Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11
(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Het belang van spellingvereenvoudiging voor Zuid-NederlandGa naar voetnoot(*)DE Koninklijke Vlaamsche Academie heeft onlangs nadrukkelik verklaard dat spellinghervorming in Zuid-Nederland ongewenst en ontijdig was. Tegenover een kleine hervormingsgezinde minderheid, stond een behoudende meerderheid, die overtuigd bleek dat het spellingvraagstuk in België óf niet bestond, óf niet behoorde te bestaan. Het eerste acht ik struisvogelpolitiek - de jongere geleerden, letterkundigen en pedagogen blijven immers metterdaad de vereenvoudigde spelling steunen! - het tweede hoop ik aanstonds te weerleggen: m.i. is juist nu de tijd gekomen om ook op dit punt door te tasten. Voordat ik tot deze kern van mijn betoog kom, enige opmerkingen over de beginselen van spellingvereenvoudiging en de stand van het vraagstuk in Noord-Nederland. ‘De franskiljons zullen het nieuw-gespelde Nederlands voor een “kromtaal” houden’, zeggen de tegenstanders. Ik zou kunnen vragen: ‘hebben ze dan zoveel eerbied voor het oud-gespelde Nederlands?’ Maar liever wijs ik er op, dat de verwarring van taal en spelling een alom voorkomend leken-vooroordeel is, dat geen taal-kundige als ernstig argument laat gelden. Spelling is een - uiteraard gebrekkige - aanduiding van het levende woord. Door een gewijzigde aanduiding kan nooit het woord veranderen! Wie zou ooit vrezen dat een symfonie van Beethoven ‘verbasterd’ of ‘verknoeid’ werd, als de musici, om praktiese redenen, een ander notenschrift gingen toepassen? Of men Vondel's drama's laat drukken in de spelling van Kollewijn, of Gezelle's gedichten in de spelling van Maerlant, daardoor blijven de verzen, d.i. de taalmuziek, voor ieder die lezen kan, ongeschonden. De hoogste deugd van een spelling is: eenvoudig en prakties te zijn, gemakkelik te vertolken en gemakkelik toe te passen. Daarover zijn alle taalgeleerden het eens. Waardoor is de spelling van sommige talen, als het Frans en vooral het Engels, zo buitengewoon omslachtig en onprakties? zal men vragen. De taalgeschiedenis geeft daarop het antwoord. In de loop der eeuwen zien we de taal | |
[pagina 242]
| |
geleidelik zich wijzigen. ‘Verbastering’ noemden ouder-wetse geleerden dat; ‘evolutie’ zeggen de modernen, die inzien dat het Frans nòch voor de praktijk nòch voor de woordkunst achter behoeft te staan bij het Latijn, evenmin als het hedendaagse Nederlands bij het MiddelnederlandsGa naar eind(1). Maar de schriftelike aanduiding van de taal volgt de klankwijzigingen niet op de voet. Vandaar dat menig volk nog spelt, zoals de voorvaders vele eeuwen geleden spraken: er is een tijd geweest dat de Fransen niet zeiden mè maar mais. De evolutie van het schrift is bovendien in sommige tijdperken tegengehouden door geleerden die de woordafleiding in het schriftelike woordbeeld opzettelik wensten te bewaren, of zelfs kunstmatig herstelden. In sterke mate geschiedde dat in het Frans; ten dele huldigden ook De Vries en Te Winkel die opvatting. Van tijd tot tijd is het nodig dat de wijzer van de klok die achter gaat lopen, bijgezet wordt. Elke taal kent zijn perioden van spelling wijziging: het Frans spelt niet meer maistre met een s; het Nederlands heeft sinds lang b.v. de omslachtige spelling met ck en gh laten varen. Nu zegt men: ‘het Nederlands heeft geen lastige spelling; kijk maar eens naar het Frans en het Engels!’ Volkomen terecht. Maar dat maakt juist dat spellingvereenvoudiging bij ons op minder moeilikheden stuit en minder verzet uitlokt: wordt de afstand tussen taal en schrift tè groot, dan is een radikale verbetering prakties nauweliks meer uitvoerbaar. Voor ons kan dàt geen motief zijn om de handen in de schoot te leggen. Van welk beginsel gaat nu de vereenvoudiging uit? Om dat goed te begrijpen moeten we nagaan op welke grondbeginselen de spelling van Siegenbeek en De Vries en Te Winkel berustten. Welnu: hun eerste grondregel is: de beschaafde uitspraak, d.w.z., moderner uitgedrukt: de woorden worden met de beschikbare tekens geschreven zoals ze in de algemene taal van de ontwikkelde Nederlanders gesproken worden. Het is merkwaardig hoeveel tegenstanders - ook onder de woordvoerders in de Koninklijke Vlaamsche Academie - te goeder trouw menen dat Dr Kollewijn deze grondregel uitdacht! Deze regel wordt in hoofdzaak beperkt door twee andere, nl.: 1o De regel van de gelijkvormigheid, op grond waarvan men niet spelt hont, maar hond (naar honden), en niet ‘hij wort’ (gelijk Vondel nog deed), maar ‘hij wordt’ (naar: hij speelt). | |
[pagina 243]
| |
2o De regel van de afleiding, dat wil dus zeggen: het handhaven van een vroeger gesproken vorm in het schriftelike woordbeeld, zodat men niet schrijft mens maar mensch, niet wein (met de tweeklank ei), maar wijn waarin ij eigenlik de oude lange î aanduidt. Om de verschillende afleiding onderscheidden dan ook De Vries en Te Winkel de enkele en dubbele e en o in open lettergrepen. De vereenvoudigde spelling heeft zich nu volstrekt niet - gelijk sommigen menenGa naar eind(2) - op streng foneties standpunt geplaatst. Immers, de regel van de gelijkvormigheid is ten volle gehandhaafd, de regel van de afleiding is niet afgeschaft, maar ingeperkt. Een te ver gaande vereenvoudiging zou prakties niet invoerbaar geweest zijn; een te weinig ver gaande hervorming zou de moeite van het veranderen niet waard geweest zijn. De middenweg werd dus gekozen op taktiese gronden. Op één punt werd radikaal vereenvoudigd: de buiging werd in overeenstemming gebracht met het beschaafde spraakgebruik. Wel te verstaan: bij het algemene schrijven. Nooit is de bedoeling geweest een levende taalvorm aan te tasten: de taalkunstenaar schrijft natuurlik die vormen, die hij inwendig hoort en die hij de lezer wil doen horen. Welke konsekwenties dit voor Zuid-Nederland kan hebben, zullen we straks bespreken.
* * *
Nu de stand van het spellingvraagstuk. De beweging dagtekent van 1892, en vond, vooral in de aanvang, dezelfde tegenkanting, waarmee elke spellinghervorming te kampen heeft. Het zien van ongewone woordbeelden belemmert de associatie met de klanken en de voorstellingen, en bederft dus het humeur. De geprikkelde stemming verschuilt zich achter schijn-argumenten, die met grote hardnekkigheid terugkeren; in alle tijden en landen ongeveer in dezelfde vorm. Al heeft men al die argumenten omver geredeneerd, dan blijft de weerzin overeind staan: ‘je kunt zeggen wat je wilt, maar ik vind die spelling lelik’, dat wil niet zeggen: ‘onaesteties’, maar ‘voor mijn gevoel hinderlik’. Het enige middel daartegen is: de tegenstanders herhaaldelik de nieuwe woordbeelden onder de ogen brengen om het ongewone tot het gewone te maken. Zeer terecht zijn Dr Kollewijn en zijn medestanders dadelik begonnen met de toepassing van de nieuwe regels. Het is de grote | |
[pagina 244]
| |
