Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Interieur MIJN kamer is de veilige kajuit In 't hooge schip van 't avond-somber huis... 't Zilver-wit licht vloeit streelend er langs 't bruin Der eiken kasten waar de bonte banden Der trouwe boeken schemeren bleek-tintig Achter 't glas-watergroen der hooge rechthoek-ruit. Uit de open klep der koesterende kachel Breekt gulden bres in 't rood-en-blauw tapijt, Van uit hun acajou en donker-eiken lijsten [pagina 58] [p. 58] Vlakkend breed-hoog aan grijs-behangen wand Staren mij beelden en portretten aan Met ernstig-wijde, mystiek-levende oogen Waar 'k eenzaam-droomend bij De zware tafel zit, Tot klare groepen mijn gepeinzen rijend. Daarbuiten weet ik 't lang kanaal der straat Vol vochten schemer, licht-starren doorpriemd, De breede baai der ruischende avond-stad Waarrond de zee van 't duister-liggend land Haar grauwe golven slaat, En verder, verder, de oceaan De stormende oceaan der eeuw'ge, groote wereld. Mijn kamer is de vredige kajuit... Ik voel me wiegen, kalm en diep gedragen Op 't deinend spel van mijmer-stillen droom Naar 't groenend eiland van een rijke rust: 't Heimwee naar tal van ongesproken dingen Ligt troost gestild gelijk een blauw-groot meer, Ik ben bewust en kalm en accepteer Dit leven met sereen gelaat In al zijn schande en schoonheid Zijn vreugde en verdoemenis, Zijn zonde en zaligheid... Zóó is het goed... Nu sterk en waardig zijn, Uit ied're neerlaag manlijk-fierder opstaan En strijden, strijden om dit armlijk zelf Hoog-mooi te maken in een mooiere menschheid. Moeten wij niet de meesters van ons leven zijn? Spoor-zoekend in 't woud van ons weten, Talmend bij den kruisweg van twijfel, Wadend door de waat'ren der wanhoop, Herlevend op d'oevers der hoop Zullen wij eens, geloovend, vast-betrouwend, Genaken 't lang-gezocht Eldorado Van zuivren inkeer, hoog're harmonie, Breed-menschelijk gegroeid naar het begrijpen Van vele andren, zelven nog zoekend, Den strijd nog wagend dien wij wonnen... O wij die vonden laat ons vriendlijk zijn [pagina 59] [p. 59] En hulp-gereed en van veel goeden wil Voor hen die vragend gaan de poort voorbij Van onze ziel, ver dolend in den nacht... Ik leef... De kamer leeft... Ik hoor de stilt' Het licht gloeit kalm en klaar... O vrede! Nu moet ik bidden, bidden, Dan ‘Leven... à nous deux!’ Mijn kamer is de rust-blanke kajuit In 't donker schip van 't nacht-zwaar-sluimrend huis. 19-9-21. Frans De Wilde. Vorige Volgende