Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11
(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Politiek of kultureel?DIT is werk uit de oude doos. In ‘Laatslaapstertje’ werd het klemmend probleem: ‘Politieke aktie of kultuurbeweging?’ even aangesneden. Maar met ironische praatjes over flaminganten-‘savoir vivre’ helpt men niet een tegenstelling uit de wereld, die de innigste gronden van de Vlaamsche beweging aantast. In de bladzijden die volgen zocht de jonge drang om af te rekenen met de politieke dogmas die toen opgeld deden, naar een historische verklaring van het konflikt. Maar met het feitenmateriaal waar toen kon over beschikt worden, niet veel meer dan de chaotische ‘Schets’ van Paul Fredericq, was een synthetische geschiedenis van de Vlaamsche beweging niet te schrijven. Waarom het onvoltooid essay hier overdrukken? Bij de kroniek der Vlaamsche beweging hoorde ter inleiding eigenlijk een theoretische uiteenzetting, een plattegrond waar dan later aktueele vraagstukken opgesteld en nieuwe stroomingen kunnen in gesitueerd worden. Maar met zooveel plezierige zekerheid wordt over die ingewikkelde dingen niet meer geschreven zoodra in een kritischer onderzoek de breede lijnen van onze synthese verschemeren onder den mikroskoop tot een wriemeling van kleine feiten en verwarde opvattingen. Daarom nemen we liever het oude opstel over, hoe fragmentarisch ook en daardoor onduidelijk in zijn gedachtengang. Naast meer dan een bewering zouden we thans liever een aarzelend vraagteeken zetten. Juist die problemen hopen we later in de kroniek uitvoerig te behandelen. | |
I. Wordt Vlaanderen verdrukt?Een spontaan, uit onbewustheid van volksgemoed aanbruisend kollektief streven, is de Vlaamsche aktie wel nooit geweest. Wie geleerd heeft in onze beweging als het rijkste en meest beklijvende te waardeeren de leidende persoonlijkheden, die zich konden losworstelen uit de vlak-verdroomende strooming van de massa, zal dat niet erg betreuren. Maar de reaktie van deze intellektueelen tegen voos verbelgischend middelmatisme is nooit in zeer diepe volkslagen doorgedrongen. Het flamingantisme heeft zich zelfs niet door geleidelijke inwerking tot een door gemeenschappelijke verzuchtingen gedragen volksbeweging kunnen verbreeden. Na een eeuw Vlaamsche beweging zijn de flaminganten nog steeds een intellektueele minderheid, die feitelijk even vreemd en ver buiten de groote massa leeft en streeft als de verfranschte hoogere standen. Nooit heeft zelfs het betere volk in de flaminganten zijn geestelijke aristokratie willen erkennne | |
[pagina 74]
| |
aan wier wijze leiding het de verdediging zijner belangen veilig toevertrouwen kon, waarin het kollektieve geweten tot hooger zelfbewustzijn gelouterd wordt en de sluimerende volkseigenaardigheden tot rijkste en rijpste uiting geprangd: heldere dragers der vaste idealen, die als donkere aspiratie's woelen in het volksgemoed. Vandaar het eeuwig uitblijven van tastbare resultaten. Ondanks al ons revolutionnair pathos - machtelooze kinderwoede - is de Vlaamsche beweging als politieke agitatie steeds op een fiasko uitgeloopen. Voor een goed deel, maar niet voornamelijk, is dat te wijten aan een gemis aan gladde gevatheid in 't propageeren onzer ideeën. De groote oorzaak ligt dieper. Een volksmassa kent maar negatieve tendenzen. Slechts waar zij zich in haar primitiefste levensbehoeften of atavistische neigingen gedwarsboomd voelt, komt traag geduld in verzet los. En nu is het een kapitaal feit, dat de Vlamingen, ondanks onze jeremieerende brochuurtjes en kletterende statistieken, zich nooit eigenlijk verdrukt gevoeld hebben door de Belgische regeering. De vergelijking tusschen een Vlaamschen sjouwer, die om wat meer te verdienen en wat ongebondener te kunnen leven, naar Frankrijk trekt, en vluchtende Poolsche landverhuizers, gaat niet op. Tusschen systematische grondonteigeningen en het bij gemis aan belangstelling onontgind laten door de Belgische regeering van Vlaamsche ekonomische hulpbronnen als de zeevisscherij, gaapt een respektabel verschil. Aan den sociaal-ekonomischen ondergang van Vlaanderen heeft de regeering rechtstreeks geen schuld gehad. Wij zijn het slachtoffer geworden van een revolutie in de voortbrengst. Geen materieele dwingelandij leggen wij de regeering ten laste. Enkel een te ver gedreven liberalisme. Maar op geestelijk gebied valt formeele onderdrukking der Vlaamsche volkskracht niet weg te loochenen. Wel deerlijk was zij gehavend na eeuwen vreemde overheersching, uitgemergeld door ekonomisch verval. Maar dat de verfransching in Vlaanderen breeder veld kon winnen en zich dieper invrat gedurende enkele welvarende decenniën Belgisch bewind dan twee eeuwen stoffelijke en geestelijke slavernij, valt niet te toe schrijven aan een door geen oorzaken van buiten nog geprikkeld, maar in vlugger tempo steeds zich voltrekkend nationaal ontbindingsproces, waarvan de kankerkiemen zich in de vroege middeleeuwen reeds vastgezet hadden, en waaraan de Belgische regeering niets meer verhelpen kon. Niet alleen door verwaarloozing van latente volkskrachten die zij te goeder trouw kiemdor kon geacht hebben, maar door een moedwillige, systematische verfranschings-politiek, is de Belgische regeering schuldig tegenover Vlaanderen. Was haar eerste zorg niet geweest al de voor Vlaanderen gunstige | |
[pagina 75]
| |
