| |
| |
| |
| |
Bloei
I
Gisteren ben ik vijf en dertig jaar geworden. Er valt nu niet meer aan te tornen: mijn jeugd is voorbij, al lang, mijn bloeitijd nu ook. Ik ben op weg naar de veertig, ‘la redoutable quarantaine’ volgens Ohnet. Ohnet is een prul; de geestige dingen, die hij schreef, moeten gestolen zijn.
Van mijn man kreeg ik een gouden armband. Is het eigenlijk niet een beetje gek nog sieraden te geven als je vijftien jaar getrouwd bent... Ik verwachtte een bloempot op den standaard, omdat hij het jongenskopje zoo onbeduidend vindt. 't Vorig jaar kreeg ik een theeservies, 't jaar daarvoor twee sauslepels, die waren blijven ontbreken bij het beste zilver.
Ik had toen even het land, voelde dat de tijd van waaiers en kanten shawls, van parfums en fijne bonbons, tenminste als verjaarsgeschenken, voorbij was. Maar we hadden eerst de lievelingsschrijvers nog kunnen hebben in volledige uitgave, prachtband natuurlijk, en de periode van etsen en gravures... Als de mooie jeugd voorbij is hoef je daarom nog niet dadelijk aan het zilver of vaatwerk te beginnen...
Het leven is heel goed voor me geweest, te goed misschien; Joseph ook. Ik heb niet veel last gekend, niet veel teleurstelling, niet veel zorg, niet veel groote vreugde ook tenslotte, maar al even weinig verdriet. Ik ben ook heel tevreden met mijn lot, met mijn man, met mijn vrienden, alles is zoo best als het maar zijn kan.
Maar gisteren ben ik vijf-en-dertig jaar geworden, en de eerste helft van mijn leven (een normaal mensch rekent immers op zestig à zeventig jaar) is zoo prettig geweest, dat het tenslotte wel heel ondankbaar zou zijn als ik den besten tijd ervan niet een beetje betreurde.
De herfstige wind schudt de laatste blaren van den boom dicht bij de keuken. Ik kijk er nu al een half uur naar en besluit eindelijk maar uit te gaan. Voor vijf uur kan ik nog twee of drie armenbezoeken doen en dan ben ik weer thuis als Henri soms nog aankomt Hij brengt zoo 'n gezelligheid mee en hij is graag bij ons: ik zal zien dat ik hem ten eten houd.
Je kunt er van zeggen wat je wilt, maar een ander mensch in
| |
| |
huis brengt een andere atmosfeer te weeg. Een vrouw doet dat nog meer, maar ik ben erg op mijn rust gesteld, reden waarom ik het van jongsaf nooit erg gehad heb op logeerende vriendinnen. Daar behooren van romanswege zooal geen drama's, dan toch lichte verwikkelingen uit voort te vloeien, en daar ben ik nooit op gesteld geweest. Ik geloof dat ik au fond jaloersch was, misschien nog ben, wel een beetje gek, op onzen leeftijd, na vijftien huwelijksjaren in oprechte trouw en eendrachtig samenzijn met mijn zeergeliefden echtgenoot doorgebracht.
Ik was achttien toen Joseph me vroeg, natuurlijk was ik verliefd op hem, hij immers ook op mij. Maar we moesten braaf twee jaar wachten met trouwen, omdat hij niet genoeg verdiende en Papa mij te jong vond; en we hadden een heel prettigen verlovingstijd, en trouwden en het was een leuke bruiloft, en we gingen op onze huwelijksreis den traditioneelen Rijn af en daarna naar Parijs en vonden het toen eigenlijk alle twee al even weinig prettig als de meeste paartjes, die er eerlijk voor uit komen. En toen we terugkeerden waren we gelukkig; eerst in een benedenhuis van vier - later op een bovenhuis van zes - en nu in een heel huis van achthonderd gulden, dat echter wel opgeslagen zal worden als onze huur om is.... De wittebroodsweken kunnen niet eeuwig duren. Dit met betrekking op het geluk, niet op de huur.
