Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Ik Weet IK weet, dat ik bij je ben in den opaal-schemerigen morgen, als je, ontwakend, zegt ‘goedendag’ en de liefdehanden strekt om mij te zegenen en de lippen laat lach-bogen tot een zoen: je weent verborgen tranen; je omarmt, hooghartig, en zoent, verrukt, ons kindje. Als je uitgaat door de drukke straat van de nijverige stad, wandel ik aan je zij, fluister je speelsche woorden aan 't oor en je voelt mijn hand en hart en dat maakt je onnoemlijk blij. Aan den grootsten winkel, waar de mooiste boeken wenken, houd je stil voor mij; je denkt aan 't oneindig begin onzer min, aan 't eindelijk wederzien hier in de stad, aan de scheiding opnieuw, al-door aan 't begin. Met de rest van je nietig gewin, wil je beurende liederen koopen voor mij; maar ik vul je hart met nieuwere muziek en je gaat droomend voorbij. En heel de stad door loop ik mede met jou als een zonnige schaduw, tot je komt in de koelt van gevangeniskamer, waar je me als een liefhebbend kindje drukt aan je borst en te sluiten tracht in je hart als het kostbaarste kleinood. Ja, ik weet, dat ik bij je ben en zal zijn in de fluweele rust van den avond, als je, slapengaand, zult zeggen ‘goedennacht’ en de liefdearmen voelt strekken om mij te omarmen en de lippen laat lach-bogen tot den laatsten zoen. Ja, ik weet, dat ik bij je ben. Hulpgevangenis-Gent: 30-IV-'21. I. Van Beughem. Vorige Volgende