Vlaamsche Arbeid. Jaargang 10
(1919-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
[Nummer 4] | |
l'Altissimo poetaGa naar voetnoot1.Op een heerlijken Meidag van het jaar 1265, kwam op de lachende boorden van den Arno, aan den voet van het eeuwenoude Fiesole, in den schoot van het woelige Florentië, uit onaanzienlijke ouders, een knaapje ter wereld dat tien maanden later, te gelijk met twee-, driehonderd boorlingskens van 't zelfde jaar, ter doopvont gedragen werd in het marmerrijke battistero di San Giovanni, en er den onsterfelijken naam ontving van Durante Alighieri, voor het nageslacht Dante, kortaf. Bella, zoo heette zijn moeder en we weten van haar niets meer dan dien naam en dat ze vroeg stierf; minder nog is ons bekend van zijn vader: hij was een man uit het volk, van middelmatigen stand, zoo leeren ons de oude kronijken en Dante zelf, bij al de pogingen die hij aanwendt om te doen gelooven dat hij stamt uit een eerbiedwaardig geslacht wiens vertakkingen ingrijpen tot diep in de oudheid, kan, feitelijk, zijn familieboom niet hooger rekken dan tot zijn overgrootvader Cacciaguida: over de anderen, zoo luidt het, Piu e tacer che agionare onestoGa naar voetnoot2. over de anderen is het beter te zwijgen dan erover te spreken. Niet om de glorie zijner afkomst is dus de gedachtenis van dezen man in de geschiedenis bewaard; ook niet om den luister zijner militaire of staatkundige verrichtingen, zelfs niet om de hoeveelheid of de uitgebreidheid zijner letterkundige gewrochten: dichters en prozaschrijvers zijn er te vinden, in alle tijden en talen, die papier hebben bemorst in oneindig grooter hoeveelheid dan hij en meer dan een van de verhandelingen die hij schreef is niet vrij te pleiten van dorheid en onduidelijkheid, en heeft voor twintigeeuwsche menschen nog enkel een documentarisch belang. Waarom dan, van Boccacio af die nog vóór het einde der xive eeuw zijn Comento schreef di sopra la CommediaGa naar voetnoot3. tot aan Angelo de GubernatisGa naar voetnoot4. en Pierre GauthierGa naar voetnoot5. toe, die niet min dan zes en twintig | |
[pagina 214]
| |
jaar gebogen lag over teksten en oorkonden om in 1908 zijn Essai sur la Vie de Dante de wereld in te zenden, - waarom dan is er sinds zeshonderd jaar geen enkele generatie geweest welke zijn naam niet heeft uitgesproken met verwondering of eerbied, waarom geen enkele die niet heeft bijgedragen door lof of door spot tot zijn verheerlijking, waarom geen enkele die haar hart niet geheel of gedeeltelijk heeft voelen kloppen met het zijne? Waarom zijn wij zelven hier vereenigd in dit eeuwjaar van Dante's verscheiden, in voeling met tientallen van andere vergaderingen in België, in Frankrijk, in Italië, in Spanje, in de vereerende tegenwoordigheid van een gevierden kerkvoogd zooals Z.D.H. Monseigneur den Aartsbisschop van Mechelen en onder de hooge bescherming van niemand minder dan Christus' stedehouder zelf? En waarom reiken geloovigen en ongeloovigen, die anders zoo vaak als door een ondoordringbaar afsluitsel van meeningsverschil en van misverstand van elkander gescheiden zijn, waarom reiken geloovigen en ongeloovigen elkaar zoo broederlijk de hand wanneer het er op aankomt hém groot te prijzen in wien zij eenparig erkennen een der grootste genieën der menschheid? Waarom, - tenzij omdat Dante meer is dan Dante, de zoon van Bella en van een duistere Alighieri, meer dan een stugge burger uit een stugge stad van het land der Apenijnen, meer dan een kunstenaar van het woord en een pionier der gedachte zooals elke eeuw er ten minste enkele kan aanwijzen, - omdat hij geweest is, hij alleen, voor de Middeleeuwen, wat de veelhoofdige Homeros is geweest voor de oudheid, de reuzenzanger die een verstand bezat, breed genoeg om de beschaving van een geheele periode der wereldgeschiedenis - en van welk een periode! - erin op te nemen en daarbij een hart zoo groot dat het uit de voorbijgaande dingen dier dagen ophalen kan en doen voelen al het diep menschelijke dat de gemoederen roeren zal tot het einde der tijden. Drie vragen, zoo dunkt mij, moeten dan deze inleidende voordrachtGa naar voetnoot1. beheerschen, is 't dat ze haar doel bereiken wil dat hierin bestaat van te doen zien, zonder voorloopig nog in bijzonderheden af te dalen, wat we over Dante, zijn geestesaard en zijn beteekenis hebben te onthouden. Drie vragen: hoedanig was Dante's tijd? Hoe verschijnt Dante in dien tijd en hoe vergroeit die tijd met zijn wezen? Hoe weerstraalt die tijd in zijn werk? | |
[pagina 215]
| |
I.Dante's tijd. Kijkt, bidde ik U, naar Dante's geboortejaar, 1265, en naar Dante's sterfjaar, 1321, en grijpt dan naar drie of vier u welbekende datums die vallen binnen of omtrent beide extremen en die kenschetsend zijn voor geheel de periode: op internationaal staatkundig gebied, bij voorbeeld, de afkondiging van de bulle Clericis laicos van paus Bonifacius VIII, in 1296; als kenmerk der gemeentelijke toestanden den slag der Gulden Sporen in 1302; voor de waardeering der kunststrekkingen de frescoschilderingen van Giotto in de Madonna del'Arena te Padova in 1306, en voor het doorgronden der wetenschappelijke stroomingen de heiligverklaring van den Engel der school, Thomas van Aquino, vijftig jaar na zijn dood, in 1323. Voelt ge niet de wondere wordingskrachten die zich als loswentelen uit elk dezer gebeurteniseeen en die het begin der xive eeuw maken tot een Sturm- und Drangperiode van eindelooze diepte?