fout geweest van de Franse, Engelse en Amerikaanse hervormers - taalkundigen van algemeen erkend gezag - dat ze hun voorstellen niet in praktijk omzetten: daardoor liep de spellingbeweging in die landen dood, terwijl in Nederland de overwinning op de openbare mening bevochten werd. Dit klinkt stout, want het percentage van wat in vereenvoudigde spelling geschreven wordt is nog zeer gering. Niettemin is het waar. In alle kringen van de bevolking vindt men voorstanders; geen tijdschrift van betekenis weigert een artikel in V.S. op te nemen; aan geen universiteit wordt een proefschrift in V.S. afgewezen, de Koninklike Academie geeft geschriften in V.S. uitGa naar eind(3). Alleen de dagbladpers blijft grotendeels om geen enkele abonné te verliezen, de oude spelling eisen. Maar, wat het meest zegt: degenen die de spelling moeten overdragen op een volgend geslacht, de onderwijzers bij het lager, middelbaar en hoger onderwijs, zijn in overgrote meerderheid voor de nieuwe spelling gewonnen. Op den duur zal deze macht de doorslag geven. De Nederlandse regering heeft tot tweemaal toe de betekenis van de spellingbeweging erkend door de benoeming van een Staatskommissie. De eerste, van 1909, onder leiding van Dr A. Kuyper, een beslist tegenstander, was slechts een kapstok om een lastige kwestie voor goed op te hangen. Men onderzocht statisties welke spelling de ‘meest gebruikelike’ genoemd kon worden, en kwam tot de allesbehalve verrassende uitslag dat dit de oude was. Immers, drie jaar te voren was de V.S. op alle scholen streng verboden! Zonder nader onderzoek werd aangenomen dat de gemakzucht van de onderwijzers de eigenlike drijfveer van de beweging was! Dit rapport werd, na een vernietigende kritiek onzerzijds, voorgoed ter zijde gelegdGa naar eind(4). De tweede Staatskommissie, van 1916, droeg een verzoenend karakter. Men beproefde, door samenwerking van voor- en tegenstanders, tot een bemiddelings-regeling te geraken, die de regering - gelijk de opdracht luidde - ‘voor haar eigen gebruik’ zou kunnen aanvaarden. Deze tussenspelling staat dichter bij de vereenvoudigde dan bij de oude, en onze Vereniging zou deze, om de spellingvrede te bereiken, willen aanvaarden, als niet één regel principieel onaannemelik was, nl. dat de namen van mannelike personen en dieren hun mannelik geslacht zouden behouden. In plaats van deze regel te laten vallen, voelde de Minister van Onderwijs veel voor de denk- | |
[pagina 245]
| |
beelden, in een afzonderlike Nota van Prof. J.W. Muller neergelegd, nl. om buitendien een zeker aantal substantieven in het bezit van hun ‘mannelikheid’ te laten. Hij gaf een opdracht aan de hoogleraren J.W. Muller en A. Kluyver om een dergelijke nieuwe Woordenlijst samen te stellen. Deze lijst lig nog steeds op het Ministerie, terwijl omtrent de inhoud niets uitgelekt is. Wel hebben bij voorbaat alle belangrijke onderwijs-organisaties zich in beginsel tegen een dergelijke, uiteraard willekeurige, regeling verzet, want nòch in de wetenschap nòch in de praktijk bestaan er bruikbare grondslagen voor zulk een nieuwe onderscheidingGa naar eind(5). Als dus de Minister - gelijk te verwachten is - omtrent dit ontwerp advies vraagt aan mannen van wetenschap en praktijk, dan is er niet veel instemming te wachten. Mijns inziens zal de gehele bemiddelingspoging op een mislukking uitlopen, en dit is allerminst te betreuren. Het gevaar was niet denkbeeldig dat er dan drie spellingen naast elkaar kwamen te staan. De V.S. is nl. niet een ‘ontwerp’, maar een bestaande spelling, die sinds een kwart-eeuw in tal van tijdschriften en boeken toegepast is, waaronder vrij wat van blijvende betekenis. Liever dus nog enig uitstel, dan nieuwe verwarring!
