Vlaamsche Arbeid. Jaargang 10
(1919-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Het avondlichtGa naar voetnoot1.
Hoe schijnt nog over 't veld zoo ver
dat lichtje, als glimpte daar een ster,
nu sluimring ligt op alle daken.
Geen voetstap klinkt meer op de baan;
rond zijn de lampen uitgegaan;
wat blijft gij, eenzaam lichtje, waken?
Wiegt daar een moeder, neurend stil,
haar kindje dat niet slapen wil?
wordt daar een dankgebed gesproken?
Gaat nog door 't huis de zorg der vrouw
daar vader, in den hoek der schouw,
zijn avondpijpje zit te rooken?
Beschijnt ge wie hun arme kluis
werd tot het rijke liefdehuis,
het heiligdom van milden vrede
dat zij eens, in een gouden droom,
geleid door stille hoop, met schroom
en aarzelstap zijn ingetreden?
Of zitten er in uwen schijn
die zielsbedrukt en droevig zijn
en die, aan zuren disch gezeten,
van alle levensvreugd gespeend,
de lijdensoogen dof geweend,
hun daaglijksch brood met tranen eten?
Al licht het geenen stap meer voor,
het brandt en schijnt maar immerdoor,
geheimnisvol, dat lichtje verre;
en lijdenslamp of liefdewacht,
het schemert door den donkren nacht,
de velden over, als een sterre.
Arnold Sauwen. |
|