Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Dankgebed om april Gij waart de triomfante Wilford-boot die wachtte, toen de minnaar floot wanneer hij met zijn liefje liep over de vlotbrug als het sein al riep. Zijn oog was blijheid en haar stap was licht. Hun woorden waren als een warm gedicht. De middag lokte en de Schelde lag Vlak lijk de wereld die een vliegmensch zag. Gij waart de trein die in het middaguur voert naar zijn stad de beursman koud en stuur. Zijn zorgen leven op zijn breede hoofd. Hij weet dat heimat hem de rust belooft. Hij voelt het wiegen van zijn muf wagon, En moeër druilt hij in de roode zon. Gij waart de allerlaatste roode tram die 't oude arme vrouwtje medenam, dat moe was en naar buiten moest terwijl de zotte winden, woest de takken zwiepten in de laan. Er bleef geen blije bloesem staan. Zoo waart ge, God in deze lentemaand. De dagen zijn gekomen en getaand. Maar allerwege stond gelijk de vrouw in grootstad, uwe zorg en ouwe trouw. Zoo wist ik in mijn bange breekbaarheid de groote rust van uw' aanwezige Oneindigheid. 1920. Marnix Gijsen. Vorige Volgende