Zooals ik dacht kwam Henri van middag. Ik had me thuis komend omgekleed, waarom weet ik zelf niet, vroeger hield ik gewoonlijk de blouse en rok van mijn wandelpak maar aan, maar de mode van de heele japonnen heeft gemaakt, dat ik daar een hekel aan kreeg en ik heb altijd iets gevoeld voor het Engelsche gebruik om je voor het diner te verkleeden. En het thee-uur 's middags is zoo gezellig. Bovendien als je op zekeren leeftijd komt, neen, dat is nu aanstellerig, van een ‘zekeren leeftijd’ moet ik nu toch nog niet gaan praten... nu, het blijft een feit, dat vrouwen met de jaren toenemen in ijdelheid. Begrijpelijk! wat er dan aan natuurlijk schoon begint te tanen moet aangevuld worden. Dezelfde reden waarom leelijke meisjes zooveel coquetter zijn op haar, oogen en tanden dan mooie. Die weten dat ze toch aantrekkelijk zijn, en de minder begunstigden, dat ze van alles partij moeten trekken, en zoo de kleeren den man niet maken, voor de vrouw doen ze heel wat.
Jenny heeft een manier om de menschen binnen te laten, die hen doet voelen hoe welkom ze zijn. Henri beweert dat tenminste. Hij bracht een grooten bos witte seringen mee, ter eere van mijn verjaardag. Ik schoot heusch in een lach:
- Waarom ben je dan eergisteren niet gekomen?
| |
| |
Hij hief beide handen op met een gebaar van afschrik.
- O Gusta, dáár kunnen mijn zenuwen heusch niet tegen. Zoo'n heele verzameling gelukwenschende vriendinnen.
Mijn stemming viel op eens. Tien jaar geleden zou noch hij, noch een andere man zoo iets beweerd hebben, maar toen waren we allen piepjonge vrouwtjes of nog meisjes en dáár is meer charme aan.
Ik belde en verzocht Jenny kortaf de bloemen in een vaas te zetten en water te geven.
Hij merkte dat er iets aan haperde, maar is gelukkig zoo tactvol om niet als Joseph bij dergelijke gelegenheden onmiddellijk te vragen: ‘Is er iets, Gusta?’ en zoo onmogelijk aan te dringen, dat je niet weet hoe je je er uit moet redden als je't kinderachtig vindt om de waarheid te zeggen.
Doch de witte seringen geurden zoo feestelijk in de lichte kamer. Er stonden nog veel bouquetten en eenige mandjes, van de bewuste vriendinnen die hij ontloopen had en met tergende volharding drongen het theeservies en de zilveren sauslepels zich aan mij op, ik weet niet waarom.
- Och Gusta, wat heb je daar een prachtigen armband aan! Die heb ik nog nooit gezien...
- Nee-ee...
Hij nam mijn hand in de zijne, boog zich over mijn pols en bekeek het fijne werk met de bewondering van een kenner.
Ik voelde een lichte trilling over me gaan, en vroeg me geërgerd af, dit maal gelukkig zonder er iets van te laten blijken, waarom er van de vreugde van dit geschenk zooveel verloren was gegaan; het cadeau op zichzelf deed me natuurlijk eergisteren heel veel plezier, maar waarom had Joseph het me zoo domweg in het étui overhandigd in plaats van het me zelf aan te doen. Ik moet er eerlijkheidshalve bijvoegen, dat dit me dan toch niet de minste emotie zou hebben gegeven... Dat is nou eigenlijk geen wonder als je al vijftien jaar getrouwd bent.
En intusschen draaide Henri de schakels, die alle verschillend zijn als je ze nauwkeurig bekijkt, maar juist in elkaar sluiten, om mijn pols, zoo rustig, eenvoudig en natuurlijk dat het 't toppunt van aanstellerij, om niet te zeggen misplaatste ijdelheid zou geweest zijn, als ik mijn hand teruggetrokken had, daar zijn aandacht alleen het sieraad betrof. Gelukkig vond ik den juisten toon:
- Wacht, ik zal hem afdoen. Hier heb je hem...
