| |
Snuffelaarshoeksken
Hans Landsberg.
De Berlijnsche litteratuurhistoricus Dr Hans Landsberg, is, nog geen 46 jaar oud, overleden, einde Februari. Hij had den bijnaam ‘Dr Allwissend’: hij wist ontzaglijk veel en had een uitmuntend geheugen, wat hem vooral bij zijn journalistiek werk, uitstekend te pas kwam.
| |
A.H. Bullen.
Te Straford is, begin Maart, overleden de litteratuurgeleerde A.H. Bullen, bekend door zijn nasporingen en publicaties, betreffende de letteren der Elisabeth-periode.
| |
Expressionistische Litteratuur.
Een inwoner van Mainz heeft aan de staatsbibliotheek de middelen verstrekt tot het stichten van een bibliotheek van expressionistische litteratuur. Leider zal zijn Dr. Eppelsdorfer.
| |
Geen nieuwe schrijvers.
Zoo lezen we in de Daily Chronicle. De kosten van het boek gaan opeens zoo de hoogte in, dat de roman van 10 shilling in de naaste toekomst ligt. Reeds is men nu tot 8 s. 6. d. gekomen. Een uitgever beklaagde de jonge schrijvers: het uitgeven van hun werk is niet meer te wagen. Er waren tijden, dat uitgevers zulk ‘wagen’ gaarne ondernamen; thans gaat het niet langer. Alleen het zeer bijzondere kan nog worden aanvaard. Een andere uitgever had pas acht romans van nieuwe schrijvers aangenomen, doch wist niet, wanneer hij ermee voor den dag zou kunnen komen. Het is een slechte tijd voor nieuwe schrijvers, doch wat kan een uitgever doen? 't Is niet alleen een kwestie van kosten - de papiernood komt daar nog bij.
| |
Fr. van Eeden over Multatuli.
Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag - herdenking van Multatuli (1820-1920) schreef F. van Eeden zijn herinnering aan zijn bezoek in 1886 te Nieder-Ingelheim. Aan het artikel dat in de ‘Amsterdammer’ verscheen ontleenen wij:
Hij ontving mij met groote hartelijkheid en heeft uren aan één stuk tot mij gesprooken. Al zijn opgekropte ergernissen heeft hij uitgestort. Hij had toen geen gebrek en het huis was ruim en geriefelijk. Maar hij droeg al het leed der ballingschap. Ter zelfder tijd leefde onze beste literaire kritikus Coenraad Busken Huët in Parijs. Waarlijk wij Nederlanders dragen goed zorg onze menschen van beteekenis niet te verwennen. Ze moeten hard schreeuwen, en mooi schreeuwen om gehoord te worden.
Met kinderlijke trots vertelde Dekker mij dat dit huis te Nieder-Ingelheim stond op de plek waar Karel de Groote een kasteel heeft gehad. Het was als een droom van grootheid voor den balling die sprak alsof zijn leeven mislukt was, en zich nu en dan, bij 't heftige spreeken, met de hand aan keel en borst greep, als wilde hij zich lucht verschaffen of bevrijden van een worgende klauw.
Ik weet, hij heeft ook groot willen leven. Keizer van Indië wilde hij worden, de munten waren al geslagen. Welk een kans, welk een zegen voor het Rijndelta-volk om een man te hebben met zulke stoutmoedige aspiraties. Maar natuurlijk... zooiets kan men toch niet toelaten, niet waar, Kappelman?
| |
| |
Huisgenooten op Nieder-Ingelheim waren vooreerst Mimi, zijn tweede vrouw, die nog gezond en wakker is, even trouw aan haren Dichter als ooit, en wel de hoofdpersoon bij dit herdenken. En dan was er de kleine Wouter, die nu wel een groote Wouter is. Ik meen geen eigen kind, maar een pleegkind.
Hier was een echt staaltje van Dekkers goedhartigheid dat hij begon te vertellen hoe zijn Wouter, die toen ongeveer tien jaar was, met zooveel plezier De kleine Johannes had gelezen. Wij gingen naar Wouter's kamer, een echte rommelige jongenskamer. Op den vloer, tusschen allerlei speelgoed, liep een tam konijntje. En Dekker zei: ‘Wouter, dit is nu de man die De kleine Johannes heeft geschreeven!’ Dat was prettig te hooren. Het eerste deel van mijn boek was in de Nieuwe Gids verscheenen, in den afgeloopen winter. Ik was in dienzelfden winter bij den anderen grooten Nederlander op bezoek geweest, bij Huët, in de rue de l'Université te Parijs. En deze had mij met een zekere ontevreeden meewarigheid gezegd dat het een klinkklare imitatie was van Woutertje Pieterse. Maar Multatuli dacht er anders over. Zijn blijdschap over het boekje was geheel onbevangen en oprecht - en dat zou niet kunnen, als hij er imitatie in gevoeld had. Want een goed kunstenaar heeft geen grooter vijand dan degeen die hem imiteert.’
| |
Leesbibliotheek-idylle te Würzburg in het jaar 1800.