maatregelen der Hollandsche regeering te vernietigen? Dat zij uit hare hoogere wetenschappelijke instituten en leidende regeerings-organismen het Nederlandsch verbannen hield, beteekent toch wat meer dan een uit sympathie ‘pour ce bon, vieux Flamand’ haast onwillig zich neerleggen bij historisch-gegroeide toestanden. Dat de man in de straat niet meer vroeg dan maar zoo vlug mogelijk verfranscht te worden, verontschuldigt de regeering niet. Zij heeft steeds het onmiddellijk persoonlijk belang van den enkeling naar de noodzakelijke verfransching gestuwd. Aan elk voordeel dat de Staat verleende was als vaste voorwaarde verbonden verzaking aan eigen taal en volksdom. Dat was een machtig wapen. Want een verdeemoedigd volk ziet nu eenmaal in de elementairste daad-van-recht dier machthebbers een genadige gunst waar het hondsch voor te danken heeft. Op de noodlottige sociaal-ekonomische gevolgen der regeeringspolitiek liet De Raet een scherp licht vallen. Zij heeft de ellende van ons stoffelijk verval reddeloos verergerd omdat zij ons van het eenigste redmiddel beroofde, waardoor wij ons aan de gewijzigde toestanden hadden kunnen aanpassen: de betere beroepsbekwaamheid. En toch heeft het volk nooit het kneuzende van de kultuurverdrukking in Vlaanderen gevoeld. De noodlottige ekonomische gevolgen er van waren zoo innig verweven met de ellende, die de ondergang der huisnijverheid en de proletariseering van den technisch-ongeoefenden arbeider door de moderne groot-industrie na zich sleepte, ook in landen waar geen nationaliteitsproblemen opgeworpen werden, dat men maar moeilijk begrijpen kon wat het taal- en letterkundig dilettantisme der flaminganten met de anti-kapitalistische aktie eigenlijk te maken had. Een bijster fijn onderscheidingsvermogen heeft de massa nu precies niet, waar het er op aankomt de oorzaken na te speuren van een wantoestand. Als zij heel haar ellende zoo maar niet dadelijk aan een in 't oog vallende oorzaak kan wijten en de zweep die haar striemt niet aanhoudend wiebeldreigen ziet voor haar oog, gaat zij nog al licht in fatalistische moedeloosheid of deemoedig zelfschuldbewustzijn berusten. Maar in Vlaanderen wist de massa met haar naïeve manie om de schuldvraag steeds te anthropomorphiseeren geen weg. Niet alleen was de schuld over veel hoofden haast gelijkelijk verdeeld, maar gedeeltelijk aan een blind-noodlottige historische ontwikkeling toe te schrijven. De verfranschende regeeringsdruk verschool zich zooveel mogelijk achter de feitelijke toestanden, liet er de volle zwaarte van op ons wegen als een vloek, waardoor het altijd hatelijk karakter van een moedwilig verbasterende politiek verdoezeld werd. Hij wist zich wonderwel te identificeeren met de normale werking van de onpersoonlijke staatmachine; zoo werd | |
[pagina 76]
| |
niet alleen het provokeerende van een dwingelandij eener minderheid vermeden. Maar bovenal een imponeerend stempel van hoogste wettelijkheid en algemeene welvaart-bevordering gedrukt op wat duistere kuiperijen. Wie de haast vijandige onverschilligheid, die het volk ten opzichte der Vlaamsche beweging steeds liet blijken, verklaren wil, moet niet al te uitsluitend nadruk leggen op de weerloosheid van een amorphe massa, die enkel in haar geestelijke logheid een afweermiddel tegen verbastering vond, tegenover de doelbewust-ingrijpende staatsmacht. Met vlijmenden angel moet de hard-minachtende behandeling als overwonnen volk en het besef dat de sociale taalkloof alzijdig den weg naar verbetering afsperde, onze Vlaamsche menschen wel vaak getroffen hebben. Maar als zij in een opstandig oogenblik naar de schuldigen zochten om zich recht te schaffen, verdoolden zij dra in een warrig kompleks van kultureele, ekonomische en politieke faktoren, zoo van binnenlandschen als internationalen aard, waar zelfs de flaminganten nooit een vaste keten van oorzakelijkheid wisten in terug te vinden. Zoo geraakte het oorspronkelijk gevoel van verzet dra ontzenuwd. In kultureele problemen heeft de massa geen inzicht. En zij stuitte in Vlaanderen toch steeds op de groote kernvraag, (waarbij niet alleen met de belangen der algemeene kultuur en persoonlijke welvaart diende rekening gehouden, doch die zich met allerlei paedagogische en sociale problemen verwikkelde): moet het volk zich maar niet liever heelemaal laten verfranschen om van de weldaden eener superieure beschaving te kunnen genieten, of hebben de leidende standen en heel het openbaar leven zich aan de, enkel in potentie nog maar aanwezige, volkskultuur aan te passen? Dat ging het bevattingsvermogen en de oordeelskracht van de geestelijke proletariërs in Vlaanderen leelijk te boven. Omdat een volk zich voor geen geestelijke waarden in 't vuur laat jagen (en zeker niet voor de zuiverheid van anthropogeografische karakteristieken) en van een stoffelijke benadeeling van Vlaanderen slechts sprake kan zijn in zooverre deze onrechtstreeks door geestelijke onderdrukking veroorzaakt werd, kon de Vlaamsche beweging de breede kringen niet beroeren, deinde zij nooit tot een volksbeweging uit. Op een noodlottig uitvloeisel van het aristokratisch karakter onzer beweging dient even gewezen. | |
II. Het individualisme in de Vlaamsche bewegingMaar met een kultuurbeweging, - welt zij ook uit het maatschappelijk idealisme van een aristokratie - door geen breedere volksscharen gedragen, gaat het fataal als met een kunst, die zich | |
[pagina 77]
| |
wel graag door het pittoreske volksleven inspireeren laat, doch wegens haar esoterische verfijning nooit een geestelijk gemeengoed der massa werd: zij ontaardt in verbijzonderlijking. Omdat van haar nooit een geestelijke vernieuwing uitgaat is de massa uitteraard log-konservatief. Zij is de weigere boetseerspijs waarin de aristokratische persoonlijkheden hun kultuuridealen verwezenlijken. Kultuur is geestelijk beheerschte natuur. Omdat de massa maar een klonterige hoop enkelingen is, die zich niet tot souvereine zelfbewustzijn en zelfbeheersching wisten op te werken, laat zij zich door het primitiefste ‘Triebleben’ leiden. Doch aan de invloeden van natuur en omgeving die háár beheerschen, kan het sterke individu zich zonder veel moeite onttrekken. Persoonlijke kultuur laat zich ook in vreemde sferen aklimateeren, ontwikkelt zich tegen de normale natuurwetten in tot de meest artificieele bloeivormen. Maar juist in deze willekeurige soepelheid van het individu ligt een gevaar voor kollektieve idealen. De rustelooze nieuwsgezindheid van geestelijke aristokraten is een zegen