Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] De nacht-trein De trein rolt op den zwarten bol der aarde: o, angst-versnelling van mijn hartstocht in de afgrond naar God. De gloeiende veeg van mijn vinger, fosforisch op den blauwen glaswand van een nacht; het grauw geraas van een levenslot aan de duistere bocht van een dennenbosch waar God mij wacht. O, gij daverend hart der machien, en uw God-verloren vlucht, o, gij kreunende jacht van wiel na wiel, gij, gij, wroegende zucht die uit den schoorsteen viel; en de lange, angstige glijding der sporen die achter de aarde reeds het gerucht van den verren trein doen hooren. De nacht-trein gilt en loeit. Maar, de nacht-trein gloeit: traan van Laurentius in Augustus-nacht glimworm in een ver veld, goud-meteoor die onder den blauwen nacht-boog snelt. De nacht-trein zit vol menschen die droomen, waken, denken, wenschen en vooral met pijn iets verwachten: zij rijden dagen, weken, nachten op den brandzwarten bol der aarde. - Is God nog ver? - zoo denkt een somber man, die uit het raampje staarde naar maan en ster. Karel van den Oever. Vorige Volgende