den berg van dicht- en prozawerken, door de Duitschers in de laatste halve eeuw opgestapeld. De productie is niet meer, - nu niet en nooit meer - door één mensch te overzien. Alleen door middel van de overzichten der tijdschriften kan de litterair-historicus trachten de groote lijnen in de ontwikkeling der litteratuur te ontdekken. Zelf kan hij tot de verscherping der ontwikkelingslijnen bijdragen door uit den vloed der boeken er enkele vast te houden, nader te bekijken en tot zijn vriendenkring te brengen. Zijn persoonlijke opvattingen zullen zijn greep bepalen.
***
Hoe zullen wij een greep doen in de Duitsche letteren?
Vóór den wereldoorlog begon Berlijn de allures aan te nemen, die Parijs karakteriseeren in Frankrijk. Het Pruisische leven was in Berlijn geconcentreerd - de echte Pruissen, die meenden dat ook de Duitsche kunst behoefte had aan een centrum, wilden Berlijn proclameeren als de metropool der Duitsche letteren. Dit hebben zij gepoogd te doen, maar de feiten hebben zich niet laten wringen in een onnatuurlijk kader. Berlijn wilde den toon aangeven, maar het kon dit niet. De hoofdstad van het Duitsche keizerrijk kon alleen in politieken zin een middelpunt wezen. Zelfs op het gebied der tooneelkunst stond Berlijn niet boven de andere groote steden van Duitschland.
Uit de bergstreken der Duitschsprekende landen, uit Beieren, Oostenrijk, Zwitserland woei alleen een frissche wind. De litteratuur van Berlijn was muf, was decadent: Humbug behaalde er triomfen. Een volk met fijn-gecultiveerd gevoel zou nimmer een werk als Das Mirakel zóó hebben aanvaard, - de beteekenis ervan zóó hebben opgeschroefd als Berlijn dat deed. Kort vóór den wereldoorlog zag ik dit stuk in het circus Busch te Berlijn, onder leiding van Reinhardt, den beroemden, hevig-bewierookten, in de pers gelikten Reinhardt, - en nóg, nú nog, verbaas ik mij over de domme ophemeling van dit grove sensatiestuk, waaraan de Berlijnsche pers zich heeft schuldig gemaakt.
Plat realisme, plat materialisme en valsche mystiek hebben de Pruisische litteratuur ongenietbaar gemaakt voor ieder, die de waarachtige schoonheid zoekt.
De overdreven Goethe-vereering was ook een voortbrengsel van het Pruisisch litteraire leven. Alles wat Goethe geschreven en gedaan heeft, moest voor de buitenwereld ‘kolossaal’ gemaakt worden, zooals alles kolossaal en blinkend wezen moest.
Geheel buiten den Berlijnschen gezichtskring lag de erfenis van den romantieken, van den geweldigen Görres, die zijn landgenooten eene eeuw geleden zoo ongenadig de waarheid zeggen kon in een schitterenden vorm, - van den beminnelijken Eichendorff - van den genialen Brentano.
Die erfenis werd aanvaard door de kuststreken, door Rijnland en Westfalen, door de reeds genoemde landen.
Hunne schrijvers en dichters hebben er naar gestreefd, schoon en grootsch, blijmoedig en waarlijk-christelijk werk te leveren. Maar den