voor de gemeenschap als de verhoudingen tusschen beide gezond en evenwichtig zijn: zij baggeren aldoor om den stroom van het volksgeweten voor doove verzanding te behoeden. Zij zijn de verkenners die steeds nieuwe wegen banen van vooruitgang. Maar als het schoon verband met de gemeenschap verduistert, als aristokraten zich in den ivoren toren van hun individualisme gaan verschansen, komen egocentrische strevingen aan de oppervlakte, die de kollektieve beschavingsidealen naar de persoonlijke kultuur der ontwortelden omvormen willen en er steeds een wisselenden inhoud aan geven. Maar de gemeenschapsidealen die zij van hare geestelijke leiders ontving, bewaart de massa in veel grooter zuiverheid. Hoe harmonieuzer die zich aan haar innigste wezen aanpassen en hoe raker die in de lijn van haar hoogere, toch natuurlijke ontwikkeling liggen. Kiemen van individueele ontaarding gedijen hier niet licht. Zij worden weggewerkt door de aanhoudende wisselwerking van gezonde krachten in den schoot der massa. Morbiede afwijkingen en innerlijke ontbinding bedreigen steeds den vereenzaamden individualist, niet enkel omdat het nu eenmaal levenswet is dat al het persoonlijke moet verkwijnen, doch veel gevaarlijker omdat hij een kultuurprodukt is. Terwijl in een volk de gezonde natuurkrachten steeds naar boven woelen. Het zijn begenadigde oogenblikken in het leven eener zelfstandige persoonlijkheid, als zij zich weer eens ‘massa’ voelt. Want dan wordt het aan ons allen gemeenzame levend in ons. Zich weer bewust te worden van al wat ons bindt boven al wat ons scheidt, is als een frisch gevoel van heelende reiniging, van herboren kracht, van red- | |
[pagina 78]
| |
dende verzoening. Omdat de Vlaamsche idee nooit ontkiemd is in den volksschoot, is het flamingantisme een eeuwige warboel van partikularistische strevinkjes gebleven, met vitterijen en vechterijen om kleine persoonlijkheden en enge opvattingen. De nationalistische idee woei nooit als de breede vlag, die het volk als het symbool der gemeenschappelijke verzuchtingen zou begroet hebben, boven onze hoofden en onze rangen uit. In Vlaanderen was het nationalisme maar een arme wimpel, die slierde rond de vaandels der geestelijke, religieuze, politieke, kultureele, literaire partijschappen. De flaminganten hebben nooit gemeenschappelijke wegen gevonden en zich nooit vóór een kollektieve taak kunnen spannen omdat zij zich nooit volk gevoeld hebben, omdat onze geestelijke aristokraten, die geen leiders, alleen maar individualisten waren, elkaar nooit terugvonden in de verzoenende eenheid van den moederlijken schoot der massa; omdat het verantwoordelijkheidsgevoel van wie almaardoor de duistere duizenden die zich op zijn leiding betrouwen, achter zich aanmarcheeren hoort, hun persoonlijk streven nooit in de rechte banen naar het hooge doel geleid heeft. Heusch geen dankbaar taakje voor buitenstaanders die uit sympathie zich inwerken willen in onze toestanden en delven naar den kern van het Vlaamsch probleem, de talloos vele theoretische opstellen te doorworstelen, waarin flaminganten ten allen tijde getracht hebben de grondslagen hunner persoonlijke beschouwingen over Vlaamsche beweging vast te leggen. Want de verwarring was volkomen en in de gekste bochten wrongen zich haast al de theoretici zoohaast men ze voor de beslissende kernvraag stelde: Is de Vlaamsche beweging in haar zuiverste wezen: óf een kultuurbeweging die, uitgaande van de vaststelling dat het verval van Vlaanderen aan een zelfvervreemding toe te schrijven is, door geen dwangmiddelen van een vijandige macht-boven-ons te verklaren, maar door eigen laffe zwakheid en zondige aanbidding van het vreemde, dan ook naar nationale zelfvernieuwing streefde door paedagogische inwerking op de aangroeiende geslachten eenerzijds, anderzijds door voorname kultuurprestatie's de sympathieën der leidende standen weer voor een eigendommelijke beschaving poogde te winnen; óf in haar meest prangend-aktueelen vorm een politieke aktie, waarvan het verre einddoel natuurlijk de volledige volksverheffing blijft, doch kultuurarbeid voorloopig als onvruchtbaar dilettantisme van de baan deed schuiven, omdat zoolang men er eerst en vooral niet in geslaagd was zich aan de politieke machtmiddelen te ontworstelen, waarmede de vijanden onzer zelfstandigheid, de Fransche partij in België, alle ontluikend leven in Vlaanderen steeds onderdrukt hielden, de verbastering steeds verder moest doordringen. | |
[pagina 79]
| |
Niet de voortschrijdende mijlpalenreeks van de door haar bereikte resultaten, noch de zwellende lijnen van haar propagandawerking, maar de eindelooze innerlijke strijd der partikularistische nevenstroomingen, vormt de geschiedenis van de Vlaamsche beweging. Het heeft wel wonders in dat theoretische twistvragen die geweldige belangstelling konden wekken bij zoo weinig cerebraal aangelegde, met zoo'n schamele dosis geestelijk onderscheidingsvermogen en intellektueele passie bedeelde menschen als de Vlamingen toch steeds geweest zijn. Maar een zuivere strijd voor hooge beginselen is de vinnige herrie tusschen real-politici en idealisten precies nooit geweest. Want het was er ons vaak maar om te doen het flamingantisme zoowat aan ons eigen temperament aan te passen, het in de lijn onzer persoonlijke liefhebberijtjes te dwingen om onzen nationalen plicht, waar we zoo ontzaglijk mee opgaven, tot een zoo prettig mogelijk tijdverdrijf te verzoeten. Zonder geloof in de zedelijke kracht der idealen, die over de brutaalste onderdrukking ten slotte toch zegevieren, omdat zij wortelen in diep geweten en Lente-sterk kultuur-optimisme der menschheid, zouden wij niet heel ver geraakt zijn in een zoo ontmoedigend-ongelijken strijd, waaraan voor ons enkel stoffelijk nadeel verbonden was. Aan idealisten mangelde het ons heusch nooit. Strenge eischen werden ook niet gesteld. Maar een handigheidje. Alwie op een imponeerend ascetentoontje aan de hand van