Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12
(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRabindranath TagoreHuis en Waereld. (Vertaald door Frederik van Eeden. Amsterdam. - W. Versluys.)TOEN zijn witte profetegestalte wandelde door onze kille Noorderstraten, over onze pleinen, in onze stationhallen, als een toorts ontstoken aan het witte licht dat de eeuwige sneewtoppen van de Himalaya omgloriet, - was ik een celgevangene, dof en gepijnd. Ik heb de boodschap van het woud niet gehoord. Maar een verslag in de krant was voldoende om het geruis van zijn woord over me heen te voelen gaan - en in dat woord mij te voelen klein maar eeuwig, van God bezeten en alle verten als iemand die doorwaaid staat van de adem der zee, hoog | |
[pagina 54]
| |
alleen op de duintop. - ‘Huis en Waereld’, het sublieme boek, heb ik gelezen als soldaat, tussen mijn stomme bureelwerk door, omstuwd van mensen die dag in dag uit tot taak hebben het Leven te helpen vermoorden. En het is mij bijwijlen geweest alsof ik gebogen zat over een wierookvat, zoet en edel, - en uit de leugen en de beklemming sprong het Leven op als een hoge fontein, Waarheidsteken stond als de kruisster schitterend over de kazerne; Waarheid was het blinkende zwaard dat opdook uit de heimelike en wilde geuren van dit boek, als de iris, slank en zuiver en majesteitvol, uit een perk van violen en dronken rozen. Tagore's bekoring is om ons. Wie zal het ons niet vergeven dat het ons moeite kost deze bekoring van ons af te zetten, - waar van ons wordt gevraagd dat wij, zonder lyrisme, wijs en gewetensvol, dit boek inleiden bij het Zuidnederlandse publiek? ‘Huis en Waereld’ is een roman. Niet de roman zooals wij hem hebben, fors, gebalde levenskracht, ronk zwaar van bloed en instinkt, bij Knut Hamsun. De àl-wijdende geest van Tagore heeft zich doordrenkt van het leven van Nikhil en Bimala en Sandip; ziel deint voor ons open, eindeloos diep, in de verhalen, beurt om beurt, van deze drie. Ziel van deze drie staat tot in haar uiterste schuilhoeken voor ons doorlicht. Nikhil: synthese van àlle Nikhils; Bimala: synthese van àlle Bimala's; Sandip: synthese van àlle Sandips. Nikhil de wijze, Sandip de roekeloze, uiterste polen van het menselike streven, met tussen beiden, as, Bimala: de eeuwige vrouw. Architektuur van alle zielsmogelikheden; driedimensionale struktuur van wil, instinkt en gevoel. Aldus de kreatie van Tagore: dichter en profeet, kunstenaar en kamper. De harmonie tussen kunst en tendenz vestigt de meesterschap, volkomen, gaaf en sereen.