Maar armbanden en halssnoeren zijn zulke gekke dingen, in een mannepalm, ze verliezen dan al hun bekoring en liggen er als een dom opgerold hoopje fortuinwaarde, zonder meer. Een broche of
| |
| |
een ring gaat nog, maar een collier of ketting heeft niets geen aantrekkelijkheid meer.
- Hij is mooier aan je arm, doe maar weer aan, gebood Henri, en ik gehoorzaamde en stond op om thee te schenken.
- Gusta, morgenavond gaan we naar het Mengelberg-concert; je kunt toch, hé?
We zijn al een paar maal 's avonds uit geweest; eens of twee keer ging Joseph mee, de laatste malen had hij geen tijd en het was eigenlijk gezelliger met ons beiden. Vóór ik antwoordde betrapte ik mezelf op het zonderlinge gevoel, dat het weer zoo zijn mocht, of dat Henri maar twee kaarten had kunnen bemachtigen.
- Ik weet niet of mijn man kan, antwoordde ik langzaam, maar ik denk het niet.
- O, dat is niets, ik heb maar twee kaarten... Als hij kan en lust heeft kun je ze natuurlijk allebei krijgen.
Ik wist niet heel goed wat te zeggen. We hebben dit jaar geen abonnementen genomen, omdat Joseph te dikwijls verhinderd is en ook niet zooveel om muziek geeft; Henri weet dat ik er wel van houd, bovendien graag uitga en Joseph het dus alleen daarom wat meer zou moeten doen... en plotseling antwoordde ik ondoordacht:
- Nee, stel 't maar niet voor. Als je maar twee kaarten hebt gaan we samen, jij en ik en daarmee uit.
- Des te beter, vond Henri met het onschuldigste gezicht van de wereld, en hij praatte kalm verder over koetjes en kalfjes.
Maar er was plotseling iets anders tusschen ons gekomen, een atmosfeer van groote vertrouwelijkheid, een geheimzinnig overeenstemmen van gedachten en gevoelens, en van wenschen, die tot nu toe onuitgesproken waren gebleven. Ik had duidelijk geformuleerd, wat wij beiden meenden, dat we liever samen waren, maar het was op zoo 'n argelooze wijze geschied, dat de gedachte dit ongepast te vinden, niet bij ons op kon komen, of beter gezegd, dat we die voor elkaar niet konden laten merken, zonder onszelve bespottelijk voor te komen en het te zijn in elkaars oogen.
Maar de argeloosheid van een vrouw van vijf-en-dertig is helaas al even waschecht als de naïveteit van een meisje van vier-en-twintig. En terwijl Henri de ‘Groene Amsterdammer’ nam en zich in een artikel over Toorop verdiepte, stak ik een sigaret op en hield gewetensonderzoek.
...Ik ben een fatsoenlijke vrouw..., ik houd van mijn man..., natuurlijk, waarom niet? Ik denk er niet aan ooit een haarbreed van den rechten weg, zoogezegd den weg van eer en deugd en plicht af te wijken... Als de man die tegenover me zit, me een compliment maakte, zou ik een hekel aan hem krijgen; ...als hij iets
| |
| |
anders durfde te kennen geven dan een blijk van gewone vriendschap en voldoening in kameraadschappelijk samenzijn, zou ik bij den eersten blik een walg van hem krijgen... En ondanks dit alles is het een feit, wat ik nu zelve trouwens onder woorden heb gebracht; ik ben liever met hem dan met mijn eigen man...
De Tien Geboden zeggen me niets: Gij zult niet begeeren,... mijn hemel, hoe cru! Of dit andere uiterste: Gij zult geen overspel bedrijven... als de mogelijkheid dat ik mijn armen goeden Joseph of hij mij zou bedriegen, ooit ernstig in me opkwam... En Henri beschouwen als te vermijden ‘gevaarlijke naaste gelegenheid’ is een beetje grappig...