een paar vaag-verheven citaten uit Fichte of Förster kon aantoonen dat al het jachtig flamingantenlabeur maar kale drukte was, dat ons nog verder van het hooge doel afbracht en almaardoor in smachtende profetieën de geluidelooze nadering van het koninkrijk Gods in Vlaanderen bezingen kon zonder zelf een daadje te riskeeren, mocht zich natuurlijk tot de reine idealisten rekenen. Heel leuk zoo maar een paar diepzinnige aphorismen onder het Vlaamsch meel te moeten mengelen, in het gezapig geloof dat die een voldoendsterke dosis bergen-verzettenden idealistischen zuurdeesem bevatten om, - ook zonder z'n fijne handen aan 't kleverige kneden te bevuilen, - den deeg te doen rijzen. Met de real-politici was het al niet veel beter gesteld. De eigenaardige opvatting, volgens dewelke het voorstaan van een politieke overtuiging de konsekwente naleving dezer beginselen in het private leven volstrekt niet impliceert, vond hier al te veel aanhangers. Het is toch zoo duidelijk dat een maatschappelijke vernieuwing uit de stroomen van levend water moet vloeien, die opborrelen uit de zelfkultuur der voorstrijders. Hoe belachelijk hebben Vlaamsche politici zich vaak niet gemaakt, die hemel en aarde bewogen om het Nederlandsch in een staatsorganisme ingeburgerd te krijgen, doch in de praktijk het | |
[pagina 80]
| |
steeds beter bleven vinden met de toestanden van wraakroepend onrecht, dan met de hervormingen waar zij zich zoo duchtig voor in de weer gesteld hadden! De hardnekkige felheid waarmede zoovelen dagen en maanden lang lagen te vitten op een Fransch opschrift of stempeltje, omsluierde wellicht meer bekrompenheid, meer gemis aan inzicht in den diepen samenhang der kultuurproblemen, dan het getuigde van niets-te-gering-achtende liefde voor Vlaanderen. Men zette zich veel kwaad bloed voor kleine uiterlijkheden, die natuurlijk hun belang hebben, doch hun geestelijke afhankelijkheid voelden zij nooit als een ondragelijke vernedering en van heimwee naar een eigen, sterk kultuurleven was niet veel bij hen te bespeuren. | |
III. Kultureele en politieke stroomingenMen heeft maar zelden willen inzien dat de Vlaamsche beweging, jaren nadat zij zich reeds als vreedzaam opbouwend kultuurstreven gemanifesteerd had, onder gewijzigde omstandigheden ook den scherperen vorm van een politieke reaktie aannam. Op zeer verschillende prikkels reageerend, langs andere wegen naar door eigen aard beperkte doeleinden zich bewegend, zouden kultuurbeweging en politiek streven elkaar voortreffelijk aangevuld hebben. Bij de in eeuwige herhaling opgeworpen vraag, aan welke opvatting van de Vlaamsche beweging de voorrang toekwam, moesten zuivertheoretische waardeschattingen als deze, die van de politiek als maar één middel om het kultuurdoel te verwezenlijken, zoo gaarne het vuilmeidje maakte, aan zuiver opportunistische kansberekeningen ondergeschikt worden. Want alles hing feitelijk van de gegeven toestanden en omstandigheden af, waaraan de Vlaamsche beweging in een bepaald geval zich op de soepelkrachtigste wijze aan te passen had. Onder Oostenrijksch bewind reeds door een scherpen geest als heimwee naar Groot-Nederland doorvoeld, kwam de Vlaamsche beweging als bewust, georganiseerd streven naar nationale opbeuring pas nà de stichting van het Vereenigde Koninkrijk tot uiting. In diepe volkslagen was de aanhankelijkheid aan de verarmde en vernederde moedertaal tot in de bitterste beproeving wel groot gebleven. Dat bewijst de treffende daad van de ‘syndyken’ en de dekens der Brusselsche natiën, die in 1814, enkele dagen na den aftocht der Fransche troepen, zich gemeenschappelijk tot den Gouverneur van België, baron de Vincent richtten, om de dwangmaatregelen, waarmee Napoleon het Nederlandsch uit het openbaar leven verbannen had, weer ingetrokken te zien. Doch wij moeten daar | |
[pagina 81]
| |
niet dadelijk een bewuste daad van taalpatriotisme in gaan bewonderen. Wordt deze gehechtheid aan het oude eenvoudig niet door de gewone geestelijke traagheid van een volksmassa verklaard, die haar belet zich aan te passen aan het, hoe begeerig ook bewonderde, vreemde? In de gaaf Vlaamsch gebleven volksziel mochten nog zoo diepe krachten verscholen liggen, zonder de weldadige inwerking der Hollandsche staatsmacht en den civilisatorischen arbeid van koning Willem, zou de intense herleving van het nationaal gevoel en de rijke heropbloei der literatuur in Zuid-Nederland, in de eerste decenniën der xixe eeuw reeds, onverklaarbaar blijven. In de duf-benepen atmosfeer der kwijn-levende Rederijkerskamers zou de plant nooit zoo weelderig opgetierd zijn. Niet wat meepsche rijmelaars en peuterige antiquaren, die zich op de schuilzolders der matte herinneringen waren gaan verdiepen in het knusse spelen met oude, doode dingetjes, omdat de bruisende lentestorm van het leven daar buiten te bronstig-bang over hun wankele dorheid woei, zijn in Vlaanderen de dragers onzer jonge kultuur geworden. Omdat zij zich zelf zoo oud en afgestorven voelden konden zij trouw blijven aan een nationaliteit die nog maar een tanige herinnering was aan wat pietluttige feitjes uit een plaatselijk kroniekboek of de vernuftige symboliek van een Landjuweelblazoen. Maar het zijn de jonge, frissche Vlamingen geweest, aan de degelijke Universiteiten, waar Willem I ons zoo rijk mee begiftigd had, door Hollandsche professoren tot Nederlandsche intellektueelen en modern-verlichte geestelijke leiders gevormd, die in Vlaanderen de levensbronnen hebben doen spruiten. En zou de betrekkelijke belangstelling die men in breede kringen (ter gelegenheid van het petitionnement van 1840 bv.) voor onze beweging liet blijken, verklaarbaar zijn zonder den beschavenden invloed die van de Liersche kweekschool voor onderwijzers langs de 4000 lagere volksscholen door het Staatsbestuur gesticht of gesteund, zich over ons geestelijk gedurende eeuwen verwaarloosd volk verspreidde? De vaderlandsche, hoofdzakelijk letterkundige geschiedenis, was de eenige kultuurwetenschap van dien tijd die bijzonder bezielend moest inwerken op jonge nationalisten, die naar de verwaarloosde adelbrieven van hun volksoorspronkelijkheid zochten om de oude kultuur-rechten en voortreffelijkheden van hun jammerlijk vervallen moedertaal weer te kunnen doen gelden. Dat het ook de eenige hoogeschoolleergang was die aan de kosmopolitisch klassieke alleenheerschappij van het Latijn als wetenschappelijk taalmedium ontsnapt was en daardoor een warmer kontakt tusschen professoren en studenten mogelijk maakte, verhoogde er de aantrekkelijkheid nog van. Daarom zijn haast al de baanbrekers van de Vlaamsche | |