* * *
Na deze onmisbare inleiding kom ik tot de hoofdzaak: welk belang heeft Zuid-Nederland bij spellinghervorming. Reeds vroeg vond het streven naar verbetering in het Zuiden weerklank: ik behoef maar de namen te noemen van de dichter Pol de Mont en de hoogleraren Vercoullie, Logeman en Scharpé, die tot nu toe, ook metterdaad, de vereenvoudigde spelling getrouw bleven. In onze Kritiek op het rapport van de eerste Staatskommissie schreven Lecoutere en Scharpé een beknopt pleidooi, waarin met nadruk gewezen werd op de instemming van de Belgiese onderwijzers en leraren, die in 1904 tot de Belgiese regering, in 1908 tot beide regeringen het verzoek richtten om de invoering van de vereenvoudigde spelling niet te belemmeren. Op het ogenblik hebben jongere schrijvers en dichters van naam, naast verscheiden studenten metterdaad de propaganda hervat. Toch heerst in brede kringen de mening dat men alle spelling-geschil dient te vermijden, omdat er reeds genoeg onenigheid onder | |
[pagina 246]
| |
de Vlamingen bestaat, en een nieuwe bron van tweedracht de grotere belangen van de taalstrijd zou kunnen schaden. Dit zelfde argument hoorde ik bijna in dezelfde termen, toen ik ruim twintig jaar geleden voor het eerst in Vlaanderen kwam. Toèn maakte het indruk op mij, nù niet meer. Aan een vreedzame invoering van een nieuwe schrijfwijze, welke dan ook, geloof ik niet; dat blijkt uit het reeds gezegde. Er zullen boze gezichten gezet worden; er zullen harde woorden vallen, harder en meer dan nodig, voor een op-zich-zelf zo onbelangrijke zaak! Maar wie daar bang voor is, moet zich ten eeuwigen dage bij de bestaande spelling neerleggen! Moet de spellinghervorming dan uitgesteld worden, totdat de taalstrijd geheel gewonnen en de Vlaamse universiteit van Gent veroverd is? Indien ik overtuigd was, dat de Vlamingen door het mijden van spellinggeschil ook maar één maand eer hun grote wensen vervuld zouden zien, dan was mijn raad: bemoei u niet met ons streven. Maar ik ben integendeel overtuigd, dat er verband bestaat tussen de op zich-zelf zeer ondergeschikte spellingvereenvoudiging en het zo belangrijke streven naar een eigen beschaving van Vlaanderen in de eigen taal. Op die samenhang moet het volle licht vallen. Wat beweegt in Noord-Nederland zo menig geleerde, zo menig onderwijs-man - die zich toch werkelik ook met belangrijker zaken hebben bezig te houden dan met spellingwijziging! - om sinds jaren een deel van hun tijd en aandacht te schenken aan de propaganda voor de V.S.? Zij beseffen dat de voorgestelde vereenvoudiging allereerst een onderwijsbelang is; zij weten dat duizenden onderwijzers verlangen naar het ogenblik dat het onderwijs in de moedertaal van schoolse ballast wordt verlost, waardoor vele uren vrij komen voor werkelik ontwikkelend taalonderwijs. Geldt dit motief niet voor de volkschool in Vlaanderen?Ga naar eind(6) Op dit punt behoef ik niet veel tegenspraak te vrezen. Voor verschillende onderscheidingen van de oude spelling, zeggen sommigen, vindt het Vlaamse volkskind steun in zijn dialekt. De verschillend geschreven e's en o's klinken nog verschillend. In alle woorden volgens de Woordenlijst? De sch in mensch hoort men nog in de mond van de Gentenaar. Maar dan de s van bijwoorden naast de sch van adjektieven? Het is de vraag, of een Vlaams volkskind in een oud spellingdiktie zoveel minder fouten zou maken dan een Hollands! Maar de geslachtsonderscheiding, zegt men, is in het Zuiden, met | |
[pagina 247]
| |
geringe afwijkingen, nog springlevend. Daar heeft de Vlaming veel minder moeite mee dan de Hollander. Ook hierin schuilt zelfbedrog. Zeker, in de aanduiding van zaken met hij of zij is de oude onderscheiding veelal bewaard, maar deze voornaamwoordelike aanduiding dient niet verward te worden met het onderscheiden van de traditionele buigingsvormen. Het is niet waar dat bij alle namen van dingen die met hij aangeduid worden, in de volkstaal, in de verbogen naamvallen het lidwoord een n krijgt. Bovendien: deze n dient in het Vlaams wel als geslachtsonderscheiding, maar niet meer als naamvals-onderscheiding. ‘Den boer’, ‘den avond’ geldt voor alle naamvallen. Voor een Hollands kind is het moeielik, te schrijven ‘ik ontmoet den boer’ mèt n, maar even