Clericis laicos, dat is geheel het verleden en geheel de toekomst des Pausdoms: zijn verleden, een aaneenschakeling van triomfen, zijn toekomst, helaas, een reeks van ellenden en rampen. Wie, die niet den eeuwenlangen strijd kent van den heiligen Stoel met de keizers van Duitschland. Om niets minder ging het daarbij dan om het bestaan en het leven der Kerk. Vraag was het eerst van te weten of simonie en concubinaat hoogtij zouden hebben gevierd onder de geestelijkheid, of abten en bisschoppen ware verspreiders zouden gebleven zijn van het Evangelie, apostoli Jesu Christi, of mijter en staf nog iets anders te beteekenen zouden gehad hebben dan eer- en hebzucht in den dienst van den staat. Als reuzenkampvechters hadden Hendrik IV en Gregorius VII, en hun opvolgers na hen, in den onverbiddelijken investituurstrijd tegenover elkander gestaan tot eindelijk, in 1122, het Concordaat van Worms althans hoofdzakelijk ten voordeele van tiaar en zielenheil had beslist. Vraag was het geweest later, of de Hohenzollern met Frederik Barbarossa en zijn legisten van Roucaglia, met Frederik II van Sicilië en zijn rationalistischen Mahomedaanschen aanhang hun meesterschap zouden hebben laten gelden over Italië en Rome, en ook hier was het pleit, ten slotte, door de verheffing van het huis van Anjou op den Siciliaanschen troon, ten bate van der pausen wereldbeschouwing beslecht. Te triomfeeren scheen alzoo voor goed, omtrent 1270, het hooge ideaal van den grooten Cluniacenser: de harmonische samenwerking van kerk en staat onder de leiding der stadhouders Christi, want het trotsche keizers- | |
[pagina 216]
| |
huis, dat dien droom in den weg had gestaan, lag ten gronde en Innocentius III had het bestaan van te schrijven: ‘dat de koningen en keizers hun luister en macht ontleenden aan het pauselijk gezag zooals de maan haar licht ontleent aan de zon’. Doch zie! het gevaar was rechts slechts geweken om links te herrijzen. De koning van Frankrijk, Filips de Munteschrooder, ten einde in de onkosten zijner oorlogen te voorzien, lei in de jaren 1290, tegen de bestaande voorrechten in van den clerus, een belasting op aan de Fransche geestelijkheid: Clericis laicos is 's pausen protest tegen die handelwijze. Na den triomf tegen Duitschland leek triomfeeren, hier, slechts een kleinigheid: en toch het ging niet! 's Konings wil bleek machtiger dan 's pauzen gezag: de bulle kon niet uitgevoerd en grooter vernederingen volgden: de kaakslag van Anagni, en later de Babylonische gevangenschap, zeventig jaar lang bukken voor Frankrijks staatkunde, en later nog de benauwende duisternis van de groote Westersche scheuring. Een kentering dus in Dante's tijd in den toestand der pausen en een opgaan naar nieuwe verhoudingen.
Een kentering ook in de geschiedenis der gemeenten. Onze middeleeuwsche steden zijn gegroeid, meestal, uit economische omstandigheden. Ze rezen op aan de kruising van land- of waterwegen, in de nabijheid van bescherming verleenende burchten of kloosters, en hun eerste bewoners waren uitsluitend handelaars of kooplieden, rijke lui over het algemeen, die niet zonder hoogmoed neerzagen op de na hen gekomen ambachtslieden en werkmenschen, de popolani of het gepeupel, het gemeene volk van toen. Zij hadden een hoogen dunk van zich zelf, die grooten, die aristocraten, want ze konden opklimmen in hun verleden drie vier geslachten ver; ze gingen gekleed in zijde en fluweel en woonden, preutsch, niet in ellendige houten huizen die bij 't minste ongeval de prooi werden der vlammen, maar in rijke en stevige steenen. Wat wonder dat ze, oorspronkelijk, alleen zich bezighielden met het bestuur der gemeente en volksinvloed weerden als pest en gevaar uit rechtspleging, uit wetgeving en beheer der financiën? Edoch niet minder geduldig bleven de kleinen gebukt gaan in hun onderdanigheid. Wat we zien gebeuren hebben in den loop der negentiende eeuw op het uitgestrekte tooneel onzer moderne natiën, geschiedde toen in den schoot der gemeenten, die miniatuurstaten der middeleeuwen: de democratie stak het hoofd op en eischte haar aandeel in het beredderen der zaken. Diepe verontwaardiging, slecht verkropte woede verwekte die pretentie bij de beati possidentes dier dagen en om hun gezag hoog te houden zagen | |
[pagina 217]
| |
ze er vaak niet tegen op steun te vragen bij vreemden en buitenlanders tegen hun volk in het harnas te jagen. Leliaarts waren er overal, maar niet overal slaagden er de Klauwaarts in hun Groeninghe te bevechten en hun ideaal te doen zegevieren. 1302 deed dan ook een rilling gaan door al de landen van Europa, - een rilling van democratischen trots: de gulden sporen die aan het gewelf der O.L.V. kerk van Kortrijk werden opgehangen waren als het symbool van's volks opstanding uit zijn lange onderdrukking en nergens vinniger noch vuriger dan in de steden van Italië was de weerklank van den triomf onzer ambachten. Gibelijnen, zoo heetten de Leliaarts of de aristocraten van ginder; Welfen, de Klauwaarts of volksmannen; de beide benamingen waren een erfenis van den bloedigen strijd dien keizers en pauzen hadden gestreden - we zagen het zooeven - om de suprematie van het schiereiland. De kamp was geëindigd in 1268 met de halsrechting van den ongelukkigen Conardino, - doch de partijen waren gebleven, als onverdelgbare kaders, met enkel een nieuwen inzet voor hun wedijver: de democratie onder of boven, ziedaar waar het om ging. Ze geraakte boven meestal, doch van korten duur, vaak, was haar zege: geen rust en geen welvaart, immers, wist ze te schenken en allerwege werd in stilte gehoopt dat er een sterk gezag komen zou, al ware 't ook het gezag van één man of van één familie, om hare zwakheid te vervangen: reeds in Dante's tijd slaan de Torriani's hun troon op in Milanen, de Scaligers in Verona en de familie d'Este in Ferrara. Een periode van herwording, van jong woelend leven.
Nergens wellicht is de verjonging tastbaarder dan op het gebied van de kunst. Louis Gillet, in een prachtwerk dat een paar jaren voor het uitbreken van den wereldoorlog verscheen,Ga naar voetnoot1. heeft die verjonging met een enkel woord gekenschetst: ‘C'est une révulsion de la sensibilitéGa naar voetnoot2.’. Hiëratisch stijf was de kunst gebleven sedert eeuwen, onder Byzantijnschen invloed, en het leek wel of men niets afbeelden, niets uitbeelden kon dan volgens oud-traditioneele opvattingen en in oud-traditioneele vormen. Al met eens, om te spreken met den Franschen kunsthistoricus Mâle, al met eens daar krijgt de christenheid de gave der tranenGa naar voetnoot3.. Er komt natuurlijkheid in de houdingen, gemoedelijkheid in de voorstelling, zwierigheid in de lijnen: de conventie wijkt voor de werkelijkheid. Een gevolg is deze verande- | |
