Vlaamsche Arbeid. Jaargang 9(1914)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] De Koekoek Wie daar zwaarmoedig roept in 't scheemrig mastenwoud nu daarin de avond daalt met heimlijker verduistren? God, is die stem van U en moet ik peinzend luistren nu reeds de gulden maan 't verzwaard geblaert doorschouwt? Want, God, mysterievol roept Gij door 't slaaprig hout mijne eenzame ooren toe.. Geene avondwindjes fluistren, geen dennekruin verkraakt, geen vogelparen snuistren, alleen iets wonder roept uit 't zwijgend avondgoud.. Riept Gij mij over 't graf uit onbekende landen waar 't schemert ijl en flauw om koude, witte handen en 't strak geboomt verteedert aan een milde lucht? Mijn God, roep langer nog uit deze vreemde streken opdat ik mij een kruis op borst en voorhoofd teeken en aan uw vaderhart met blijde kreten vlucht'. Karel van den Oever Vorige Volgende