Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Nocturne GESCHOMMELD in Uw hand, in Uw glimlach als een eekhoren in de kooiring - maar losgeslingerd - boot van haar anker - los van het leven, los van de ree, o voer mij terug naar de haven: schoot van geneuchten - de matrozen met hun lief dansen er om Uw leest, Uw gordel draagt de sterren van alle paviljoenen - doorzinder ons van de havengeruchten dat wij zoemen als bijenkorven van Levens lied: Te Deum laudamus! Snuivende morgenstations, o steigeren der eksprestreinen! Land vreten, hongeren naar land, onverzadigd van verten en vergezichten dreunen. [pagina 90] [p. 90] (Het lied der wielen heeft ons grote leed gesust zo menigmaal.) Nachtdorpen vluchten aan mij voorbij, rails kreunen van het kreunen van mijn hart naar U! Die de sterren afsteekt als fuseeën over de stad en het blauwe land, Gij zit op een lichtberg, op een muziekberg houdt Gij U verscholen, doolt mijn stem naar U en klinkt desperaat als een revolverschot in ver-affe straat, naar U! Zet nog wat water in mijn ogen, zet nog véél water in mijn ogen voor de droefheden en de weeën die waren, schreiende reeën, door levens herfst, zonloos en vaal! Geef kracht aan mijn handen: te ontvangen handen van vrienden, die vallen moeten als slappe vlaggen in de mijn: het is zo diep te graven en zo lang naar het goud van een gelaat, je niet-vertrouwd: ontvalt je dat, het is als het uitwaaien van het licht over een geliefde boek. Leer mij werken zonder entoesiasme, zonder dat een geliefde mond het ‘moed, jongen!’ van mijn moeder voor mij herhaalt, maar werken om het werk, de goede, zuiverende arbeid: Doopsel en Miserere! Eens, als ik zal dragen in mijn lijf verzameld wrange geur uit volle fabriekzalen, grinniken der machines, dof rumoeren, duffe geheimenis der scheepsruimten, al de geuren en geluiden uit de huizen waar ik de gast was - o de trappen in de vele, onbekende huizen waar op en af wentelde moeheid mijn moeheid! - als ik mijn ogen zal hebben versleten aan het nachtvisioen van zo vele steden, en van mijn hart zal hebben gelaten zoveel dat ik schonk aan ieder die mij wat vroeg van mijn hart, blijft dan over de laatste snik: hij weze een blijgerekte toon, triomfant, en het smorzando een zoete wolk die zich vleit aan Uw voet. Wies Moens. Vorige Volgende