| |
| |
| |
Vlaamsche Arbeid
Poëzie
Aug. Van Cauwelaert, Verzen, nieuwe reeks. (uitgave ‘Veritas’ 1913 Antwerpen.) - Dit is een boek vol stil geluk om licht en bloemen en avondvrede; vol zachte droefheid om regendagen, ver en vaag beminde wezens en een lieve doode. Het is ook een boek van zachte en aarzelende liefde.
Het is alles zoo natuurlijk gezegd, neen, gezongen, zóo dat wij een stukje menschheid in die verzen gaan voelen en ze bij herlezing nog mooier gaan vinden, daar wij onze eigene gevoelens en gewaarwordingen er aan toetsen. Dichters als deze leeren bewust-voelen en brengen ons tot het weten van wat aan teederheid in ons verholen ligt.
De reeks verzen Van vier Getijden opent met een gedempte jubel om witte en roze lentebloesems. De regenliedjes zijn onbepaalde treurige stemmingen. De avondliedjes zijn zacht als adagio's:
'k En zie den avond niet noch weet,
er schuift een ruischend zijden kleed
Het mooie zomer-gedicht, Dit is de rijke rust, is als een virgiliaansche zang waarin een heel landschap gaat openglooien. Geluk is de rijpe uitspraak van een mensch die de innigheid weet der dingen, l'âme des choses.
Elk voelt een vreemde aanwezigheid,
die ons gebogen hoofden wijdt
en mond, en, zonder spreken
zit lijk een gast die, ongenood
ons tafel deelt en 't avondbrood
met moede hand zou breken.
Maar het mooiste gedeelte van dezen verzenbundel is, naar mijn meening, wel de cyclus liefde-gedichten, ‘simpele liedjes van wat in de stilte zong’. Zij zijn van een teerheid die ze omtrent eenig doet zijn in wat aan verzen vandaag in Vlaanderen wordt voortgebracht. Zij vormen een geheel, niet door den vorm maar door de geleidelijke ontwikkeling der gezongen gevoelens. Het begint heel stil en schroomvallig:
| |
| |
En hoort ge voor uw kamer niet
mijn zachte schreden gaan;
en voelt ge me zoo dicht bij U,
De dageraad is frisch van dauw
er fluit een merel in de kruin
Toon me uw gelaat: ik houd het hoofd
'k ben als de morgen en de zon
Ik denk niet dat het roekeloos is van te beweren dat binnen 500 jaar, fijngevoelige, verliefde menschen hier nog hun woorden zullen vinden, want het is zoo heelemaal niet anders dan Salomon het zooveel duizend jaar vroeger in zijn hooglied heeft gezeid.
Het gaat zoo voort en het wordt in vers V de aandachtigheid van de minnende ziel, het eeuwig verwachten van het opperste geluk. Toch blijft die eeuwig-menschelijke aarzeling in de liefde-bekentenis:
Want zoo 'k der liefde zachte gloed
ter ooge ontsluiten dierf,
misschien rees leed in uw gemoed,
om 't liefst geluk dat stierf.
'k En wete en drale, roereloos,
van schuiner zonne omzond;
en 'k drage lijk een bleeke roos
Eindelijk komen wij tot de mystieke hoogten der liefde: het geluk in het deelen van smart en lijden (vers IX), het geloof in het eeuwige der ondervonden gevoelens (vers X) als ten laatste moet worden uitgesproken het bitter verbeten leed der ontgoocheling, en het verlangen naar een andere liefde, naar ‘liefde's eenig vaderland’.
Misschien waar 't beter dat we scheiden,
en vóór de liefde ons hart verwon,
ons wegen uit elkander leidden
naar ongekenden horizon;...
Toch kan ik Aug. van Cauwelaert nog niet noemen den dichter der Liefde. Het blijft alles te stil van Gevoel. Groote liefde is toch een opgaan van twee wezens in vlammen van passie. Het begint met eene gelijktijdige aantrekkingskracht, waarbij de zenuwen gaan trillen bij gelijkmatig ondervonden indrukken. Het wordt de groote vrede in twee zielen, het opperste
| |
| |
ontluiken in elkaar, het dubbele enthousiasme voor alles, het versnellen van leven, het altijd nieuw ontkiemen van emotie's zoo dat al wat onvolledig onvolmaakt en smartelijk bleef in onze verbeelding nu eindelijk in klaarglanzende ideeën wordt opgelost.
Aug. van Cauwelaert bezingt wel eens die liefde als hij die liefde gevonden heeft.