[pagina 82]
| |
beweging ook taalkundigen geweest. Deze individualistische eigenaardigheid heeft een partikularistisch stempel van taalbeweging op heel de Vlaamsche aktie der eerste periode gedrukt. Maar zeer ten onrechte ziet men er enkel een philologisch geliefhebber in. Want het is om haar innigste wezenskenmerk begrijpelijk te maken dat zooveel nadruk op den Hollandschen invloed gelegd werd. De Vlaamsche beweging staat heelemaal in het teeken der Verlichting (Aufklärung) zooals die zich ontwikkeld had in het Noorden: bij een volk dat met al te tamme en verzadigde zelfgenoegzaamheid zooeven nog een zware nationale vernedering doorgemaakt had, om zich voor revolutionnaire hervormingsplannen bijzonder warm te maken, doch met zijn gewone nuchtere en wel een beetje betweterige degelijkheid de Verlichting op zuiver beschavingsgebied bracht en door verspreiding der wetenschap in breede kringen naar maatschappelijke verbetering ging streven. Heel de onderwijspolitiek van Koning Willem wordt door de Verlichtingsgedachte geleid. En dus ook heel de Vlaamsche beweging, die uit zijn civilisatorische aktie voorspruit. Maria Doolaege zong: Verlichting heft de kruin omhoog
En drijft het vurig rot, dat poogt haer glans te stuiten,
Tot in zijn diepste kroften voort:
Triomf! zij zal in Belgies oord
Den geest der domheid ras in ijzeren ketens sluiten.
Schrant's leerling, Ph. Blommaert in zijn Aenmerkingen over de verwaerloozing der Nederduitsche Tael (1832) beroept zich op haar om de verfransching te veroordeelen: De Fransche tael benadeeligt op gevoelige wijze de algemeene beschaving en belet dat de verlichting zich tot de lagere klassen uitstrekke. Ook de Hollandsche Maatschappij voor 't Nut van 't Algemeen, het hoofdorganisme der Aufklärungsbeweging had over Vlaanderen haar werking voor volksontwikkeling en hoogeschooluitbreiding uitgestrekt. Omdat de Staatsmacht haar in die jaren met alle mogelijke middelen steunde en bevorderde, bleef de Vlaamsche beweging als een zuiver kultuurstreven, dat door verspreiding van kennis en aanmoediging der vaderlandsche letteren nationale volksverheffing beoogde, heelemaal buiten de politiek. En de kleine, materieele grieven tegen het Goevernement, die de volksstemming in Zuid-Nederland zoo vaak vertroebelden, zullen de eerste flaminganten, die al te zalig zich zonden in de geestelijke vrijheid, die het Hollandsch regiem hun schonk, wel nooit tot politiek ingrijpen geprikkeld hebben. Fransche agenten, die nu eenmaal een praktischer begrip toonden van stoffelijke wantoestanden en volksgevoeligheden, | |
[pagina 83]
| |
hebben in 1830 voor een wel rauw ontwaken uit dien veiligen zonnedroom gezorgd. De nieuwe heeren lieten de Vlaamschgezinden niet naar hunne bedoelingen tasten: Willems werd verbannen naar Eekloo reeds in Januari 1831. Niet uit Groot-Nederlandsch eenheidsbewustzijn maar in opdracht van de geallieerden had Willem I de vernederlandsching in het Zuiden krachtdadig doorgevoerd: het vereenigde koninkrijk moest een hechten dam tegen Fransch expansionisme vormen. Doch toen Frankrijk er in gelukt was dien wal af te brokkelen, kreeg de Belgische regeering, die als tijdelijk gerant een voor volledige aanhechting gunstiger militairen en politieken toestand af te wachten had, de stellige opdracht met alle mogelijke zachte invloeden of krasse machtsmiddelen de geestelijke en politieke toenadering te bevorderen. De eerste jaren na de omwenteling zijn voor ons van een spannende belangrijkheid. Begrijpelijk was de ontreddering van het Nederlandschgezinde element. Tegenover de franciseerende Staatsmacht stond de Vlaamsche kultuurbeweging machteloos. De beide hefboomen waar zij den loggen steen van ons volk langzaam mee optilde: het onderwijs en de staatsdwang in het openbaar leven werden haar uit de hand geslagen, en onder de wortelen van de Vlaamsche volkseigenaardigheid geschoven om onzen stam uit te roeien. De groote Waalsche staatsman Frère Orban heeft in de Kamer die aktie en reaktie karakteristiek belicht (1887): J'ai commencé mon instruction sous le gouvernement des Pays-Bas: l'étude de la langue hollandaise était obligatoire. J'ai appris le hollandais, j'ai parlé le hollandais, j'ai écrit le hollandais; mais, dès que la connaissance de cette langue a cessé d'être exigée pour l'exercice des fonctions publiques ou de certaines professions, elle n'a plus présenté pour moi aucune espèce d'utilité et je ne m'en suis jamais servi, jamais. Van vreedzame kultuurbevordering is de Vlaamsche beweging in noodzakelijke reaktie een politiek streven geworden. Het kwam er voortaan niet meer op aan een paar Middelnederlandsche handschriften op te diepen of een oud-Vlaamsch liedje weer in den volksmond te doen herleven. Maar de Vlaamsche beweging had voor onmiddellijke taak met politieke machtsmiddelen het staatsorganisme aan zijn nationale kultuurtaak aan te passen. Voor ons is het thans duidelijk geworden dat de Vlaamschgezinden alle internationale invloeden en krachten hadden moeten oproepen, zoolang de status van België nog een voorloopige was en zeer, zéér precair bleek. Maar wij begrijpen waarom de Vlamingen de staatsvernielende kracht van de Vlaamsche beweging niet dadelijk hebben durven ontketenen. Zij moeten zich zoo hulpeloos en ontredderd gevoeld | |