* * *
In het oude huis, met zijn erentfeste gebruiken, heeft Nikhil de eenvoudige, niet mooie Bimala als vrouw binnengevoerd. Nikhil studeerde verder voor M.A. en leerde Bimala vertrouwd geraken met de moderne levensstanddaard, tot grote ontstichting van zijn zuster, die eveneens maar niet kan begrijpen hoe Nikhil, die dan toch een man is lijk al de mannen uit hun geslacht, zo geheel en alleen kan leven van zijn ene vrouw, iets wat tot nogtoe nooit in de familie is gebeurd. Het boek begint met een verhaal van Bimala. Zij prijst de Liefde van haar echtgenoot, maar klaagt, zoet als een tortel, omdat zijn Liefde elke verering van haar kant uitsluit; deze verering waarnaar haar hele wezen te reikhalzen staat en die ‘het vermiljoen teken op haar voorhoofd doet opgloeien, lichtend als de morgenster’. Nikhil, de wijze, hij leeft voor zijn wetenschap, leeft voor de Waarheid wier rijk hij vestigen wil. Hij, en zijn goedheid met hem, zitten verstrikt in de dingen des geestes; tot het milde, | |
[pagina 55]
| |
warme nest dat is het binnenste heiligdom van het Leven dringt hij nimmer door - en vandaaruit klinkt verloren de roep van Bimala als van een verlaten vogeltje. Een plotse beroering komt over het leven van Nikhil en Bimala door de Swadeshi, dat is een nationalistiese beweging, oorspronkelik meer ekonomies dan politiek, en die het bevorderen der inlandse nijverheid bedoelde. De strijdroep van de Swadeshi, het wilde ‘Bande Mataram!’Ga naar voetnoot*) (Heil, Moeder!) heeft de wanden van Bimala's huis gespleten: en daar ligt nu de wereld, de boze, de sublieme, de lokkende verten, storm en dageraad, levensgetij klimt en omklotst het nest van Bimala: arme vogel! - Bimala's onbevredigde behoefte aan verering schept zich een God in de persoon van Sandip, de aanvoerder der Swadeshi. Sandi Baboe is de kracht, het geweld, de storm die haar doet sidderen en ineenkrimpen, die haar klein laat zijn. Zo is het goed. Bimala's leven dat zijn hoogste ekstaze maar bereikte in het wegnemen van het stof van haar man's voeten, ongezien, ongeweten, staat nu één voortdurend mirakel opengebloeid voor ieders oog, opengerukt van altijd nieuwe entoesiasmen, één licht, één zwijmel, één roes. Hoor Sandip Baboe: ‘Wij zijn mannen, wij zijn koningen, en wij eisen onze schatting! Sedert wij op aarde wonen hebben wij die aarde geplunderd; en hoe gebiedender wij eisten, hoe onderworpener zij gaf’. - Sandip heeft Bimala geidentificeerd met het land dat hij heet te dienen, tot koningin der Swadeshi heeft hij haar verheven: het volk wil een God in vlees en bloed! Nikhils wijsheid blijft koel en hard tegenover de niets-ontziende overwinningszucht van Sandips ‘Wille zùr Macht’. Wij staan temidden van het dubbele konflikt in Tagore's roman: Bimala - Nikhil, Swadeshi - de wereld of nationalisme - internationalisme. Het probleem ‘Huis en Wereld’, voor de vrouw: het stil-blijë zich geven in verering (euritmie van de vrede) - of het wilde, verrukkende zich laten nemen en dragen, van weelde gebroken en smart, over alle hoogten en alle diepten (furioso-dienamiek van op- en ondergang); voor de man: de Swadeshi, met haar sluwheden en laagheden, haar macciavellisme, haar wreedheid en de rest - of de leer van Chandranath (Nikhil's Meester): ‘de samenwerking van alle rassen van de wereld is noodwendig om de geschiedenis van de mens op te bouwen; en dit verkopen van het geweten om politieke redenen, een fetish maken van het eigen land - het is alles uit den boze’, Chandranath's waarheidsleer van de éne, geldende liefde, met vlak ernaast: de verguizing door eigen landgenoten, het mis- | |
[pagina 56]
| |