[pagina 218]
| |
ring van den invloed der bedelorden die voor alles bekommerd zijn om de opleiding van het mindere volk en er bijgevolg naar streven het hart te raken, de verbeelding te treffen, de snaren van het gevoel te doen trillen en door het gevoel de zielen te leiden naar de pracht der onsterfelijke waarheid. Op de uitgestrekte wanden van de basiliek van Assisi wordt het leven geschilderd van den bruidegom der armoede, den man van de Stigmata: geen middel om die taak tot een goed einde te brengen zonder op te zien naar het levende leven rondom. Franciscus toch was niet een mysterieuze figuur uit het onbekende verleden, maar een doodgewone tijdgenoot die zijn dagen gesleten had te midden van de bekende landschappen van Ombrië en zich van zijn medeburgers slechts in zoover onderscheiden had dat hij eigenaardiger geweest was in zijn handel en wandel, eenvoudiger in het gebruik van spijs en drank, van huisvesting en kleedsel, christelijker, met een woord, gezonder en heiliger. Een greep uit de natuur drong zich op en eens die greep gedaan voor den zoon van Pietro Bernardone, ei! dan werd zoo licht ze herhaald voor andere onderwerpen, voor het leven van Jezus, van zijne Moeder en van zijn Apostelen: zie! dat is het Arenakerkje van Padova en de levenwekker is niemand minder dan Giotto, de tijd- en wellicht de reisgenoot van Dante Alighieri. Niet alleen in de schilderkunst, ook in de godsdienstige literatuur en in de fraaie letteren komt het gezond realisme meer op den voorgrond. De Meditatiën over het leven van JezusGa naar voetnoot1., om maar dat eene voorbeeld te noemen, brengen de meest abstracte begrippen onder beeld; de vinnigste hartstochten laten ze aan het woord; zij verwekken in het gemoed van den lezer beurtelings afgrijzen en medelijden, bewondering en liefde. Moet daarbij nog gewaagd van de steeds grootere aandacht die aan de volkstalen, vulgaria eloquia, wordt gewijd? Wat Maerlant was op de kusten der Noordzee, de vader der Dietsche dichteren altegader, dat waren de Provençaalsche troubadours en minnezangers voor het Zuiden van Frankrijk, en dat zou Dante zelf worden voor het volk van het schoone Italië, del bel paese là dove il si suonaGa naar voetnoot2. Niet minder vinnig, alhoewel minder nieuw, is de bedrijvigheid op het veld van de wetenschap. Nooit wellicht waren de hoogescholen bloeiender en beter bezocht: met tientallen rezen ze uit den | |
[pagina 219]
| |
grond op en sommige onder hen, zooals die van Parijs, telde tot twintig duizend leerlingen. In Italië zelf bezat Bologna een wereldberoemheid ter wille van haar rechtskundige studiën die toen ten tijde de groote schakel vormden tusschen het heden en de oudheid en te wege waren tot eersten en diepsten grondslag te dienen van de nakende Renaissance. Voorzeker, wie wetenschap zegt in de middeleeuwen, zegt voornamelijk wijsbegeerte en godgeleerdheid en denkt eerst en vooral aan de scholastiek: te veel plaats gunde ze aan de dialectiek en de syllogistische redeneerkunde en ze daalde weleens af tot kleinigheden die we tegenwoordig vaak met den naam van beuzelarijen hooren bestempelen. Dat de opvattingen grootsch waren op hun eigen zal echter niemand durven te loochenen die even nadenken wil op de bepaling van Bonaventura: Philosophia est medium per quod theologus fabricat sibi speculum ex creaturis ex quibus tamquam per scalam erigitur in coelumGa naar voetnoot1.: de wijsbegeerte is het middel waardoor de godgeleerde zich een spiegel maakt uit de schepselen die hem als langs een ladder opvoeren ten hemel. Had Roger Bacon, overigens, niet reeds de wegen gewezen die men te bewandelen had om te komen, door de proefondervindelijke methoden, tot de wonderste ontdekkingen? En had hij, in zijn geniale vooruitzichtenGa naar voetnoot2. niet het visioen genoten van wat wij thans beleven: een handvol chemische stof die ontploffingen veroorzaakt groot genoeg om geheele steden te verwoesten? Schepen die bestuurd door een enkelen man, vlugger heensnellen over de baren dan galeien met honderden roeiers? en wagens en voertuigen, die, zonder paarden, reusachtige afstanden kunnen afleggen?
Een nieuwe wereld in wording op alle gebied was aldus de tijd van Dante Alighieri, een tijd waarop het gistte in de gemoederen der intellectueelen en in de begeerten der burgers. Zwangerschap en barensnood beroerden de maatschappij, onrust heerschte alom over de onbekende dingen die komen zouden en wij weten, wij, die tredend uit de nachtmerrie van den oorlog, zoo nijpend voelen de onzekerheid van morgen, wij weten wat zulk een onrust bediedt. Voor zwakkelingen en karakterloozen, voor halfslachtigen en berekenaars is zij synoniem van bekoring, van wankelmoedigheid en van laagheid; alleen sterke zielen en zelfstandige denkers weten haar op te vangen in hun hart en ze te vervormen tot den grondslag hunner persoonlijkheid en het voetstuk hunner glorie. | |
[pagina 220]
| |
IIDante, nu, wàs een sterke ziel en een zelfstandige denker en hem is zijn tijd geworden tot een bron van genot en van smart. Genot en smart immers zijn de twee kinderen der liefde: het genot, dat is de liefde die hare bevrediging vindt in hare vereeniging met het voorwerp harer begeerte; de smart, dat is de liefde die, miskend en verstooten, haar weeklachten uitsnikt in de eenzaamheid om het vergaan harer droomen. Geen mensch ooit, heeft zijn tijd bemind gelijk Dante, geen heeft meer ontgoocheling gekend, - maar geen ook heeft zijn heil en zijn lijden vertolkt in zoo diepgrijpende klanken: van daar zijn grootheid en zijne onsterfelijke schoonheid. Dante is opgegaan, naar den geest van zijn eeuw, in aanbidding voor de vrouw; geen rozen vermocht hij echter te plukken op de baan der minne zonder stekelige doornen. Dante had zich gevormd een staatkundig ideaal en zich voorgespiegeld een staatkundigen rol; enkel tegenslagen liep hij in het openbare leven op. Dante heeft opbeuring gezocht in de studie der wetenschap: edoch de wetenschap was te bar om de zoetheid te doen vergeten der vergane vooruitzichten. Alléén bleef over: de opperste troost van poëzie en van kunst, doch ook in deze bereikte Dante niet zijn dierbaarst begeeren: zich als dichter gekroond te zien zooals later Petrarco geschieden zou, in den schoot zijner vaderstad, bij den jubel des volks. Weemoed grijpt ons om 't hart wanneer we aldus uit den hooge neerblikken op dat bestaan van onvoldaanheid en bitterheid, en toch, we moeten afdalen tot die werkelijkheid en ons wagen aan hare ontleding, is 't dat we de vorming van Dante's genie ietwat van nabij willen volgen. Zijn jongelingsliefde, zijn politieke loopbaan en zijn eindelooze ballingschap vormen de drie hoofdepisoden van zijn bestaan.
