8. De drang tot het in bezit treden der kunsttaal of eenheids en schoonheidstaal, maakt van zelf den geestelijken levensstrijd in ons wakker: De kunst is middel van opperste heiligmaking; zij ontwikkelt zich gelijkmatig met de stijging van ons dieper geestesleven in opvaart tot de Eenheid: Heiligheid en kunstenaarschap zetten zich wederzijds aan.
De zang der kunst gaat in hoogte en schoonheid gepaard, naar gelang de zuiverheid en de kracht onzer liefde, ijverigheid, ja heiligheid, vermits deze ons zooveel te diepere inzichten geeft op de schepping, waaruit wij onze kunstmiddelen putten.
9. Het leven maakt dus de tweede helft uit van 't kunstgewrocht, het leven of de ontvangenis. - Het eerste element der kunst, het beeld of het teeken, kan nogthans uit ons of uit de natuur, voor ons plotselijk oprijzen als eene volledige kunstontvangenis, wanneer het in zijne aanschouwelijkheid den stempel draagt van de levens-af de schoonheidsritmiek.
10. De ontvangenis en het teeken moeten klaar bepaald staan voor den kunstenaar. Zekerheid en kennis zijn de voorwaarden van het hoogere schilderstalent. Het is slechts door beschouwingen of bespiegelingen dat de kunstenaar de ware hoogten der kunst zal bereiken, want slechts door hen komen wij er toe, van het geheel tot het einddoel of God, de Eenheidsbeweging zelf.
11. In werkelijkheid versta ik door ontvangenis, de visie van het Universeel of God-menschelijk begrip van de wereld, in dewelke de kunstenaar zijne tweede ontvangenis, de visie van het beeld of het teeken, terugkaatst.
12. Hetgeen zooveel handigheid, zooveel kracht en macht geeft aan de oude schilders is de opperste ontwikkeling waartoe zij gekomen waren, ontvangenis en teeken te kunnen bijeenbrengen en te kunnen versmelten. Zij hadden de visie, d.i.t.z. dat voor hen teeken en uitdrukking zich raakten, en dat hunne kunst als de levensglinster is die uit die aanraking schiet. Zij hadden de totale kennis, en vandaar hunne macht en hunne zekerheid, en van daar ook hun stijl. Want hunne kennissen waren teruggebracht tot het geheele van het bestaan, zij waren synthetiek.
13. Indien de kunstenaar de volle kennis bezit, welke hij opdoet door werken en door eene ten minste evenbelangrijke meditatie en bespiegeling, wordt hij weleens gewaar dat de echte kennis de eindkennis of zijn scheppingsgedacht slechts door de verwezenlijking zelf van zijn werk wordt bereikt. Alsdan wordt het werken zelf, meditatie en bespiegeling.... opperste beschouwing die schept en verwezentlijkt hetgeen zij behandelt. De macht van de geestelijke bespiegeling vermenigvuldigt zich op bovennatuurlijke wijze op het oogenblik der verwezentlijking, welke overigens in geestesverrukking geschiedt.