Jozef Muls
| |
Verhalend Proza
Uit donkere dagen door Berto van Kalderkerke uitgave Juul van Lantschoot. Dendermonde 1913.
rondom de katafalk van droef geheugen,
waar 't bleeke liefdelijk versteven ligt,
is waken van gepeinzen zware plicht.
Deze verzen genomen uit het gedicht dat moet dienen als een woord vooraf aan dit droef-donkere boek laten vermoeden dat de schrijver een groot menschelijk verdriet heeft doorgemaakt. Maar uit die droefheid is, gelijk uit een vuur, sterk getemperd, een edele mensch tot gestalte gekomen, een edele mensch met voelend hart en diepziende oogen. Want dit is nu het heerlijkste voor mij in dezen letterkundigen arbeid dat achter het verhaal van menschen en dingen, hoe streng-objectief het ook schijnt gehouden, altijd de schrijver te voelen is, Berto van Kalderkerke of liever Albert van Driessche, daar hij toch niet langer schuil blijft achter zijn vreemd-klinkend pseudoniem.
De sluier is voor zijn oogen opgetrokken. Hij heeft de groote veropenbaring gekregen: hij is de wereld gaan zien en hij heeft de menschen begrepen. En voor wien het zien en begrijpen een zekere volheid heeft bereikt wordt het uitbeelden met woorden vaak een nood der ziel. Zoo is dit werk niet gemaakt maar geboren uit een innerlijken drang die een waarborg is van schoonheid.
Om al deze verhalen van dood en menschelijke ellende hangt een groot medelijden, dat een uiting is van diep beproefde zielen. Niet dat de schrijver zelf op den voorgrond treedt om zijne gevoelens te verklaren. Neen het is de behandeling van het onderwerp zelf die het medelijden laat vermoeden en den lezer zelf doet mee voelen zoo, dat hij den angst gaat beleven bij het doodgaan van dien boer die zoolang tegen zijn ziekte vocht, of het tragische gaat ondervinden van die nachtelijke vlucht van menschen die hun vee en hun goed en het koude lijk van hun pasgestorven vader moeten redden uit de overstroomende wateren van de geweldig vloedende Schelde.
| |
| |
In dit boek staan menschen verbeeld, waarachtige menschen naar het leven geteekend en geboetseerd. En wat een verregaande ontleding van innerlijke zielsgesteltenissen als in Puinen en de Band. Wat een Edgard Poe-achtige verbeelding in de Verrijzenis des Vleesches.
De landschappen die de menschen en de dingen omgeven zijn schoon en ruim gezien en steken dikwijls zoo koel onverschillig af bij sterven en ongeluk dat gebeurend is hetgeen er het tragische van verhoogd. Vele kleine mooie trekjes, getuigend van menschenkennis en diep inzicht, zouden kunnen worden opgehaald.
Toch zijn hier en daar soms zwakheden, een beeldspraak die pijnlijk aandoet, een verhaal dat niet naar zijn einde geraakt en dan maar met korte verklaringen over het verdere toegaan der dingen wordt afgebroken.
Maar de eindindruk blijft hetgeen ik hierboven gezegd heb. De mooie stijlvolle taal maakt van dit boek, dat een eersteling is, meer dan eene belofte. De schrijver kan, als hij den moed heeft en de wilskracht om het monumentale werk aan te durven, een eerste rang psychologisch romancier worden.
Jozef Muls
| |
Muziek
Parsifal op de Vlaamsche Opera te Antwerpen. - Wagners streven is altijd geweest: het herstellen van het tooneel in zijn vroegere waardigheid.
Ook zegde hij dat Parsifal een feest is voor de zedelijke consecratie van den schouwburg.
Uit dit groote meesterstuk waait ons een mystieke, godsdienstige wasem te gemoet, grootendeels te weeg gebracht door het plechtig karakter der grootsche tooneelen van het drama welke ongetwijfeld ingegeven zijn door de mysteriën van het christendom. Door dit werk is de gewone tooneelzaal als bij tooverslag veranderd in een tempel, een tempel der schoonheid, der waarheid, waar men aan het hoogste mysterie offert: De liefde:
De verlossing door medelijden.
Wij zijn hier verre van de gewone tooneelvoorstellingen waar men zoo maar op af trekt om zijnen tijd op min of meer zedelooze, of min of meer aangename manier om te krijgen. Men komt daarvan terug gelijk van de herberg; gewoonlijk den geest gevuld met beuzelarijen, die in het gemoed niets achterlaten, integendeel, allen drang ontrooven naar verheven streven in leven en werk.
Geen enkel ernstig mensch houdt van het alledaagsch modern tooneel om het kunstmatige en het melodramatische der levensvoorstellingen.
| |
| |
Doch hier geldt het wat anders.