De eerste figuur inderdaad die we op Dante's levensweg ontmoeten is die van een jonge, bekoorlijke vrouw, die in de wereldletterkunde is geworden als het beeld van de geliefde bij uitstek, als het symbool van de zuiverste en de hoogst adelende genegenheid. Mag ik U de bladzijde voorlezen, de roerende bladzijde waarin Boccaccio de eerste ontmoeting beschrijft van Dante en van Beatrice? ‘Op het oogenblik, zoo vertelt hij, dat de zoetheid des hemels met haar versierselen de aarde tooit en door de verscheidenheid der bloemen die spelen door het groenend loover haar een lachend uitzicht geeft, op dat oogenblik was het een gebruik in onze stad, voor mannen en voor vrouwen, van zich ieder in zijn wijk te veree- | |
[pagina 221]
| |
nigen in uitgelezen gezelschap. Daarom dan ook had onder meer Fulco Portinari, die een zeer geëerd man was onder de burgers, den eersten dag van Mei de geburen zijner omgeving uitgenoodigd in zijn huis om er zich te verzetten. Onder de genoodigden bevond zich de genaamde Alighieri. En vermits de kindertjes, vooral waar iets te zien is, gaarne hun vader volgen, zoo was daar ook Dante, zijn zoontje, wiens negende jaar nog niet was voltooid. En deze was met de anderen van zijn ouderdom, zoo meisjes als mannetjes. En ze waren met velen in het huis van den gastheer, en als de eerste gerechten waren afgediend, begon hij, zooals zijn jeugd dat veroorloofde, kinderlijk te stoeien met de anderen. In den hoop der kindertjes was er een dochtertje van voornoemden Fulco en haar naam was Bice, alhoewel Dante haar steeds met haar oorspronkelijken naam noemde die luidde: Beatrice; en zij was misschien acht jaar oud, mooi om te stelen en schoon volgens haar jonkheid; haar houding was zoo edel en zoo uiterst bevallig en haar manieren en woorden veel ernstiger en bescheidener dan haar jonge ouderdom meebracht; en daarenboven waren haar wezenstrekken zoo teer en zoo lief en zoo vervuld, buiten haar schoonheid, van eerbare behagelijkheid, dat zij bijna als een engeltje aanzien werd door velen. Dit meisje dus, lijk ik het daar afschilder of wellicht nog veel mooier, verscheen op dit feest, niet voor de eerste maal, geloof ik, in de oogen van Dante, maar voor de eerste maal stralend met die wondere macht die is de prikkel der liefde; en Dante, alhoewel hij nog maar een jongentje was, ontving met zooveel ontroering het schoone beeld van Beatrice in zijn hart dat nooit, zoolang hij leefde, dit beeld hem ontgingGa naar voetnoot1.’. En een oude commentator, Benvenuto da Imola, gaat voort: ‘Van dien dag af was Dante geheel in demacht van Beatrice; hij ging overal waar zij ging, en hij meende te vinden in den blik van dit meisje de hoogste zaligheid, en hij leed voor haar tranen, slapelooze nachten en eindelooze zielesmart. En nochtans die liefde was zeer eerbaar, altijd, zoodat nooit eenige driftige daad ontsnapte noch aan den minnaar, noch aan de bemindeGa naar voetnoot2..’ | |
[pagina 222]
| |
Roerend ware het uit Dante's geschriften al de brokken op te halen, al de onsterfelijke versregels waarin hij Beatrice en met haar de liefde verheerlijkt. Geschreven heeft hij dat hij van haar zou willen dichten zoo schoon als ooit van een vrouw werd gedicht en dit opzet heeft hij volvoerd. Beatrice, door Dante, leeft voor de eeuwen. Zoo hoog zelfs heeft hij haar opgevoerd in stralende zuiverheid, zoo weinig heeft hij door haar zijn vleesch voelen hunkeren naar zinnelijk genot, dat vele geleerden zich hebben afgevraagd of zij wel iets anders ooit geweest is dan een schepping zijner verbeelding, een verpersoonlijking zijner opperste idealen. Geheel verkeerdelijk echter! Beatrice is geweest voor Dante, zooals ook nog op onze dagen menige eerbare vrouw is en zijn kan voor wie opgaat voor hare bekoorlijkheid in stille vereering, een schild tegen de verleiding der jongelingsjaren en een schutsengel voor zijn deugd. Dat Dante was een volbloedige zuiderling en dat de eischen der natuur bonsend soms golfden door zijn aderen, dat hij meer dan eens zelfs in zijn mannenleven heeft toegegeven aan den drang zijner lusten, valt niet te ontkennen: nooit echter heeft hij dit zoolang Beatrice genietbaar was voor zijn oogen, en met haar verscheiden is het steeds hare gedachtenis die hem weerkeeren doet in zich zelf en den angel der wroeging boren doet door zijn borst. Wie evenwel weet wat beminnen is gevoelt hoe Dante steeds in het diepe zijns harten een onvoldaanheid dragen moest door het leven en een heimwee dat niet viel te sussen. Beatrice huwde zeer jong nog Simone dei Bardi en stierf, pas vier-en-twintig lenten gekend hebbend, den 9en Juni 1290; Dante zelf trad in den echt, vier jaar later, met Gemma Donati, een deugdzame vrouw, en won bij haar op zeven jaar tijds twee zonen en twee dochters: Pietro, Giacomo, Antonia en Beatrice. Boven het proza van een gewoon burgersleven verhief echter dit huwelijk zich niet.
Dante overigens leefde niet meer uitsluitend, sinds lang, voor beminnen en droomen. Als kind had hij geslenterd, met het beeld van Beatrice voor oogen, door al de straten en steegjes van het oude, schilderachtige Florentië met zijn prachthalle van Or San Michele, met zijn wonderkerken van Santa Croce en de Padia, met zijn Ponte Vecchio en zijn aanhalende winkels, en in de lommerige lanen van zijn vaders buitengoed van Sant' Ambrogio had hij ongetwijfeld van zijn lieve verteld aan vlinders en grashalmpjes en haar naam vermengd met het blijde gezang der vogelen boven zijn hoofd; als jongeling had hij gepraat met Brunetto Latini, den eersten onder de geleerden van de toenmalige Arnostad, en onder zijn leiding en die van Guido | |
[pagina 223]
| |
Cavalcanti zijn eerste sonnetten gedicht; ja, zelfs had reeds de wetenschap hem verleid tot een reis naar de hoogescholen van Padova en Bologna. Voorbij, voorbij waren echter die eerste geneuchten van hart en van geest! Woedde niet in Florentië, met al de verwikkelingen die daarbij kwamen ter wille van plaatselijke toestanden, de eeuwige strijd tusschen Welfen en Gibelijnen, en kan een jonge man met in 't oog vallende talenten wel vreemd blijven aan de burgertwisten zijns tijds? De Welfen, voorzeker, sedert den veldslag van Campaldino waaraan Dante zelf, niet zonder eenigen angst, had deelgenomen in 1289, waren meerderheid in Florentië, ja, zoozeer heerschte er de democratie, dat wie van zijn burgerrrecht niet wou beroofd zijn zich had te doen inschrijven in een van de artes - syndicaten of ambachten - der stad, ook al hadden zijne bezigheden met dit ambacht geen uitstaande. De Welfen waren de meerderheid, edoch zij waren verdeeld, onder elkaar, in Witten en Zwarten. Dante, die zich had laten inschrijven bij het syndicaat der geneesheeren, was een Witte en de Witten waren gematigder dan de Zwarten. Helaas! waar de massa aan het woord is, daar is gematigdheid, vaak, geen onderpand van zege of triomf, en wie zijn plaats kiest tusschen den hamer van de demagogische stroomingen en