Hoe kan ik zoo belachelijk zijn om over kleinigheden te piekeren. Op een diner of een soiree zit je toch ook steeds naast anderen en dan zijn de gesprekken natuurlijk opgewekter en levendiger dan wanneer ze allemaal paartje naast paartje zouden zitten evenals thuis aan de theetafel... En de vriendin die ik in vijf jaar niet gezien heb, interesseert me immers op het oogenblik der terugkomst meer dan mijn eigen lieve moeder, die hier dagelijks komt, zonder dat ik daarom van mijn vriendin meer houd... Het is merkwaardig hoe gemakkelijk een mensch zich muizennesten in het hoofd haalt, die bij even ernstig nadenken in stof vervliegen...
Henri stond op, nam mijn handen en vouwde ze tegen de zijne, en daar ik bleef zitten dwong hij me achterover te buigen en naar hem op te zien.
- Gusta, nu moet je morgen zien op tijd klaar te wezen; je hebt niets te doen en moest je aanwennen wat eerder aan je toilet te beginnen, als je uitgaat. Trek die zwarte japon aan met de gouden bloemen, wil je?
- Ja zeker, antwoordde ik gedwee. Ik ben niet gewoon dat iemand me iets commandeert. Toen ik heel jong was, hoopte ik dat mijn man het doen zou, omdat me dat een gevoel van meesterschap zijnerzijds en van saamgehoorigheid zou geven. De enkele malen, dat Joseph zijn wenschen een beetje beslist uitdrukte ben ik echter eerlijk gezegd vreeselijk gepikeerd geweest en heb dit den heelen dag getoond, daarmee het bewijs leverend dat mijn neiging tot onderdanigheid niet ernstig gemeend was.
... Maar de zwarte japon met de gouden bloemen trek ik morgenavond toch niet aan; die is nogal gedecolleteerd en heeft, ofschoon enkel zwart met goud, iets te opzichtigs...
Als Joseph nu straks thuiskomt en ik vertel hem dat ik morgen met Henri uitga en hij toont zich misnoegd of humeurig, dan zal ik dat in mijn hart ontzettend leuk vinden en het eerst voor de aardigheid nog een beetje rekken en trekken, maar dan natuurlijk niet
| |
| |
gaan. Doch ik ben overtuigd dat het Joseph absoluut niets schelen kan, mijn hemel... waar denk ik aan.
* * *
Gonda en Berrine hadden het beiden zoo druk, dat ze, ofschoon bij mij op bezoek, maar half aandacht aan me wijdden. Dat is een bijzonder voorrecht wanneer je, zelve kinderloos, moederlijke vriendinnen op de thee krijgt: eerst gaat het over de mannen, de kinderen, het vrouwenkiesrecht, soms de mode, onderwerpen van algemeen belang, maar dan verzeilen we op de kinderkamer en daar voelen ze zich eigenlijk in haar element, allemaal, behalve ik. Soms daalt er af en toe weer eens eene naar de lagere sferen van huiskamer of keuken af met een genadig, om niet te zeggen medelijdend: ‘Als we 't over de kleuters hebben is het voor jou eigenlijk niet zoo interessant, wel Guus?’ en ik krijg gelukkig nu geen pijnlijk steekje meer aan mijn rechterkant. Het hart zit wel links, maar ik voelde beslist de pijn steeds rechts, vroeger... dat is al lang geleden, al wel een jaar of vijf, zes, zeven. Na de derde teleurstelling, waarbij ik meer dan drie maanden ziek, en nog eens drie maanden moe, lusteloos, hangerig en tobberig bleef, hebben wij de hoop op nageslacht definitief opgegeven. En als ik de waarheid moet zeggen is het eenige wat er me nu, na zoo 'n tijd nog pijnlijk van aandoet, het gevoel, dat een vrouw, die géén kinderen heeft, eigenlijk niet heelemaal als normaal beschouwd wordt; och ja, toch wel, teleurstellingen tellen voor goede vrienden en degenen, die van de huiselijke omstandigheden op de hoogte worden gebracht, als peettantes en schoonmoeders, mee om je voor ‘vol’ te verklaren. Enfin, het blijft toch, al is het maar tegenover je man, een gevoel of je als vrouw min of meer te kort bent geschoten, niet gegeven hebt, wat er van rechtswege verlangd kon worden. Een heel primitieve opvatting mischien, maar ik geloof dat iedere kinderlooze vrouw ze min of meer deelt, al zal ze 't misschien niet willen toegeven.