moeielik is het voor een Vlaams kind, te schrijven: ‘daar is de boer’ zònder nGa naar eind(7). Ik zie hier het ontstelde gezicht van in de oude school opgevoede schoolmannen en letterkundigen, voor wie de gangbare grammatika een heilig huisje is. Die moderne beeldstormers ontzien met hun nieuwe theorieën zelfs de eerbiedwaardigste taalwetten niet! Hun zou ik raden, de doopceel van die oude grammatika eens te lichten!Ga naar eind(8) Dan zal hun blijken dat verscheidene van die gewaande taalregels in de studeercel van een of andere grammaticus ontstonden, of restauraties zijn naar oude en buitenlandse modellen. Om misverstand te voorkomen wil ik er dadelik bijvoegen dat ‘archaïsme’ voor de moderne taalgeleerde volstrekt geen schimpwoord is. Voor de letterkundige is in oudere taal veel en kostbaar materiaal te vinden. Ik betwist alleen de noodzakelikheid om op elke volkschool taalvormen en onderscheidingen te leren gebruiken, die sinds eeuwen uit het beschaafde spraakgebruik verdwenen zijn. Dat de verder gevorderde leerlingen zulke vormen moeten leren verstaan, is weer een andere zaak.Ga naar eind(9) De taak van de volkschool, het kind de algemeen-beschaafde taal te leren lezen en schrijven, is al zwaar genoeg; bij een te korte leertijd zelfs te zwaar. De volkschool is voor een toekomstig Vlaams Vlaanderen de basis voor de volksontwikkeling in eigen taal. Het is dus een volksbelang, dat daar geen kostbare tijd verkwist wordt aan een te omslachtige spelling en schoolse grammatikaregels, die het kind tòch niet leert beheersen. De ervaring, in het Noorden opgedaan, leert dat geen omkeer mogelik is zonder een vrij lange tijd van voorbereiding waarin het | |
[pagina 248]
| |
oudere geslacht geleidelik ontwend wordt aan de schoolregels waarin het vastgeroest zit. Daarom niet gedraald, en de hand aan de ploeg geslagen! Ook voor volwassenen zullen de nieuwe regels van spelling en buiging het aanleren van het Nederlands zeer vergemakkeliken. Wanneer door de gelijkstelling van de talen uw Waalse landgenoten steeds meer de tweede landstaal zich eigen zullen maken, dan is dit een niet gering voordeelGa naar eind(10).
* * *
In de tweede plaats zie ik samenhang tussen spellingvereenvoudiging en een vraagstuk dat m.i. voor Vlaanderen van het hoogste belang is en van grote aktualiteit: de verbreiding van een algemeen-beschaafde Nederlandse omgangstaal. Door de overheersende plaats die het Frans als omgangstaal van de hogere standen in Vlaanderen innam, heeft zich het algemene Nederlands naast en boven de dialekten niet zo kunnen ontwikkelen en niet die plaats innemen, die het als drager van een volkseigen beschaving toekwam. Ik behoef u niet te komen vertellen, dat juist daarom het verlangen naar het geestelike centrum van een Vlaamse universiteit zo sterk gevoeld wordt. Dr Roggen heeft er verleden jaar terecht met nadruk op gewezen, dat een papieren taaleenheid als kultuurgrondslag onvoldoende is. Dit inzicht is vooral gedurende het laatste tiental jaren sterk verlevendigd. Dat bewees in 1913 het plotseling opbloeien van de Antwerpse Vereniging voor beschaafde Nederlandse uitspraak, die na een jaar van verdienstelike arbeid helaas door de wereldoorlog vernietigd is. De tijd schiet te kort om dit belangrijke vraagstuk uitvoerig te behandelen. In een nog niet gedrukte voordracht zette ik de 22ste Des. 1913 te Antwerpen in de jonge Vereniging mijn mening daaromtrent uiteenGa naar eind(11). Hier wil ik alleen herhalen wat ik toen zei over de steun die de V.S. bij de verspreiding van een Algemeen Beschaafd kan verlenen. Ik vergeleek de toestanden in Noord- en Zuid-Nederland met die in het Duitse taalgebied, waar eveneens, in Zwitserland en Oostenrijk, buiten de politieke grenzen van het Duitse rijk Duits gesproken wordt, en waar dus ook het gezag van een Algemeen Beschaafd een punt van onderzoek vormt. Oppervlakkig beschouwd, schijnt het tegen de moderne taalbeschouwing in te gaan, als men | |
[pagina 249]
| |
