Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Aprilsche Schelde Fluit-stooten hard tegen den zerk der lucht als stoel die veel schuift; hooge wind; rook rimpelt, stuift uit de geel schoorsteenen; ginds 't water gebroken: als zilvren visch-schilfers. De wolken sneeuw-verlicht; er suist stoom; reuk van stoom en olie, bittere teer... Op mijn gezicht warme mot-regen-doom uit een schouw-pijp. We moeten 't dulden: de lucht is rijp en de lent brandt warm achter de Noordzee als een kachel in een ver vertrek. De wolken uit het Noord-West: ijs-blauw; marmer-grijs, bolle tabak-pruiken, zilvren en gouden buiken; acetyleen-schijn verder op de Steenhouwersvest en blauwe schaduw gauw over de Waterpoort. Wind aan boord; hoor, gonzende snaar is takel, is koord; hel geplas aan de roode waterlijn en een schuit tuimelt bruin; schuim brandt nerveus aan het boefnet als gesplinterd ijs en sneeuw-puin. Nu moeten de nieuwe dagen het glimmend tweegevecht wagen over toren, stad en kruis; April bouwt een storm-huis en de nok vol vlagen; roo, blauw pannen wit van hagel-gruis en wolken met heldre schuim-kragen; de Schelde is muis- grijs... Karel van den Oever. Vorige Volgende