Nu, Gonda en Bertine hebben het dan eerst druk over den Vrouwenbond gehad, waar ik ook lid van ben. Ik ben lid van alle mogelijke Katholieke vereenigingen en ook van eenige neutrale. Het eene komt geloof ik niet goed met het andere overeen, maar ik heb volgens Joseph ‘vrijgevochten begrippen’. Bertine voelde veel voor een Bond tegen zedelooze kleederdracht, maar Gonda, die erg practisch aangelegd is, oordeelt, dat de mode toch telkens wel verandert, zonder dat je je er druk over maakt:
- Kijk maar eens naar de kindermodes. Om de twee, drie jaar is er weer een heel nieuwe richting; nu eens tetra-stof, dan weer allemaal gebreid katoen, en dan weer wol en dan weer géén wol.
| |
| |
Als je 't maar kalm afwacht komt het veel-gesmade toch weer in trek.
Aan Gonda voel je in alles de vrouw, die jong getrouwd is en zich de weelde van een half dozijn spruiten veroorlooft. De mooie gezonde, gelukkige vrouw, met mooie gezonde kinderen, die er een mooie, gezonde, en ik zeg niet ‘bijgevolg’ maar natuurlijkerwijze ietwat laag-bij-de-grondsche levensopvatting op na houdt. Haar oudste zoon is twaalf en haar jongste nog geen twee jaar en ik geloof, dat ze van plan is in die richting nog een poosje voort te sturen.
Bertine doet en wordt in ons kringetje beschouwd als het jonge vrouwtje. Ze is heel laat getrouwd, dat is te zeggen, ze was dertig, wat wij laat noemen, ofschoon 't eigenlijk een beter systeem is, geloof ik. Ze is niet zoo mooi als Gonda, en ik denk heusch niet half zoo slim als ik, maar dweept ijselijk met het moderne en vindt ons een beetje vieux jeu. Ze is geabonneerd op alle mogelijke vrouw- en kindertijdschriften, maakt de groenten voor den heelen winter in en heeft regelmatig een huisnaaister. Haar beide babies worden op zijn Engelsch opgevoed en 't gaat alles erg volgens vaste regels en bepalingen. Ze zijn echter niet zoo leuk en niet zoo flink als Gonda's kleintjes, maar dat hoeft niet aan de opvoedkunde te liggen.
Toch heb ik heel graag, dat Bertine komt; ze brengt iets nieuws en frisch mee; ze vindt haar huis, haar huishouden, haar kinderen nog erg belangwekkend en is overtuigd, dat bij haar alles beter geregeld is dan bij een ander, ook al een eigenschap, die ik veel heb opgemerkt bij vrouwen, die laat trouwen. Als je jong begint lijkt het je alles, ook het moederschap, meer de gewone natuurlijke wereldsche loop. ‘Stel je voor dat ik zoo'n beslag met mijn zestal maakte, beweert Gonda, dan kwam er bij mij niets op tijd en stond klaar. Trouwens als je man dokter is dan maak je met de kinderen niet voortdurend zoo'n drukte over de gezondheid en de weegschaal..
Deze laatste bemerking vind ik prachtig; ze doet me denken aan den chef de cuisine, die zijn eigen schotels niet eet, omdat hij te goed weet, wat er in komt.