[pagina 84]
| |
hebbenGa naar voetnoot1.. De dadelijke, krasse maatregelen der regeering zullen hun intimideerenden indruk niet gemist hebben. Kalme taalhistorici en theoretiseerende opvoedkundigen, waagden zij zich heel ongaarne voor het eerst op het glad ijs der politiek. Reken daarbij de dwaze ridderlijkheid der Vlaamsche onpraktische idealisten, die als hun vijand in nesten zit nooit den genadestoot durven geven maar gewoonlijk toegapen tot hij weer recht scharrelt. Gedurende de krisisjaren, om zich over al hun heimwee en zorgen heen te zetten, hebben onze philologen, essayisten en dichters zich druk in hun literairen arbeid verdiept. Wij konstateerden enkel dit eerste konflikt tusschen kultuurstreven en politiek, aan de eenzijdige levensrichting der leiders, de politieke ontoereikendheid van theoretici te wijten. Geen heeft deze periode kernachtiger gekarakteriseerd dan Dr Snellaert (1841): Het was een tijd van bevreesdheid en moedeloosheid. De definitieve regeling van België's internationalen status in 1839 sloot deze krisisperiode onherroepelijk af. Het volgend jaar reeds richt Willems een met honderdduizend handteekens bekleed petitionnement tot de Wetgevende Kamer, dat heel het grievenprogram der Vlaamsche beweging bevat. Wat beduidde dat men Vlaamsche politiek op Belgischen grondslag zou gaan voeren, en langs den vreedzamen weg der wetshervormingen naar herstel onzer rechten streven. Nu de kans op een betere internationale regeling, die met onze nationale aspiratie's rekening zou houden verkeken was, de eenige uitweg. Doch de weinig ceremonieuze begrafenis van het verzoekschrift leerde weldra met bittere duidelijkheid dat België voor Vlaanderen geen sprookjesland was waar vrome wenschen zoo maar dadelijk in zoete werkelijkheid omgetooverd worden. De Vlaamschgezinden zagen zich voor een nieuw probleem gesteld: hoe aan de noodige macht en invloed te geraken om hunne eischen te doen zegevieren in de wetgevende Kamers tegen den regeeringswil in? Vóór we dit nieuw konflikt zich toespitsen zien en verwikkelen, een woord over de jonge generatie, die na de omwenteling de rangen der Vlaamschgezinden was komen versterken en haar zeer persoonlijk stempel drukte op de heele bewe- | |
[pagina 85]
| |
ging, die gedurende deze derde periode weer in heel andere banen geleid zou worden. Wie beide generatie's, in haar groote karaktertrekken althans, vergelijkt, wordt al dadelijk door een zeer scherpe, diep uitgewerkte antithese getroffen. Interessanter nog omdat de scheidingslijnen tusschen de Gentsche groep en de jonge Antwerpenaars in veel opzichten paralel loopen met de kultureele en politieke tegenstellingen. Enkele trekken slechts kunnen hier omschaduwd worden. Tegenover een intellektueele aristokratie van humanisten, die haast allen een universitaire opleiding ontvangen hadden, zich specialiseerden in de philologie, en die zich verder onderscheidde door een humanitaire belangstelling in de opvoedkunde, door de droge degelijkheid en de spitsburgerlijke strakheid, zoo karakteristiek voor heel de Hollandsche Verlichting - een uitbundig bent volksjongens, weinig beschaafde autodidakten, doch met de vranke begeestering van fantastische en jolige bohémiens, achter de zotwaaiende vlaggen van de Romantiek aanloopend. Na de philologische opgravingen de bronfrissche scheppingsdaad. Het jong geslacht had niet meer van de weldadige degelijkheid van het Hollandsch onderwijs kunnen genieten. Van heimwee naar Groot-Nederland is dan ook niet veel meer te merken. De Vlaamsche beweging wordt partikularistisch Vlaamsch. Gent blijft orangistisch, al gaat het ook op Belgischen grondslag aan Vlaamsche politiek doen. Te Antwerpen verzoenen de jonge Vlamingen zich met den Belgischen geestGa naar voetnoot1.. Tegenover Dr Snellaert, die in het Hollandsche leger dienst genomen had tegen de muiters, Conscience en Van Rijswijk in den blauwen kiel der Patriotten. Al toont de beminnelijke platbroekerij waarmeê deze laatste het Horatiaansche voorbeeld nagevolgd had, toen hij in de gaten kreeg dat de Hollanders nog met wat anders dan kaasballetjes gooiden, hoe vluchtig en oppervlakkig die roes ook geweest. Maar deze Vlaamschgezinden hadden zich voldoende in de Belgische atmosfeer geaklimateerd om aan de regeering, (die in haar kale parvenu-naïeveteit Maecaenas wilde spelen voor de kunstenaars, die met hun klatergouden bombast haar legendarisch verleden te verheerlijken kregen), toe te laten Conscience's historische romans aan te moedigen evenals het drakerig werk van Wappers, De Biefve, De Keyser en zooveel ander schilders uit de Romantische school. Het is een karakteristieke trek dat de Romantiek in alle landen de kunstenaars naar het politiek stuwde. Dat deze strooming zich | |
[pagina 86]
| |
zoo bijzonder krachtig te Antwerpen, het brandpunt der Romantiek, gemanifesteerd heeft, wordt ook om andere redenen zeer begrijpelijk. Niet als te Gent, esoterisch-kultureel en orangistisch, maar gedragen als zij was door joviale volksjongens en gepropageerd door hunne zeer populaire kunst, kwam zij in veel inniger kontakt met de kleine burgerij en de demokratische massa. Te Antwerpen is de belangstelling voor en deelneming aan de politiek in breede kringen steeds zeer levendig geweest. Alleen reeds door de populariteit van haar voorstrijders die zich natuurlijk ook in de politiek deed gelden, is de Vlaamsche beweging haast onopgemerkt op het staatkundig strijdveld geraakt. Te Antwerpen werd een nationale Vlaamsche partij gesticht in 1845, Het Heilig Verbond, die met een afzonderlijke lijst opkwam voor de gemeenteverkiezingen. Beter dan de Vlaamschgezinden hebben hunne vijanden dadelijk begrepen van welk beslissend belang deze daad voor Vlaanderen kon worden. Heimelijk werd het verderflijk zaad der klerikale en antiklerikale partijdigheden in onze rangen gestrooid. Vlaamsche politiek beteekent voortaan het Vlaamsch program te laten