het aambeeld der reactionnaire stijfhoofdigheid hoefde zich, toen zoomin als nu, te verwonderen wanneer verplettering zijn deel werd. Zal ik U thans in den breede uiteendoen, welke de wisselende kansen waren van den strijd en welke eischen het onderwerp uitmaakten van de verwoedste betwistingen? Voor ons, die komen zevenhonderd jaar na de gebeurtenissen, lijken die dingen zoo gering, zoo provinciesteedsch klein, dat we last hebben al de schakeeringen ervan te volgen. Corso Donati en Vieri dei Cerchi, Noffo de Quintavalle, Simon Gherardi en Ser Cambi de Sesto en zooveel anderen die toen waren de goden van 't oogenblik, voorwerpen van haat of van liefde, ze zijn voor ons enkel nog ziellooze afbeeldingen van den eeuwigen kamp om het bezit van 't gezag; en Dante zelf, wiens partij op dien stond tijdelijk de macht in haar handen heeft, lijkt ons, als raadslid of prior - wij zouden thans zeggen: minister - niet grooter of niet genialer dan de anderen. Kritisch mocht echter het uur heeten, waarop hij het bewind in handen nam, en hoe kort ook de periode was, gedurende dewelke de verantwoordelijkheid des bestuurs op zijn schouders rustte - niemand, immers, mocht prior wezen meer dan twee maanden -, toch was ze voldoende om over zijn lot te beslissen. Hij had immers doen verbannen al de extremisten, die van links zooals die van rechts, en een oogenblik scheen hij in prondere et mensura te zegevieren. Maar de kans | |
[pagina 224]
| |
keerde. Beroep doen op buitenlanders scheen destijds niet, zooals nu, een vergrijp tegen de vaderlandsliefde: de verwonnenen richtten zich om steun, tot paus Bonifacius VIII en met behulp van Charles de Valois en zijn troepen gewerd hun de zege. Aan het hoofd van een gezantschap der Witten was Dante, kort vóór de beslissende gebeurtenis, naar Rome vertrokken om den heiligen Stoel tot een andere houding te bewegen; edoch het was hem zelfs niet gelukt den Paus te benaderen, en de triomf zijner vijanden verrastte hem op vreemden bodem. Hij dorst naar zijn vaderstad niet terugkeeren en hij deed wel: den 27en Januari 1302 werd hij door zijn triomfeerende vijanden tot eeuwigdurende verbanning veroordeeld: de muren van Florentië zou hij niet meer overschrijden. Zóó groot werd dan ook zijn verbittering tegen de overwinnende Zwarten, zóó slonk zijn vertrouwen in het ondernemingsvermogen der Witten en zóó groeide zijn begeerte om de stad, het stalletje waar hij als lammeken sliep, del bello ovile ov' io dormii agnelloGa naar voetnoot1.. spijts alles toch weder te zien, dat er een plotselinge ommekeer kwam in zijn geweldige ziel en hij bepaald den rug keerde aan de partij van de Welfen. ‘Geheel Romagna door is het geweten - aldus BoccaccioGa naar voetnoot2. - dat zelfs een kind of een vrouwmensch hem in een dwaze woede kon doen ontsteken door met afkeuring van de Gibelijnen te spreken; met steenen zou hij hebben geworpen zoolang men niet zweeg!’ Helaas! zelfs de aanbidding van wat hij eens had verguisd zou den dichter niet baten! Twintig jaar lang zal hij zijn heimwee dragen als een onafscheidbaren last langsheen de straten van Italië. Wel scheen het een oogenblik, omtrent 1310, dat Florentië zijn poorten zou moeten openen voor Hendrik VII van Luxemburg en met hem, voor zijn bewonderaar Dante Alighieri. Edoch in September 1312 moest de keizer het beleg van de stad staken en hij stierf enkele maanden daarna. Hadde Dante schuld willen bekennen en eereboete doen, wellicht ware, zelfs in 1315, de verbanning nog opgeheven: ‘Doch neen, zoo verklaarde hij, dat is niet de weg die terugleidt naar het vaderland. Wordt er een andere gevonden, die past bij de glorie van Dante en zijn eer niet te kort doet, met rasse schreden zal ik hem opgaan. Wordt langs zulken weg Florentië niet ingegaan, welnu, nooit zal ik Florentië nog intreên! Quod ei per nullam talem Florentii introïtus, numquam Florentiam introïboGa naar voetnoot3.. | |
[pagina 225]
| |
Nochtans, elken dag voelde hij vlijmender hoe bitter het is de trappen te bestijgen van vreemden en het brood der genade te eten. Al te onvoeldoende zijn wij ingelicht om hem uur voor uur in zijn zwerftochten te volgen. Toch weten wij, dat hij herhaaldelijk een schuilplaats vond aan het hof van de vorstelijke familie delle Scala te Verona, in den schoot van het geslacht der Malaspini te Sarzana, in Ligurië, en bij Guido Novella de Polenta te Ravenna. In Bologna vertoefde hij een oogenblik terwijl de stad in de macht was zijner oude partijgenooten, de Witten; edoch hij moest er weer weg toen ze viel in de handen der Zwarten. Parijs, eindelijk, schonk hem gedurende enkele maanden een welkome gastvrijheid in het sticht van Saint-Julien le Pauvre dat, - evenals zoovele andere inrichtingen die de wereld dóór, zich bevonden onder het patroonschap van den zelfden heilige -, tot toevluchtsoord diende voor behoeftige pelgrims. Want behoeftig was Dante nu bovenmate: van zijne echtgenoote Gemma Donati, die te Florentië de handen vol had met de opvoeding harer kinderen, was geen onderstand te verwachten; de gunsten der grooten zijn vaak, och! zoo grillig en onregelmatig, en moeten maar al te dikwijls worden gekocht door lage vleierijen zooals er van den hooghartigen Florentijn bezwaarlijk waren te verwachten; en voor het verrichten van welbetaald schrijfwerk was niet immer bekwame gelegenheid. Eén ding was den banneling een steun en een sterkte, en dat was zijne liefde voor dichtkunst en studie. Steeds, op zijn reizen, had hij open oog voor 't natuurschoon en talloos zijn de landschappen die hij met een enkel kenschetsend woord voor de eeuwen heeft uitgebeeld in zijn geschriften. De wijsbegeerte en de godgeleerdheid doorgrondde hij te Parijs en OzanamGa naar voetnoot1. en PolettoGa naar voetnoot2. hebben prachtige werken geschreven om zijn beteekenis op dit gebied te doen uitschijnen. Zijn aandacht eindelijk, werd getrokken door al wat was van zijn tijd: aan de studie der staatkundige toestanden wijdde hij zijn De Monarchia; als verheerlijking der moedertaal schreef hij zijn verhandeling De Vulgari Eloquentia, in het Convitto en de Vita Nuova verhaalde hij van zijn jeugd en geen gebeurtenis was er van eenig belang of zij vond haar weerklank in zijn overheerlijke Comedia, die door het nageslacht met den slechts éénmaal in de wereldletterkunde voorkomenden naam van Divina werd bestempeld. Dit goddelijk spel is waarlijk geschreven met het hartebloed van den dichter en gegroeid uit het stof van de banen die hij met zijn smart heeft doorwandeld. De hoofdverdeeling van het boek - Hel | |
[pagina 226]
| |