- Gusta, begon Bertine plotseling met het besliste air van de vrouw, die weet wat ze wil, ik heb je voorgesteld voor het huisbezoek van de Kraamverpleging, en namens jou maar half en half toegezegd ook. Er komt hulp te kort, vooral flinke werkdadige hulp van menschen die iets doen kunnen. We hebben een massa dames van ‘zekeren leeftijd’ ...wat kun je daar nu van vergen; de jongere getrouwde vrouwen weigeren bijna altijd omdat ze het te druk hebben met haar gezin en als ze aannemen bedanken ze na een poos en dat is nog erger...
| |
| |
- Natuurlijk, viel Gonda in, maar jullie leggen zoo maar beslag op een mensch. Verbeeld je dat ze mij, omdat ik doktersvrouw ben, absoluut willen verplichten drie namiddagen in de week op de Zuigelingenkliniek te komen... Hemelsche goedheid! hoe moet ik dat aanleggen? Een doktersvrouw moesten ze juist wat meer met rust laten dan een ander, die heeft toch al zoo'n ongeregeld huishouden. Bovendien, ik vind dat juist ‘vrouwen van zekeren leeftijd’ zooals jij ze noemt, Bertine, laat ons zeggen van boven de vijftig, voor al die zaken het best geschikt zijn. Die zijn gewoonlijk uit het jonge spul en dan houdt zulk werk ze in beweging.
- Ja maar, er zijn een massa vermoeiende karweitjes bij, die je heusch oudere dames niet op kunt leggen; we hebben het nu al geprobeerd met een paar ongetrouwde juffrouwen, maar voor het toezicht op de kraamverpleging gaat dat eigenlijk niet. Vrouwen als Gusta zijn daarvoor de geschikte elementen: in de kracht van hun leven, voorzien van eenige ondervinding, in staat met gezag op te treden, en die niet telkens met het excuus aankomen dat haar eigen kinderen ze noodig hebben...
- Het is maar wat jij excuus noemt, vond Gonda die de Zuigelingenkliniek nog niet goed verduwen kon en bovendien meestal bij de laatst uitgesproken gedachte stilstaat, waardoor zij den samenhang met het voorafgaande uit het oog verliest. Dat is goed voor jou met je tweetal, maar als je er een stuk of wat hebt...
- Nu ja, glimlachte Bertine, maar Gusta heeft er heelemaal geen, dus die is...
Ik hoorde het gesprek over me heen gaan net of het een andere betrof. Ze beschikten over mij, mijn werk, mijn tijd, met het laatdunkende overwicht der drukbezette vrouw op eene, die niets om handen heeft, alleen omdat zij kinderen bezitten en ik niet...
- ...Gusta heeft er heelemaal geen, vervolgde Bertine rustig, dus die is 's namiddags totaal vrij. Als ze den morgen aan haar huishouden wijdt kan ze er gemakkelijk drie vaste middagen voor nemen. Ik vraag me zelfs af, Guus, we hebben zoo 'n moeite om 's morgens hulp te krijgen en jij hebt je meiden al zoo lang, of jij het niet zóó zoudt kunnen regelen, dat je in de Zuigelingenkliniek...
- Mijn beste Bertine, ik meen je al gezegd te hebben, dat ik er niets nieuws bij aanneem verklaarde ik beslist. Zeker geen kraam- of zuigelingenverzorging; ik heb geen kinderen, ergo heb ik er geen verstand van en ik voel er niets voor...
Mijn woorden vielen ongewoon hard: tek-tek-tek als zware droppels van een dookgat op een zinken plaat; ik voelde me zelve opeens buitengewoon onsympathiek met mijn besliste weigering... en dan nog voor zulk werk...
| |
| |
Er volgde een pijnlijke stilte. Bertine drukte de lippen op elkaar, keek me even verwonderd aan, aarzelde, zuchtte toen en zei:
- Dan zal ik het zelve moeten doen.