remorkeeren door een politiek partijkarretje. De verwording van de flamingantische politiek, die zooveel wrok en ontreddering in de Vlaamsche gelederen verwekt had, bracht haar leelijk in diskrediet. Vooral te Gent, waar het pijnlijk ontwaken uit het zachtmoedig geliefhebber der Hollandsche periode en de smartelijke vernederingen die de flaminganten wegens hun overtuiging te verduren kregenGa naar voetnoot1., de Vlaamschgezindheid verdiept en gelouterd had tot een bewust en zuiver nationalisme. Deze intellektueele élite leefde te afgezonderd in geestelijke sfeer om haar kultuuropvattingen door lokaal-politieke volkspassie's te laten vertroebelen. De vrijzinnige ideeën der ‘Aufklärung’ had zij niet verloochend. Door het in innig kontakt leven met de Orangisten, die te Gent vooral machtig waren, had haar humanitarisme zelfs een liberaler tint gekregenGa naar voetnoot2.. Maar het kultuurflamingantisme bleef te Gent tot de jaren '60 in een sfeer van werkelijk verlichte en vrijzinnige geestelijke verdraagzaamheid. In het gemeenschappelijk program der Gentsche groep, de Verklaring der Grondbeginselen (1847), heeft Dr Snellaert hun principieel zeer verheven houding tegenover de partijpolitiek krachtig omlijnd: De voorstanders der | |
[pagina 87]
| |
Vlaemsche Beweging behooren diensvolgens als zoodanig tot de eene noch tot de andere staetspartij: zij achten hunne eigene vaderlandsche zending verheven genoeg, hunnen voorgenomen arbeid zwaer genoeg, hun doel omvattend genoeg, om tot hun aendeel in de maetschappelijke strekking voldoende te zijn. De Vlaemsche Beweging is gansch onafhankelijk en zal zich altijd bevinden langs de zijde dergenen, die door hunne daden de Vlaemsche Beweging werkelijk regt willen laten wedervaren. In de gegeven omstandigheden konden deze beginselen slechts tot algeheele onthouding op politiek terrein leiden. Het kultuurflamingantisme meende dat er op ander gebied nuttiger werk te verrichten was. Op het initiatief van Dr Snellaert komt te Gent in 1849 het eerste Nederlandsch Congres bijeen. Met de Groot-Nederlandsche gedachte dringen ook thans de paedagogische tendenzen en het Verlichtingsstreven van de Hollandsche periode weer naar de oppervlakte. Prof. Heremans, Schrant's voorbeeld volgend, had in 1845 de Vlaamsche studentenbeweging wakker geroepen aan het Gentsche Athenaeum. In 1856 stichten Snellaert, Heremans en Rens het Willemsfonds met het doel de Nederduytsche tael en letterkunde en al wat haer aengaat krachtdadig te ondersteunen en aen te moedigen. Door het verspreiden van volksboekjes en het organiseeren van populair-wetenschappelijke voordrachten. Wonder dat men er zoo weinig oog voor gehad heeft dat het Willemsfonds de zuiverste voortzetting in Vlaanderen van ‘Voor 't Nut van 't Algemeen’ geweest is. Maar te Antwerpen zou het politiek flamingantisme weldra met nieuwe kracht verrijzen. Een jonger geslacht van nuchtere politici en kranige volkstribunen had de plaats der romantische literatoren, die juist door hun sentimenteel gemis aan werkelijkheidszin en hun driftige prikkelbaarheid mislukt waren, ingenomen. Oude veeten waren vergeten toen Gerrits, door het doctrinaire franskiljonnisme der Liberale Associatie geweerd, met Edward Coremans, den Nederduitschen Bond stichtte in 1861. Het was een koalitie van de meest heterogene politieke elementen: ontevreden Liberalen, Katholieke flaminganten, anti-militaristen en demokraten die het partijjuk beu waren. Een zuiver nationale partij was het eigenlijk niet. Radikaal flamingantisch. Maar goed-Sinjoorsch was Meeting toch voor alles. Wat zij hierdoor aan zuiverheid en algemeenheid inboette, werd in een ander opzicht rijkelijk teruggewonnen: de Vlaamsche beweging, uit de atmosfeer van professorale dufheid en romantisch gemijmer gerukt in het volle dadenleven en breede volksstrevingen omvattend. De politiek heeft wel dra roet in het eten gegooid. Maar de Meeting is (in afnemende mate weliswaar) trouw gebleven aan den goed- | |
[pagina 88]
| |
Sinjoorlijken en daarom ook radikaal-Vlaamschgezinden en flinkvrijzinnigen geest, waaraan zij haar bloei, haar politieke overwinningen te danken had. Trouw tot aan den politieken dood van Edward Coremans. Want het is weer zeer karakteristiek dat de geniale kracht van één persoonlijkheid heel een beweging gedragen heeft. De vlugheid waarmee de Meeting het Stadhuis veroverd had en later de met zoo nijdige vastberadenheid en onverzwakten strijdlust door Coremans bevochten parlementaire overwinningen en taalwetten, hebben van de Vlaamsche beweging definitief een politieke aangelegenheid gemaaktGa naar voetnoot1.. Aan te stippen blijft hier nog een vruchtbare wisselwerking tusschen politiek en kultureel flamingantisme. Gent, universiteitstad, bleef een centrum van stille studie; doch tal van politieke hervormingsplannen die de Antwerpsche volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer gingen verdedigen, waren uitgewerkt door Gentsche intellektueelen. (Zie b.v. de invloed van het adres der 75 Gentsche advokaten op de eerste Coremanswet 1873.) De Vlaamsche politici waren weergalooze vechtersbazen. Geen strategen. Dat kan gedeeltelijk door hun licht frondeur-temperament en hun lokaal partikularisme verklaard worden. Maar essentieel door hun gemis aan een allesomvattende levensbeschouwing, aan leidende idealen en aan dienende liefde. En de kultuur-flaminganten waren vaak maar daadschuwe en wereldvreemde dillettanten. Vuylsteke is dat gaan inzien rond de jaren zestig: Onder degenen, die der Vlaamsche zaken genegen zijn of schijnen, hebben sommigen geene andere bezorgdheid dan voor de taal- letter- en oudheidkunde. Zij maken romans, verzen, drama's, blijspelen; bezingen de grootheid van het voorgeslacht of zoeken taalkundige en andere curiosa op; worden gedecoreerd en leven en sterven als leden eener maatschappij van letter- of tooneelbeoefening. Anderen wijden meer bepaald hunne aandacht aan de volksverlichting en verzedelijking; zij schrijven volksboeken, verzamelen volksalmanakken, maken elementaire werkjes voor het volk of vergenoegen zich, hetgeen veel gemakkelijker is, die werkzaamheden aan te bevelen of toe te juichen. Hun oorlogsgeschreeuw is: beschaving! In 1862 moeten de katholieken het Willemsfonds verlaten: Vuylsteke en zijn vrienden maken zich meester van het bestuur, sturen voor goed in anti-klerikale richting. Hier triomfeerde meer dan de noodlottig gebleken opvatting van den Flamenfreund Oetker, die uitgaande van de overtuiging dat niet gedichten en redevoeringen | |