Louteringsberg en Paradijs - lag geheel in den geest van den tijd en zij was wellicht reeds zeer vroeg ontstaan in het brein van den dichter; edoch de inkleeding ervan is slechts geleidelijk gekomen tot den ongemeenen rijkdom dien wij heden bewonderen, en nog zijn de sporen aan te wijzen van de verbeteringen, de inlasschingen en de uitbreidingen die de schrijver dag aan dag aan zijn werk heeft toegebracht. Als een bijzondere gunst des hemels mag het dan worden beschouwd dat hij niet van deze aarde werd weggehaald vooraleer de taak was voltooid. Het gebeurde bij het naderen van den herfst in het jaar 1321. Een oorlog was op handen tusschen Ravenna, waar de dichter verbleef, en Venetië, dat beweerde door de oude keizerstad in zijn handelsbelangen te worden gekrenkt. Guido de Polenta zond Dante Alighieri uit om te trachten het geschil te beslechten. In de modderige Povlakte werd hij beloerd door de Malaria, een moordende polderkoorts, en het was met de dood op de schouders dat hij zijn tijdelijk te-huis terug bereikte. Aan zijn sterfbed stonden zijne dochter-kloosterlinge, Beatrice, en zijne twee zonen, waarvan de eene rechtsgeleerde was en de andere priester; in hun opbeurende tegenwoordigheid gaf hij, op den dag der heilige Kruisverheffing, zijn ziel weder aan zijnen Schepper. Geen van U, of hij is met de beeltenis van Dante Alighieri vertrouwd. Giotto, zijn tijdgenoot, heeft zijn gelaatstrekken geschetst, in enkele sobere lijnen, op de muren van het Bargello, het oude podesta-paleis van Florentië. Een schoon wilskrachtige kop is het, met zuiveren, rechtlijnigen neus, fijnsmekkende lippen en statige, ietwat vooruitspringende kin. Geen rimpels loopen over voorhoofd of wangen, maar over het bleeke wezen ligt als een strakke gelatenheid, getuigend van een bittere berusting in de onvermijdbare, in de onvermeden smart; de zware oogleden, die met de lange zwarte wimpers neerhangen over de schijnbaar uitgestorven blikken, verstevigen nog den indruk van beslotenheid en zielesterkte die uitgaat van de figuur in haar geheel: het is alsof de dichter sinds jaren al wat buiten hem lag in zich hadde opgenomen en zijn leven, geleidelijk, vergroeid was tot een trotsche inwendige beschouwing. En waarlijk, zoo was het wel. Met het afsterven van Beatrice was Dante's zuiverste liefde neergedaald in het graf; met den ondergang van Hendrik van Luxemburg waren zijn staatkundige droomen voor eeuwig verzwonden. Hoop en heerschzucht, beide eens zoo machtig op zijn gemoed, waren dood gegaan, langzamerhand, en alleen waren overgebleven, in zijn geest en zijn hart, met het fiere besef van zijn eigenwaarde, de ontvleeschde beelden van wat hij eens had gekend en gezocht, bemind en gehaat, genoten, gezien en geleden. | |
[pagina 227]
| |
In het leven stond hij, reeds zedelijkerwijze gestorven, als boven het leven, en een bitsige vreugde was het hem, meestal met woorden van misprijzend medelijden, dat leven te schetsen, zooals het weerklank gevonden had in zijn onstuimige ziel en zooals het, erbarmelijk, nog voortwoelde aan zijnen voet. | |
III,Meestal met woorden van een misprijzend medelijden en soms ook wel met woorden van meewarige spijt. Geen wonder: te veel ontgoochelingen waren over Dante's hoofd gegaan, opdat Dante voor de dingen zijns tijds enkel in geestdrift zou opgaan en niet door de opgedane teleurstellingen soms zou gedreven worden, laudator temporis acti, tot de verheerlijking van wat voor goed ging verzwinden. Een wondere mengeling is dus zijn werk, nu eens van innige bewondering en tevens van bittere critiek zooals voor het pausdom, of van edelmoedige volksliefde met reactionnairen terugslag, zooals ten overstaan van Florentië, dan weer van eenvoudig weg vasthouden aan de begrippen van den dag zooals in zake van geleerdheid en wetenschap, of zelfs van bepaald vooruitstrevende neigingen zooals op het prachtveld der kunst: geheel het beeld zijner eeuw gelijk wij haar bij het ingaan dezer voordracht hebben geschetst, onzeker nog in haren stap en innig vasthangend met het verleden, maar aankondigend toch, in haar hoopvolle zwangerschap, de geboorte van een jongere wereld.
* * *
Ziehier, vooreerst, Dante in zijn betrekkingen met Rome. Uiterst streng is hij voor de stadhouders Christi. Reeds in den derden zang van het Inferno ontmoeten wij Celestinus V die gestraft wordt omdat hij, uit laagheid, per viltateGa naar voetnoot1., den last der tiaar heeft geweigerd. Erger is het nog in den negentienden zang, waar zij die zich schuldig hebben gemaakt aan simonie, met het hoofd omlaag en de voeten omhoog, dwars door de ronde gaten van den vloer heen hangen te lijden: Niklaas III van de familie der Orsini, Bonifacius VIII, die door zijn verbond met de Zwarten de oorzaak geweest is van Dante's ongeluk, en Clemens V, die zich te Avignon den gedweeën dienaar toonde der Fransche kroon, worden er de een na den anderen, de een door den anderen gefolterd; ja, tot in het Paradijs toe weerklinken uit den mond van sint Pieter, vermaledijdingen tegen Benedetto Taëtani: Hij die op aarde gestolen heeft, aldus Petrus... | |
[pagina 228]
| |
Hij die gestolen heeft op aarde de plaats die de mijne was,
mijne plaats, ja, de mijne, die openstaat in de tegenwoordigheid van
den Zoon van God,
hij heeft gemaakt van mijn grafstede een stinkhoek
van bloed en van vuilnisGa naar voetnoot1..
Denkt echter niet dat de dichter, die, uit persoonlijke veeten gedeeltelijk, de pausen hekelt, het pausdom zelf te na komt. In verontwaardiging ontvlamt hij wanneer te Avagni dezelfde Bonifacius, dien hij in het Paradiso laat uitschelden door den prins der Apostelen, onteerd en vernederd wordt door Nogaret en zijn handlangers. Ik zie in Alagna, zoo klaagt hij, Ik zie in Alagna de leliebloem intreden
en Christus gevangen worden in zijn plaatsvervanger;
ik zie hem heraanbieden gal en azijn;
ik zie hem dooden tusschen levende dieven...
O Mijn Heer, hoe zal ik blijde zijn
de wraak te zien die, verborgen,
uw woede zacht maakt in het geheim uwer vooruitzichten!Ga naar voetnoot2.
Dante's credo is zuiver. Hij is begaan als niet een met de glorie der Kerk en pakkend is het om hooren met welke vlammende woorden hij, bij den dood van Clemens V, de Italiaansche kardinalen bezweert zich te onttrekken aan den invloed hunner Fransche ambtsbroeders en den zetel van het pausdom weder op de oevers van den Tiber te vestigenGa naar voetnoot3.. Sommigen hebben in hem, evenals in den Poverello van Assisi, een voorlooper gezien van het protestantisme: hij is dat niet. Kwalen wil hij heelen en wantoestanden verhelpen, voorzeker, maar hij wil dat in volle onderwerping aan het heilige Rome dat volgens de belofte van Christus niet falen kan in het voorhouden der waarheid. Niets prachtiger, overigens, dan zijn bepaling van de godheid die zijn Comedia besluit: Amor che muove il sole e le altre stelle
De liefde die de zon beweegt en de andere sterren;
of nog die andere: Iddio
solo ed eterno, che tutto il ciel mouve,
non moto, con amore e con disio.
| |
[pagina 229]
| |
God,
eenig en eeuwig, die geheel den hemel roert,
onroerbaar zelf, uit begeerte en uit liefdeGa naar voetnoot1..
een vers dat alleen door Vondel zal geëvenaard worden, niet overtroffen, in zijn onvergankelijken lierzang: Wie is het die zoo hoog gezeten,
zoo diep in 't grondelooze lichtGa naar voetnoot2....