begrepen worden, de smaad, en kalvarie! Bimala tegenover echtgenoot of minnaar, Nikhil tegenover Indië of de wereld! Wanneer het vermiljoen teken der echtgenote-moeder op Bimala's voorhoofd zal verdwenen zijn voor het schandemerk van de diefstal, wanneer de prijs voor haar verlossing een kind zal zijn, Amoelya, Sandips disciepel (alleen het leven van een kind was zuiver en kostelik genoeg om te dienen als verlossingsprijs); wanneer Nikhil uit het kille hoogland van zijn idealisme zal neergedaald zijn en ziet: dat het goed is in het dal; wanneer hij zich-zelf zal hebben teruggevonden in demoediging en deze bekentenis breekt uit het diepste van zijn wezen: ‘Mensen zoals ik, die gevangen zijn in een idee, vinden alleen maar waarlik samengaan bij hen die met onze beginselen kunnen instemmen, eisen wij het van anderen, dan zullen zij ons bedriegen... Kon ik niet weer teruggaan tot het begin? Dan zou ik zeker de eenvoudige weg nemen. Ik zou niet meer de gezellin van mijn leven willen vastklinken aan mijn ideeën; maar ik zou mijn fluit nemen en in een stroom van blijde melodieën zou ik van mijn liefde zingen. En dan zou ik zeggen: heb je mij lief? Zoek dan in het licht van die liefde de weg voor je ware zelf. Mijn eigen invloed zal ik terughouden, nederig met mijn gedachte op de achtergrond blijven, dat waarlijk Gods bestemming zich aan je vervulle - dan is tegelijkertijd met het konflikt Bimala-Nikhil, ook het konflikt Indië-wereld opgelost: omdat bevestigd wordt de triomf van de Goedheid, van de Liefde die waarheid is en die niet een deel wil, maar àlles in dezelfde volkomenheid. Het konflikt is opgelost. Onvervuld echter: de taak van de romanschrijver. Niemand beter dan Tagore weet dat lijden de enige, verlossende kracht is. Aan Bimala gaf hij het berouw dat haar zuiveren moet als een brand; Nikhil laat hij wonden slaan in zijn vlees. Als de Swadeshi de woede der Musulmannen laat neerkomen over zijn volk, werpt Nikhil, hij die door Swadeshi voor renegaat werd gesmaad, zich in het heetste van het gevaar. Dodelik gewond wordt hij thuisgebracht. Dit is het einde.
* * *
Het einde van het verhaal, niet het einde van het Boek. Het boek gaat verder, het draagt de boodschap van zijn maker van ziel tot ziel, en het zal niet stilstaan vóór allen in dit boek de ene, glanzende Waarheid hebben erkend. Van Tagore's levenshouding moet over ons, verwonnelingen van leugen en haat, een nieuwe wijding komen. Nu strekt deze wijding zich verder uit dan over het leven van één mens tot één mens, zij omvat het leven van één mens tot zijn land, van de mens tot alle mensen uit alle werelddelen. Wie enigzins met Tagore's leven en streven vertrouwd is, kent ook de rol die hij als opvoeder, d.i. én | |
[pagina 57]
| |
als pedagoog én als leraar, in zijn land heeft willen vervullen, ziende in haar, nevens zijn dichterschap, geboren uit zijn dichterschap dat er als het ware de kroon en de luister van is, zijn allerhoogste levenstaak. Indien iemand in Indië ‘nationalist’ is, dan is het zeker Tagore. Maar zijn ‘nationalisme’ verschijnt in dit boek aan ons als de natuurlike bloei van het zuiverste en volkomenste mens-zijn: Tagore's mens-zijn dat als een mystieke rozelaar, door de heimelikste en kostbaarste sappen des levens gevoed, bloeit onder elke hemel en elke lucht, het ‘inliefde-bloeiende’ mens-zijn van Tagore! Wanneer Chandranath Baboe, Nikhil's wijze meester, in de Swadeshi maar een uitloper ziet van de talloze nationalismen in Europa, en de klacht slaakt: ‘welk een afschuwelike epidemie van kwaad hebben vreemde landen over ons gebracht!’ - dan is voor ons, Westerlingen, het uur geslagen om over alle dwalingen het uiteindelike mea culpa te slaan, en eens voor goed te beseffen de botte, treurige wreedheid van élk chauvinisme zonder onderscheid, - en dat het beter is voor een volk, want alleen onsterfelikheid ervend, te sterven voor de Waarheid dan te leven of zijn leven te redden door een leugen!
* * *
Nikhils demoediging voor Bimala: de geest die buigt voor het Leven, en de kleinheid van het zelfbehoud tegenover de groei der gemeenschap, dubbel motief van ‘Huis en Waereld’ waarop gedragen wordt Waarheids gloeiende gebod dat één is en eeuwig: zó dit werk van Tagore, als een witte kathedraal - met het geweerschot dat Amoelya, de aanminnelike, z'n hart doorboort en de wond in Nikhils hoofd als twee barsten in de steen, maar die bewijzen de sterkte van het GEBOUW! Wies Moens. |
|