aanneemt dat een nieuwe schrijfwijze de ‘beschaafde uitspraak’ kan helpen verbreiden. Spelling is immers slechts gebrekkige aanduiding van het levende woord en geen voorschrift voor ‘uitspraak’! Maar bij diepere beschouwing blijkt de zaak niet zo eenvoudig. Bij de verbreiding van een taal heeft men ook rekening te houden met de stille kracht van het schrift, vooral waar persoonlike aanraking met beschaafd-sprekenden zeldzaam is of geheel uitblijft. In dagbladen en boeken leert men dan de algemene taal in letters kennen: zo ontstaat nieuwe taal door het uit-spreken van de gelezen letters, wat de Engelsen ‘spelling-pronunciation’ noemen. De oude spelling, juist waar die afgestorven historiese vormen bewaart, en met de dialekten overeenkomt, kan dus in verkeerde richting leiden. De schrijfwijze mensch zal eer dan mens tot het ‘uitspreken’ van de sch aanleiding geven. Een Antwerpenaar zal zijn -laik eer verbinden met de schrijfwijze -lijk dan met -lik, al geeft de laatste ook slechts bij benadering de onschrijfbare onduidelike vokaal aan. Hoe dichter dus de woordbeelden staan bij het beschaafd-gesproken woord, hoe meer de geschreven taal de verbreiding van een Algemeen-Beschaafd in de hand werkt. Nu zijn er partikularisten die zeggen: de vereenvoudigde spelling heeft als grondslag het Algemeen Beschaafd, zoals dat in het Noorden klinkt. Moeten wij die norm dan maar klakkeloos in het Zuiden overnemen? Daartegenover plaats ik mij op het standpunt van de Antwerpse vereniging: geen gewesttaal, nòch Vlaams, nòch Brabants, nòch Limburgs bezit de hegemonie of heeft kans die te verwerven. Evenals vroeger in de litteratuurtaal zal ook in de omgangstaal op eenheid met het Noorden aangestuurd moeten worden. Mits men van die eenheid geen eenvormigheid verwacht, en geen normen opdringt, die niet vrijwillig worden erkend. Mijns inziens zal het eindresultaat zijn een Zuidelik Beschaafd, met eigen schakéringen. Hoe dat er uit zal zien, moet de geschiedenis beslissen. Dit vraagstuk, waarover veel meer te zeggen zou zijn, moest ik even aanroeren ter wille van de geslachtsregeling. Het is te voorzien dat in het Zuiden tal van den-vormen zich veel langer zullen handhaven dan in het Noorden, waar de vrijwel algemeen gezegd wordt (behalve in vaste uitdrukkingen als: voor den dag, op den duur, aan den haal e.d.) Welnu, in die gevallen, waarin den, ook onder de meest ontwikkelden, gezègd wordt, ook den te schrijven, is niet in strijd met de vereenvoudigde spelling, maar juist overeenkomstig ons | |
[pagina 250]
| |
beginsel. In hoeverre hier speelruimte gelaten moet worden of regels opgespoord, is een zaak die uw taalgeleerden en uw onderwijsmannen moeten onderzoekenGa naar eind(12). In geen geval zullen ze dan kunnen vasthouden aan de oude regels. De voornaamwoordelike aanduiding met hij en zij dient èn in het Noorden èn in het Zuiden uitsluitend rekening te houden met het beschaafde spraakgebruik. Dat is niet alleen de opvatting van de tweede Staatskommissie, maar ook van Prof. J.W. Muller, die overigens niet afkerig bleek van een nieuwe kunstmatige geslachtsregeling. De verscheidenheid die daardoor ontstaat, zal het verstaan volstrekt niet belemmeren, en de hogere eenheid niet verstoren. Dat kunnen alleen zìj menen, die naar schoolmeesterlike opvatting slechts één vorm als de ware erkennen, of die in het uniformisme van de Franse Académie de alleen-zaligmakende grondslag zien. Daarmee ben ik aan het einde van mijn betoog. Uit welbegrepen eigenbelang zal ook Zuid-Nederland tot een spellingvereenvoudiging moeten komen, die in beginsel en in hoofdzaak gelijk aan de onze is. Als het beginsel maar hetzelfde is, kan de toepassing gerust tot levende verscheidenheid leiden.Ga naar eind(13) Nu Vlaanderen - naar wij hopen - een tijd van vernieuwing, van heropbouw, ook in geestelike zin, tegemoet gaat, is het geen tijd om angstig alle ‘kwesties’ uit de weg te gaan, en de bezwaren die elke verandering meebrengt, te overschatten. Ik besluit dus met het woord van onze dichter Potgieter: ‘Slechts vernieuwing kan behouden,
Achter raakt wie stil blijft staan.’
C.G.N. de Vooys. | |
AantekeningenDegenen die grondiger studie willen maken van het spelling-vraagstuk verwijzen wij naar Dr R.A. Kollewijn's Opstellen over spelling en verbuiging, 3de druk (Groningen - J.-B. Wolters - 1916) en de lezingen over Taal en spelling van J.H. van den Bosch in Taal en Letteren X (ook afzonderlik verschenen). Verder geven de volgende aantekeningen enige nadere toelichting. |
|