[pagina 89]
| |
maar enkel de Vlaamsche kiezer de zege zou binnenhalen, de flaminganten op het hart gedrukt had, dat ieder zich bij een der politieke partijen moest laten inlijven en voor de Vlaamsche beweging in den schoot der partijen invloed trachten te winnen. Het Klauwaerd en Geus van Julius Vuylsteke gaf uiting aan het verlangen van heel een jeugd, die, gedegoûteerd van het miezerig opportunisme der klein-politiek en met haar verhoogde belangstelling voor geestelijke waarden, streefde naar een levensbeschouwing, die heel hun trachten en denken en doen omvatten zou. Klauwaerd niet uit liberaal opportunisme; Geus niet om een partijmacht voor het flamingantisme te winnen. Maar Klauwaerd-en-Geus, beide onafscheidbaar verbonden, groeiend uit één levensbeschouwing, doorademd van één liefde, in één dadenwil gebundeld. Dezelfde opvattingen, maar van katholiek standpunt, heeft Dosfel de jonge flaminganten voorgehouden. Door dezelfde geestelijke impuls liet Vermeylen zich leiden, toen hij alle vensters van het vaderhuis wou opengooien om den vernieuwenden storm van het individualistisch anarchisme door Vlaanderen te laten waaien. Wij hadden hier enkel te konstateeren hoe de enge klerikale en antiklerikale partij-antithese langzaam op hooger geestelijk plan gevoerd wordt. Dit verbreede inzicht vermenigvuldigt en verscherpt de partikularistische afwijkingen. Toen de oogen open gingen voor het innig verband tusschen Vlaamsche beweging en de vele wijsgeerige, kultureele en sociaal-ekonomische stroomingen die de radeloos op alle wegen haar levenseenheid zoekende xixe doorwoelden, werd heel de strijd ook naar flamingantisch terrein overgebracht. De partijpolitiek, op uitkijk naar agitatie-middelen, had vaak het monopolium der Vlaamschgezindheid voor een of ander fraktie opgeëischt. Maar de geestelijke nevenstroomingen trachtten den breeden stroom van de Vlaamsche beweging naar eigen bedding te verleggen. Het Vlaamsch program werd steeds herzien en gewijzigd; de bijzondere leus van de eene of andere geestelijke, wijsgeerige, artistieke of sociale groepeering, moest natuurlijk het ‘primum mandatum’ worden, waaraan heel de ‘flaminganterij’ dan maar ondergeschikt werd. De Vlaamsche beweging was maar een propagandamiddeltje voor drankbestrijding; een Vlaamsche studentenbond in zijn zuiverste wezen eigenlijk een liturgisch kringetje. Naast een biefstukken-flamingantisme wil men thans zelfs een would-be aristokratisch danspartij-flamingantisme lanceeren. - Maar die individualistische uitwassen kenmerken een overgangsperiode. Omdat die specialisatie veelal maar oppervlakkig dilettantisme was en uit nieuwsgezindheid voor bonte afwisseling gezorgd werd, leidde zij niet tot duurzame splitsingen, verstarde zij niet in | |
[pagina 90]
| |
eenzijdigheid. En als positief gewin bleef de veelzijdige uitdieping van de Vlaamsche gedachte, een belangstelling voor geestelijke problemen, die tot-nog-toe gevoelig gemist werd in Vlaanderen. Zachtjes aan komt het provinciale, wereldvreemde flamingantisme in kontakt met de moderne wereldstroomingen. Al hebben die gewoonlijk veel van hun moderniteit verloren vóór zij Vlaanderen aandoen... Wat hadden ze zich gedurende al die bewogen jaren van strijd en opstanding toch stil en afzijdig gehouden, de West-Vlaamsche partikularisten. Wie de politieke geschiedenis van de Vlaamsch-gezindheid schetst kan veilig hun groepje buiten beschouwing laten. Maar ze zijn toch meer dan taalbewegers geweest, die niet zouden begrepen hebben dat het er voor ons in deze tijden en vooral in den strijd tegen een kosmopolitische civilisatie als de Fransche, niet op aan kwam een eigenaardig, speelsch en kleurig volksdialekt maar een algemeene, voorname, georganiseerde en zoo wijd mogelijk verspreide kultuurtaal te hanteeren. Voor de verwezenlijking van de Groot Nederlandsche idealen hebben zij niet veel gedaan. Zij hebben ze veeleer bestreden. Maar veel meer dan de Nederlandsche Congressen hebben zij Holland en Vlaanderen nader tot elkaar gebracht. Hun zeer konservatief provincialisme had zich vijandig tegen de indringing van de moderne levensstroomingen geweerd. Maar indien de arbeid onzer geestelijke voorgangers ook voor Europa waarde heeft, dan hebben wij dat toch enkel aan de West-Vlaamsche partikularisten te danken. Zij hebben veel gesmaald op het politiek flamingantisme. Maar zonder de politieke aktie zou de verfranschte staatsmacht hen wel gewurgd hebben, ondanks hun lieve natuurpoëzie en frissche volkskunde. Voor de schadelijke eenzijdigheid van hun streven en hun vele tekortkomingen op praktisch gebied sluiten wij de oogen niet. Het partikularisme moest op een fiasko uitloopen. Waar zij zich tegen den geest der eeuw verschanst hadden heeft het leven over hen gezegevierd. Maar hun zuivere afkeer van romantische bombarie, hun naïeve liefde voor den heerlijken eenvoud van bottende, groeiende, bloeiende natuurschoonheid heeft niet alleen de letterkundige atmosfeer gezuiverd. Al is hij nog zoo hoog boven het groepje partikularisten uitgegroeid, in hunne zuivere vereering voor het leven alleen wortelt de organische natuur- en kultuureenheid, die eeuwig vruchtbare kracht van Rodenbach's geniale menschelijkheid. Gezelle heeft maar waarde voor de Vlaamsche beweging omdat hij Rodenbach's wegen rechtgemaakt heeft.
Voorjaar 1918. W. Meyboom. |
|