Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Klacht tegen den staat De harde hindernis in mijn hersens, als een steenen stad steeds bedacht, en daarin mijn heele wil zonder kracht, is een ongeveinsd bitter klagen, arm volk van mijn land, om de vijandschap der dagen en den bijtenden, stompen tand van 's Regeerings eigenmachtig behagen; ja, de wind is barmhartig; hij is van God: hij raast zacht in de ramen; maar ons Regeering is geel van spot om ons lot, om mij, om u, om ons allen te samen... God sprak op een vlaamsche wolk uit zijn ouden baard tot mijn arm, dom volk, het domste der aard'... O Heilge Moeder Gods in uw kempischen boom! Holland 's Geuzenpsalm zichtbaar achter den Zoom en de schim des stillen Zwijgers achter dijken en galjoten... Was het bloed dan water waard? Is het bloed voor niets gevloten? De bleeke luchter der sterren beeft nog onder den donder van Yzer en Haelen, de maan zeeft metaalgroene stralen; er is mos op elk gebroken dak en mos rondom elk gescheurd hart. o Harde hindernis in mijn hersens en in de vleesch-oogen van mijn volk dat eet de schrale Staats-kersen, zonder kleed, zonder degen, zonder dolk, tegen den wil Gods in de vlaamsche wolk. Karel van den Oever. Vorige Volgende