Vlaamsche Arbeid. Jaargang 10(1919-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Morgen - meditatie Een nieuwe rei gesluierde uren komt weer, van achter hooge muren der toekomst, op mij aan. Wat schuilt er in haar tullen kleeren? Verlangd genot? Gevreesd bezeeren? Gebloemte, ofwel getraan? Ik sta bereid om haar te onthalen. Maar zal mijn slappe moed niet falen als een mij 't strijden brengt? Zoo moeilijk zwier ik 't zware wapen, 'k min wel den lauwer rond de slapen, doch ducht de vlam, die zengt. O dag, ge wordt me als gunst gegeven om streng en stout, lijk 't moét, te streven; Hoog-ernstig is die plicht. Want elke slecht-gebruikte stonde weegt als geringe of grove zonde ter schale van 't Gericht. Hoog-ernstig is dit leven. Spoedig verduikt mijn dag voor avond, bloedig van 't naadrend oordeelsvuur. Wat zal het dan mijn ziele baten of veel me minnen, veel me haten voor korten, langen duur? Slechts dát, wat ik den Heer bewaarde, zal blijven in verhoogde waarde. Slechts dát en anders niet. Gelukkig wie, ter vierschaar rijzend, op een verleên van arbeid wijzend, den Leenheer schatting biedt. [pagina 33] [p. 33] God, gun dat ik 't bestaan begrijpe! 't Zij heil me vleie of pijn me nijpe, ze vinden beî me sterk. Geef dat ik, die uw klok hoor galmen, niet bij insectgegons blijf talmen, maar 't leven vul met Werk. Vorige Volgende