Heinrich von Kleist schreef den 14 September 1800 aan Wilhelmine von Zenge:
Nergens kan men den stand der beschaving in eene stad en den heerschenden smaak sneller en tevens beter leeren kennen dan in de leesbibliotheken.
Ziehier wat ik daar ondervond en ik zal je niets verders omtrent den toestand in Würzburg behoeven te zeggen.
Wij willen een paar goede boeken hebben. - Hier staat de collectie te uwer beschikking. - Iets van Wieland? - Ik twijfel er sterk aan. - Of van Schiller of Goethe? - Die zult u hier niet vinden. - Hoezoo? Zijn al de boeken uitgeleend? Wordt hier zoo veel gelezen? - Dat nu juist niet. - Wie lezen hier het meest? - Juristen, kooplieden en gehuwde vrouwen. - En de ongehuwden? - Die durven geen boeken vragen. - En de studenten? - Wij hebben strikt bevel hun geen boeken te geven. - Maar vertel ons dan, wanneer hier zoo weinig gelezen wordt, waar in 's hemelsnaam zijn dan de boeken van Wieland, Goethe en Schiller? - Houdt mij ten goede, die boeken worden hier volstrekt niet gelezen. - Dus zijn ze in het geheel niet voorhanden in de bibliotheek? - Wij zouden het niet durven. - Wat zijn dat dan eigenlijk voor boeken, die langs de muren staan? - Ridderverhalen, niets dan ridderverhalen, rechts de ridderverhalen mèt spoken; links de verhalen zonder spoken, naar u verkiest.
| |
France en Loti.
De oudere generatie onder de Fransche auteurs laat het werk aan haar opvolgers over. Anatole France heeft, niettegenstaande het aandringen van zijn vrienden, geen enkel nieuw boek onder handen en Pierre Loti heeft verklaard, dat Prime Jeunesse zijn laatste werk zal blijven.
| |
Saint Georges de Bouhélier.
Bij Fasquelle publiceert Saint-Georges de Bouhélier zijn tooneelstuk OEdipe, roi de Thèbes, door Gémier opgevoerd. De auteur schrijft in zijn voorrede, dat men vele vergissingen heeft gemaakt met betrekking tot de Grieksche tragedie. Er is in de Grieksche tragedie slechts vrijheid van behandeling op voorwaarde:
1o | dat de dichter den mensch volkomen waarheidsgetrouw uitbeeldt; |
2o | dat het probleem van het mysterie door het onderwerp wordt vooropgezet; |
3o | dat de dichter zal geven een schoone, plastische uitbeelding; |
4o | dat telkens door muziek òf een zekere atmosfeer worde geschapen òf ensembledansen zullen worden gecreëerd. |
| |
De Nederlandsche letterkunde in Amerika.
Van Louis Couperus' Boek der kleine Zielen en Extase verscheen in de Vereenigde Staten eene Engelsche vertaling van de hand van Al. Teixeira de Mattos. De kritiek is algemeen lovend en duizenden exemplaren werden reeds verkocht. M. Jethro Bithel schreef een studie over Contemporary Flemish poetry en hij gaf vertalingen van de besten onzer leven de dichters. De Vlaamsche letter- | |
| |
kundige G.L. van Roosbroek, thans gehecht aan de Universiteit van Minnesota, liet verleden jaar een uitstekend boekje verschijnen: Guido Gezelle, The mystic poet of Flanders, waarin hij een overzicht geeft van de Vlaamsche letterkunde en Gezelle beurtelings behandelt als mensch, als kunstenaar en mystieker. Vele vertalingen van Gezelle's gedichten komen er in voor. Zoo geraakt de nederige Vlaamsche priester stilaan beroemd in de groote Engelsche wereld. Tijdens den oorlog ook hield Jozef Muls drie lezingen over Gezelle in het anatomisch amphitheater der Universiteit van Oxford, en handelde beurtelings over zijne natuurgedichten, vaderlandsche gedichten en mystieke gedichten.
Wijzen wij nog ten slotte op den Amerikaanschen herdruk van het oudvlaamsch tooneelstuk van Lambert van den Bosch, De roode en witte Roos van Lancaster en York, Amsterdam, 1651, bezorgd door Prof. Oscar James Campbell, van de Universiteit van Wisconsin, die in het stuk eene adaptatie ziet van een verloren engelsch spel dat de bron was van Shakespeare's ‘Richard III.’
| |
Alberdingk Thijm's Eeuwfeest.
Nog in zijn sterfmaand zal bij zijn eeuwfeest - 13 Augustus werd Thijm 100 jaar geleden geboren - in zijn sterfhuis te Amsterdam (het tegenwoordige gebouw der Gonzagavereeniging aan den N.Z. Voorburgwal) J.A. Alberdingk Thijm worden herdacht. Deze herdenking werd vervroegd, omdat reeds de volgende maand de Gonzagavereeniging het huis moet verlaten. De onderafdeeling ‘Ontwikkeling naar Roomsche Beginselen’ had een vergadering belegd, waar de heer Leonardus van den Broecke een lezing hield, getiteld: ‘J.A. Alberdingk Thijm bij zijn eeuwfeest herdacht in zijn sterfhuis’.
|
|