- Och wel ja, lachte Gonda, die niet van spanning houdt, je vraagt toch au fond niet beter en ik denk altijd dat het je kleintjes goed doet als ze eens een paar dagen in de week niet gebemethood worden.
- Het zal maar voor een poosje zijn, vervolgde Bertine, die dit maal niet op de aardigheid in ging. Je weet dat we gelukkig nummer drie verwachten en ik hoopte dat Gusta... Je hebt toch zooveel vrije middagen, je kunt toch niet altijd winkelen of lezen of bezoeken ontvangen en verstelwerk moet er in zoo 'n huishouden als 't jouwe niet veel blijven liggen. Ik bedoel je bent er te netjes voor, houdt alles te veel bij, verontschuldigde zij haar bemoeizucht met een glimlachje.
- Dat doet er niet toe; ik blijf bij mijn meening dat jullie die zaken niet goed inricht. Je moet betaalde hulp nemen, vakmenschen, verpleegsters, nonnen, eender wat. Dat getob en gesukkel met vrijwillige hulp is onzin, bovendien uit den tijd. Het doet me denken aan de gezinnen waar ze bij ziekte en bevalling een grootmoeder, zuster of tante in huis nemen, waar ze maar de helft van 't werk van kunnen vergen, dat een gezonde dienstmeid of verpleegster verrichten kan en wat aan cadeaux en extra 's zeker zoo duur kost.
- Als dat maar te betalen was, zouden we het zeker wel doen, Gusta, niets liever dan dat, en ik constateerde met ergernis dat Bertine in haar toon iets schoolmeesterachtigs legde.
- Als er maar gebroken wordt met het systeem van de vrijwillige hulp, zou de liefdadigheid doelmatiger ingericht worden, hield ik vol.
- Maar Gusta, er zijn toch massa's betrekkelijk nog jonge vrouwen zooals jij, die als ze geen kinderen hebben niet beter vragen dan zich nuttig te maken... Ik dring niet aan natuurlijk, vrijheid, blijheid.
- Nou eerlijk gezegd, ik ben misschien wat egoïst, verklaarde Gonda, maar ik ben blij dat Guus het niet doet. Als ik een heelen middag door den regen geplast heb, omdat ik 't er op gezet had dien dag boodschappen te doen, dan ben ik zoo blij tegen vijf uur te weten dat ik Guus gezellig en rustig thuis vind. Als ze nu ook al begon te sjouwen zooals jij Bertine, waar moesten de huismoeders zooals ik dan eens komen uitblazen.
We schoten alle drie in den lach om dit argument. Gonda ziet er ondanks haar zestal jonger uit dan wij, heeft door den voortdurenden omgang met haar kinderen zelve iets kinderlijks behouden en
| |
| |
vindt toch dat ze tegenover ons beiden moederlijk-beschermend moet optreden.
...Welk recht hebben ze om over mij te beschikken en me juist voor dát werk uit te kiezen? Omdat ik zelve geen kinderen heb? Is dat niet een reden te meer om er me vrij van te stellen...
En terwijl we verder praten over een paar nieuwuitgekomen boeken, over de plannen voor de zomervacanties (de duurte en het dienstbodenvraagstuk hadden we al afgewikkeld), en ik werktuigelijk meebabbelde, vriendelijk en belangstellend zelfs, met het onbewuste verlangen den onaardigen indruk van mijn weigering uit te wisschen, gonsden Bertine's argumenten al maar door mijn hoofd: ‘Je kunt toch niet iederen middag winkelen, of lezen, of bezoeken ontvangen...’
Is het niet hoofdzakelijk om vrij te blijven, vrij als Henri 's middags komt, dat ik dezen winter niet gebonden wil zijn?...
Als een verlossing klinkt Gonda's vriendelijke stem, die zoo blij is me 's middags tegen vijf uur altijd thuis te vinden. Als ik voor mijn vriendinnen wel thuis mag blijven, waarom dan voor mijn vrienden niet?...
(Wordt vervolgd,)
Stephanie Claes-Vetter.
|
|