Niets teederder daarbij, dan Dante's vereering voor Maria, De schoone bloem die 'k dagelijks aanroep,
en 's morgens en 's avondsGa naar voetnoot3.,
De mooie safier
waarmede de helderste hemel getooid gaatGa naar voetnoot4..
en niets roerender dan de nederigheid van zijn christelijk gemoed, de diepte van zijn berouw en de onwankelbaarheid van zijn betrouwen op de goddelijke goedheid in zijn gebed tot de Moedermaagd: Ach, kom mij ter hulp die de have genaak...
Ach, verlaat mij niet, o mijn opperste steun!
Is 't dat ik ooit op de wereld eenig kwaad heb bedreven,
zie mijn ziel schreit er om en mijn hart is vol weeGa naar voetnoot5.!
Voorwaar, twijfelen zou men of het is dezelfde Dante, die zoo bitter ironisch paus Bonifacius toeriep in zijn hellepijn: Blijf waar ge zijtGa naar voetnoot6.,
ware 't niet dat we juist in zijn liefde voor Christus' werk en het bewustzijn zijner orthodoxie den sleutel vonden van den haat waarmede hij, op een der keerpunten in de geschiedenis der Kerk, de verkeerdheden vervolgt die, zooals de hebzucht der geestelijkheid en de zon- en maantheorie van de pausen, naar zijn oordeel haar luister kunnen doen tanen en haar stuwkracht verminderen.
Voor de gulden middelmaat voelt Dante overigens niets meer, nadat hij met zijn verzoenende politiek te pletter geloopen is, in Florentië, op de overmacht zijner vijanden. Hij, die door den maatschappelijken stand zijner familie zoowel als door de ondernemingen zijner jongelingsjaren als van zelf aan- | |
[pagina 230]
| |
gewezen was om voor immer te blijven in de rangen der Welfen, hij sluit, vrijwillig, oogen en ooren voor den democratischen golfslag die zijn eeuw overstelpt. Den rug keert hij tot de aanstormende zee die de toekomst is en hij gaat op met al de kracht van zijn genie in de idealen van het verleden. Dat hij alleen staat, wat geeft het hem? Hij heeft vertrouwen genoeg in zijn wijsheid om zich in zijn afzondering te verheugen. ‘Wat een roem voor u, zoo triomfeert hij bij zich zelf, averti fatta parta per te stessoGa naar voetnoot1. dat ge geheel alleen u een partij hebt gevormd! buiten het dwaze gezelschap uwer ellendige tegenstrevers’, en geen misprijzen genoeg kan hij vinden om zijn vroegere strijdgenooten te beschimpen. Geen stad overigens, geen geslacht dat genade vindt in zijn oog: striemend als zweepslagen zijn steeds de gispingen die vallen van zijn bitsige lippen en zijn oordeel, waar het stuit op tegenspraak, daalt wel eens af tot een onverwachte trivialiteit: ‘Niet met woorden, zoo luidt het in het Convito, maar met dolksteken zou men willen antwoorden op zulke dwaasheden, a tanta bestialitaGa naar voetnoot2..’ Nochtans de geschiedenis keert op hare stappen niet terug: de tijd der aristocratische overheersching was heen en Dante, roeiend tegen den stroom op, hopend in de vergane macht van het keizerrijk, halsstarrig vasthoudend aan zijn kortzichtigen eigenzin, Dante heeft zijn leven vergald zonder op staatkundig gebied de gemeenschap te baten. Toch was ook hier weer de liefde de naaste gebuur van den haat: haat voor de zegevierende Welfen, maar liefde voor het onvergeetbare, het onvergeten Florentië. De geboortestad, voor den man uit de middeleeuwen, dat was, volgens het woord van een ouden schrijver, ‘de burht van de menschen die braaf en beschaafd willen leven, de burcht die hen beveiligt tegen de roovers en deugnieten die zijn gelijk wolvenGa naar voetnoot3.’. De burger die leeft buiten hare muren is vreemdeling overal waar hij gaat, een vreemdeling zonder have of dak, een vreemdeling zonder recht op bescherming, een vreemdeling zonder de meezeggenschap in het bestuur die toen gold als de eenige en opperste vrijheid. Dante's verzuchtigen gaan dan ook, onophoudend, naar de trotsche gemeente die hem verjaagt uit haar schoot. In zijn herinnering leeft voortdurend het beeld van haar heerlijkheid, haar rijkdom, haar fierheid; de klokkeklank harer kerken tintelt door zijn oor dag aan dag en voor zijn oogen ziet hij steeds de kleinste bijzonderheden, tot de ronde gaten toe in de doop- | |
[pagina 231]
| |
vont van San Giovanni waaruit hij eens een kindeken redde dat er in was versukkeld. Geen namen zijn hem zoet genoeg om de aantrekkelijkheid van Florentië te schetsen en nergens beter misschien dan in den aandrang waarmede hij telkens en telkens weer gewaagt van het onverdiende zijner ballingschap, treedt zijn liefde met zijn heimwee te voorschijn. Soms echter wint zijn gekwetste trots het op het innig gevoel van zijn hart en dan stoot hij het uit als met een snik dat Florentië hem niets maken kan, dat hij is een wereldburger die overal thuis is op aarde gelijk de visch thuis is in 't waterGa naar voetnoot1.. IJdele begoocheling, helaas! die zoo weinig nog strookte met de toenmalige werkelijkheid.
Eén zaak alleen maar, immers, was in de middeleeuwen cosmopolitisch getint: die ééne zaak was de wetenschap. Hartstochtelijk heeft Dante haar gediend. Zij verschijnt hem come una donna gentile, als een edelvrouw vol behagelijke teederheid. ‘Na enkele maanden, zoo vertelt hij, begon ik zoozeer hare zoetheid te smaken dat hare liefde verjoeg en vernietigde al ander begeeren. Ja, hoevele nachten waren er niet dat de oogen der andere menschen geloken al slapende rustten, terwijl de mijne in het heiligdom mijner liefde zich in beschouwing verdieptenGa naar voetnoot2.’. Dante's werken zijn dan ook als de encyclopedie van alle toen geldende kennis. Hij is vertrouwd met de natuur- en de sterrekunde en ontleent hun niet zelden de heerlijkste beelden. De Divina Commedia begint met een prachtige omschrijving van het woord van den profeet: In dimidio dierum meorum vadam ad portas inferiGa naar voetnoot3.: ‘ik zal ter helle gaan in de helft mijner dagen’, en ontelbaar zijn onder Dante's pen de toespelingen op bijbel en liturgie. Dat hij behagen schept in de sierlijkheid van de Fransche letterkunde dier dagen bewijst de beroemde episode van ‘Francesca da Rimini’ die door het lezen van den Roman van Lancelot opeens klaar ziet in haar hart en in dat van haar minnaar. Voor Virgilius, die door het middeleeuwsche christendom op één rang werd gesteld met de profeten, heeft hij een kinderlijke genegenheid en hij ziet er niet tegen op een mooien tekst uit de Eneïs samen te strengelen met de woorden der heilige Schriftuur tot een lofzang den Meester van leven en dood ter eere. Edoch de overvloed van zijn bewondering en | |
[pagina 232]
| |
zijn eerbied gaat tot den prins der toenmalige wijsbegeerte, Aristoteles, il maestro di color che sannoGa naar voetnoot1., den meester van degenen die weten, quello glorioso filosofo al quale la natura piu apersi li suoi segretiGa naar voetnoot2., den roemrijken philosoof wien de natuur heeft geopenbaard den schat harer geheimenissen. Laat sommigen, zooals Pierre Gauthier, die ‘door hun tijd en hun persoonGa naar voetnoot3.’ al te vreemd zijn aan de christelijke wereldbeschouwing, laat sommigen meenen dat Dante, door in de leer te gaan bij de scholastiek, en zich te verdiepen in de problemen der godgeleerdheid, zijn werk heeft geschaad en zijn vlucht heeft gestremd: voor ons is zijn vertrouwdheid met het dogma een glorie en een blijdschap te meer. ‘De onbevooroordeelde schrijver der Divina Commedia, aldus Maurice PaleologueGa naar voetnoot4., is de eerste geweest die de esthetische waarde begrepen heeft der katholieke geloofswaarheden, de eerste die gezien heeft welke bewonderenswaardige stof zij leverden aan de verbeelding eens kunstenaars. Wanneer Chateaubriand later de dichterlijke middelen van den christelijken godsdienst zal aanwenden, dan zal hij enkel de opvattingen der Dante-trilogie aanpassen aan zijn theatraal en oratorisch genie.’
