waar een menigte leutige duiveltjes de bloesems van de boomen aan 't schudden zijn; en al tuimelend door de stormlucht, zwarte kletsregen op de vluchtende menschenkinderen spuwen.
Het kleine duivelken, dat rijdt op den woesten wind heeft een paar malen rond de kerk gejaagd, en staat nu boven op den berg voor het groote midden portaal.
- ‘Ik ga hier niet vandaan, zegt het, vooraleer er, in de plaats van die kerk, een hoop puinen en gruizelingen ligt.
Ik zal die groote glasramen stuk slaan, en met een lach zijn al de kaarslichten dood. Met den wind blazen wij den priester, den orgelist, de zangers en de koorknapen op, zoodat zij als luchtballen de vensters uitvliegen.
Met de ‘canons’ die ze in de kerk gebruiken, schieten wij de outers om; en als dan alles afgeloopen is, dan wasch ik in het wijwatervat, mijn voeten...
- Kom, zegde hij. Maar de wind weigerde.
De wind heeft veel gebreken, dat is waar; maar de muzikanten weten allen, dat, wanneer hij in de kerk komt, het alleen maar is om den balg te blazen, opdat de groote orgels zouden kunnen spelen, en den Heer God loven met gewijde muziek. En daarom is het, dat de wind, die een vrome ziel heeft, weigerde de kerk binnen te treden op dien grilligen Lente-morgen.
Dus, ging de duivel maar alleen, murmelend en grummend. - ‘Ja, zoo'n half gedienstig volk is nog beter buiten. Dat hij daar maar blijft wachten aan de deur tot ik weer keer.’
En nu gaat de duivel binnen.
Wat er omgaat, weten de menschen in de ‘Minster’ niet, maar zij kunnen de mis niet volgen. Daar zijn er die zoodanig verstrooid zijn, dat zij voor den zevenden keer hun gebed opnieuw beginnen, zonder tot het einde te kunnen geraken. In de sakristij, drinken de knapen den wijn uit. Wat is er dan toch aan 't gebeuren...
Er vaart een slechte kilte onder de hooge vouten; een kilte waarvan men eene vreemde verkoudheid opdoet, waarbij men, na eene langdurige kwijnziekte, eindelijk sterven moet.
Het Satanskind, is in de kerk getreden; en het is zijn duivelsadem die onder de hooge vouten vaart...
Het is hij, die de knapen in de sakristij in verzoeking heeft gebracht; 't is hij die de verstrooidheid in het hart der geloovigen heeft gelegd.
Op het oksaal, gaat de muziek te snel; de bladzijden van het