In memoriam Herman Baccaert
TOEN op een zomeravond van het jaar 1911, - de ruiters van de Apocalypse waren nog niet op den bloedrooden horizont boven den aardbol verschenen, de menschen leefden nog in vrede, - toen op dien avond de groote dichter Emile Verhaeren naar Mechelen kwam om Denyn te zien in zijn klokkenhuis op St Romboutstoren en naar zijn beiaardspel te luisteren, toen werd hij niet ontvangen door den Kardinaal of den burgemeester van de stad maar door een jong vlaamsch schrijver van 28 jaar, met zwarte kroezelharen rond een bleek gelaat, die dat bezoek voor hem belegd had.
Die jonge man was Dr Herman Baccaert, de eenige die Verhaeren kende in Mechelen.
Toen na den wapenstilstand, ter zale van het Parlementsgebouw, in 't bijzijn van beide Kamers, van den Koning en de Koningin en de Prinsen, den Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen en dichter Henri de Régnier, als vertegenwoordiger der Académie Française, de tijdens den oorlog te Rouen doodgereden Emile Verhaeren gehuldigd werd zooals nooit dichter in ons land gehuldigd was geweest, toen zat Herman Baccaert in de cel van een gevang, vergeten van de menschen, ja zelfs van het gerecht dat hem deed aanhouden, omdat hij tijdens den bloedigen strijd rond de vesting van Verdun een oogenblik getwijfeld had aan het weerstandsvermogen van Frankrijk en dien twijfel in een treincoupé had durven uiten.
Hij zal, toen hij in de kranten het relaas las van den uitzonderlijken triomf die aan den hoogen doode, zijn vriend, te beurt viel, wel met weemoed teruggedacht hebben aan dien gulden zomeravond wanneer hij met hem kuierde door de stille oude stad, langs de schilderachtige werven op de boorden van de Dijle, de vreedzame begijnhofhoekjes, het paleis van Margaretha van Burgondië, de karteling der puntgevels op de Groote Markt, tot voor het massieve torendeurtje onderaan de sombere massa van den naar den sterrenhemel opbonkenden St Romboutstoren.
Want Herman Baccaert heeft over dit bezoek een stuk geschreven dat in Vlaamsche Arbeid werd gepubliceerd en dat tot de schoonste bladzijden behoort die van hem bekend zijn. Ik heb deze feiten in hunne aangrijpende tegenstelling hier willen herinneren als een