Dante, op het gebied van de kunst, was aldus een baanbreker, een voorlooper. Zooals Giotto, kijkend naar de natuur, het leven zijns tijds uitbeeldde met kleur en penseel, zoo deed Dante met het woord en de pen. Het latijn, dat leefde in de wereld der geleerden, versmaadde hij voor het Italiaansch dat hij opteekende uit den mond van het volk. Van vaagheden en algemeenheden had hij een afschrik en steeds is hij op zoek naar de kenschetsende uitdrukking, naar de juiste schakeering der gedachte. Geen bijzonderheid is er, noch uit het stadsleven, noch uit het landleven, die hij niet heeft opgemerkt en concreet in zijn verzen weet weer te geven. ‘Het slot op zijn bergtop, de boer voor de deur van zijn hut, de bergbewoner die de glooiingen omspit zijner heuvels, de versterkte stad achter wier schietgaten de pelgrim 's nachts een schuilplaats zoekt, de visscher die zijn boot te water laat in het morgenlicht of zwoegt om voor den avond de haven te bereiken: ge vindt ze in Dante's gewrochten volgens treffende werkelijkheid. De klokken brommen er in, de zeilen der schepen flappen er in den wind, men ruikt er den reuk van het ziedende pek, men hoort er de hamers klinken op de werven, de gewestspraken der verschillende provinciën verschijnen | |
[pagina 233]
| |
er met hare eigenaardige uitdrukkingen: alles is er leven en waarheid’.Ga naar voetnoot1. En wat gezeid van Dante's kennis betreffende het menschelijk hart? Geen drift is er of hij heeft haar ontleed, geen begeerte of hij heeft haar doorgrond. Heerschzucht en gierigheid, gulzigheid en traagheid, afgunst en hoogmoed hebben elk, onder zijn schrijfstift, hun bijzondere gedaante zooals ook hun gedaante hebben de edelste deugden, medelijden en hulpvaardigheid, grootmoedigheid en zelfopoffering. Vóór alles is echter Dante de zanger der liefde. Ontelbare malen komt dit geheiligde woord voor in zijn poëma en onuitputbaar is de rijkdom van gedachten die het hem ingeeft. Hij weet uit tallooze gebeurtenissen die zich onder zijn blik hebben ontwikkeld, hij weet hoe zij geboren wordt uit duistere verlangens, dubbiosi desiriGa naar voetnoot2., hoe zij leeft in een oogslag en haar triomfen viert in een glimlach; hoe zij kan wezen teeder en troostvol, een bronne van de zoetste geneugten, maar ook hoe zij kan oplaaien tot een onbluschbaren gloed en verderf en ellende storten rondom haar heen. Hij weet hoe ze de harten kan voeren tot elkaar, de handen ineenstrengelen en in een zoen van trillende lippen la bocca mi bacio tutto tremante,Ga naar voetnoot3. de hoogste zaligheid leggen die op aarde wordt gesmaakt, - doch ook hoe ze doodgaat of verkwijnt en oorzaak kan worden van mannenhaat en van vrouwensmart, van broedertwist en van bloedschennis. Ziet! dat is het wat de groote kracht is van Dante's genie, dat is het wat hem doen leven en lezen zal zoolang menschelijke harten in strijd zullen liggen met den drang der begeerten: dat hij het ware leven is nabijgekomen en uit het ‘fait-divers’ zijner dagen onsterfelijk heeft vastgelegd aan den band van zijn diepgrijpend woord wat anderen vluchtig slechts en half onbewust aan zich voelen voorbijgaan!
Dante - om in een volzin samen te vatten hetgeen ik u tastbaar wou maken door deze verhandeling - Dante, door zijn wereldbeschouwing, zijn staatkunde, zijn wetenschap, is vóór alles de man van zijn land en zijn eeuw; door zijn kunst, de natuurschoone, is hij de man van zijn eeuw niet alleen, maar die van alle tijden en volkeren! | |
[pagina 234]
| |
IVWilt gij U thans, Mevrouwen, Mijnheeren, vooraleer ik afscheid neem van U, heel in 't kort een concrete gedachte vormen van Dante's verdienste, wendt dan even den blik naar Florentië, naar Ravenna, naar Rome. In de Arnostad, op meest al de oude hoeken van straten, op verschillende middeleeuwsche gevels, op talrijke openbare gebouwen, zult ge, gegrift in een marmeren plaat, een vers vinden uit de Divina Commedia, dat die straten of gebouwen verheerlijkt. Dante, spijts zijn ballingschap, is gebleven de ziel van Florentië. Op de kust der Adriatische zee, in de doode stede die in het mozaiek harer tempels, weemoedig de herinnering bewaart aan haar heerlijk verleden, is er een stille kapel, waar, boven de assche van den grooten zanger en hem ter eere, vijf pinkelende lampen branden in naam van de vijf groote steden van wat, tot vóór een jaar nog, was de gewijde irredenta: Dante is de grondlegger van het nationale bewustzijn aan gene zijde der Alpen, Dante is het hart van Italië. In het heerlijke paleis, eindelijk, dat zijn zalen welft boven het graf van den Visscher, in de beroemde stanse di Raphaele, ontwaart de reiziger op de frescoschildering ter eere van het heilig Sacrament, te midden van een schaar heiligen en kerkvaders, de scherpe wezenstrekken van hem die door Beatrice gevoerd werd door de negen kringen des hemels. Dante is mede een der hoogste verpersoonlijkingen der katholieke gedachte. Dante is als de geest van het eeuwige Rome. Dante, ziel van Florentië, hart van Italië, geest van Rome, U groeten, eerbiedig, al de volkeren der aarde die iets voelen voor waarheid en kunst. En onder hen, zie, is er één dat dezen avond, in de stilte der blanke zale, dieper zich neerbuigt dan de anderen, omdat het, zooals gij, per vulgare eloquium, door de wegen der moedertaal wil opgaan, naar de hoogere sferen van grootheid en schoonheid!
Dr Alfons Fierens. |
|