen...
(opgenwonden):
Ze zal u spreken van 'n vreemd geluk. Dat geluk is 'n leugen. Die meid en die directeur zullen hier het ongeluk in huis brengen. We moesten ze hier buiten schoppen... We moesten... (Gerucht. Hilde zijgt in den zetel links).
RENS binnen met BANDT uit de studeerkamer; ze laten de deur openstaan.
(zeer gespraakzaam):
In orde dus, mijn waarde heer Rens. Bezoek is me werkelijk zeer meegevallen (tot Adelheid) . Nou, juffrouw, we hebben mekaar prachtig begrepen, uw vader en ik (handdruk) . Tot weerziens! Ik hoop nog wel weer te komen en eens van dichtbij die wondere muziek te hooren, waarvan meneer Rens de geniale componist is (handdruk met Rens) . Tot binnenkort. Dan bespreek ik ook alles eens met uw zoon; nu is het oogenblik minder gepast. Nee, ik toef liefst niet langer meer (hij wendt zich tot Hilde; ze staat recht; handdruk) . Juffrouw!
Adelheid, leid meneer buiten.
Nee, vader, ik zal wel... pardon, Meneer. (opent de deur).
- POOS -
heeft Bandt zonderling aangestaard, gaat traag in zijn zetel zitten, staart donker voor zich uit):
Weer is de stilte binnengeslopen als 'n zeer gewone bezoeker, waarvan de aanwezigheid niet wordt gemerkt.
(blijft 'n oogenblik stilstaan, dooft het licht uit).
(mijmert; ineens schieten zijn oogen vol tranen; hij legt zijn hoofd in zijn hand en begint gedempt te snikken).
(komt terug binnen, blijft roerloos bij de deur staan, zeer bleek).
(komt uit de studeerkamer, sluit de deur, hoort haar vader snikken, komt voorplan, werpt 'n blik naar Hilde, legt dan haar arm om zijn hals):
Vader... (ze knielt en trekt zijn hand voor zijn oogen weg) . Vader, weent ge?... Waarom weent ge?...
('s giegelstemmetje in de vestibule als 'n uitdagende wanklank):
Uw jongste zuster is 'n wondermooi kind, Hans. Ik wed dat die meneer van de fabrieken er verliefd op is. Wat denkt gij? He?...
(opent de deur):
Mirgam, zwijg om godswil!
(ineens losbarstend):
Mirgam, zwijg om godswil!
Geef... geef hier uw handen kind...
Gij zijt mijn groote schat! mijn leven! mijn alles! (drukt haar tegen zich aan) . Ie krijgt u niet!! Ie krijgt u niet!!
HET DOEK VALT.
Willem Putman.
N.B. - Daar ‘Het Stille Huis’ eerstdaags in boekvorm verschijnt, wordt het drama hier niet verder gepubliceerd.
|
|