Hier is kwestie van het werk van een genie, van een reus van een treurspeldichter van zeldzame waarde, die in de kunst een uitgelezen middel zag, tot zedelijke en geestelijke opvoeding.
Alles: uitspraak, gebaar, beweging, kleurenschikking, rythme, melodie, zoowel in zang als in de muziek, met de symphonie, is ten dienste eener gedachte, eener waarheid, eener levende absolute waarheid.
Alles wat het menschelijk vernuft vermag heeft Wagner ten dienste gesteld van de verheerlijking, van de verheffing dier waarheid, dier goddelijke veropenbaring.
Niets der moderne, mekanische en instrumentale middelen, is gespaard gebleven om zijn mysteriespel af te ronden, te volmaken.
Ook kwamen om zoo te zeggen, Wagner alle middelen nog te kort om zijne menigvuldige bedoelingen te verwezentlijken, want de zielewerking van dit muzikaal drama is zoo intens, dat al het pathetieke, het tragische, de sublieme zielsvervoeringen, de mystieke toestanden en de geestesgemeenschap met de goddelijke uitstralingen van den Graal, niet met woorden kunnen gezegd worden.
Het woord schiet hier te kort, is ontoereikend, is te stoffelijk. Daarom vertolkt hier de muziek misschien meer dan in zijne andere werken, het zieleleven van de personen van het drama. Hier gaat men dan ook niet naartoe zonder voorafgaande voorbereiding, wat gansch het werk veel te langdradig zou doen voorkomen. Men moet om zoo te zeggen doortrokken zijn van de beteekenis van het werk. Ieder woord, iedere beweging heeft om zoo te zeggen hare melodische wederhelft in het orkest. En hier ligt juist het kostelijke, onbetaalbare geluk, dat het Wagner-genie ons verschaft door ons de intieme hartklopping te laten volgen van hoogeren levensgang. Enkel door het goed begrijpen van tekst en gedacht is men in de mogelijkheid de ware emotioneele dracht der muziek te verstaan en te voelen.
Het is bij middel van het orkest dat hij ons b.v. in gemeenschap brengt met de zuivere en zieleroerende natuurstemmingen van Goeden Vrijdag, met de verheven mistieke Graalsuitstralingen.
Ik heb daar juist het woord mysterie gebruikt. Parsifal is om zoo te zeggen een mysterie spel.
Gebaren, en spel, zooals die gewoonlijk gebeuren op het tooneel, zijn hier gebannen.
Zij die van komedie houden vervelen zich hier.
Weinige gebaren, bijna geene tooneelveranderingen, lange recitatieven om den gedachtengang van het stuk te doen begrijpen, doch dit alles ondersteund, onderlijnd, uitgelegd door het orkest dat ons de emotioneele waarde, van de feiten op het tooneel, komt mededeelen.
| |
| |
Van daar ook het stilzwijgen, het gerokken der gebaren en houdingen. Van daar ook dat de toppunten van het drama, de verbeelding treffen en in het geheugen geprent blijven door onvergelijkelijke tafereelen, zoo frisch, schoon, godsdienstig en volkomen bijna als zekere meesterwerken der gothische schilderkunst, die men niet vergeten kan wanneer men ze eenmaal gezien heeft.
Men voelt dadelijk dat Wagner in de omgeving van Albrecht Dürer's werken en zijner voorgangers leefde, en dat hij voor de Italiaansche en Vlaamsche primitieve schilders een ongemeene bewondering had. Voor een Madona van Lucas Giordano b.v. kon hij uren mediteeren. Dat de primitieven diepen indruk op hem gemaakt hebben, zeker tijdens zijn latere jaren en binst de samenstelling van Parsifal, is bijzonder bewezen door het 3de bedrijf, dat schijnt samengesteld te zijn uit eene reeks drieluiken.
B.v. Parsifal geknield voor de heilige lans in sprakelooze verrukking is als het portret van een donateur.
Kundry welke de voeten van Parsifal wascht gelijkt eene Maria Magdalena van Mabuse.
Gurnemanz eene andere figuur met zijnen grooten witten baard, doet denken aan St Hyeronimus van Cina da Coneghano uit de pinacotheek van Munich.
Zulke gelijkenissen zijn menigvuldig in Parsifal.
Dit bewijst ons nog eens te meer de geestelijke dracht van het machtigste dramatisch werk, dat geschreven is voór het tooneel in de 19e eeuw, en eenig in zijnen aard, door de eeuwen heen.
Het is als het Christendom omgezet in tooneel en toonkunde.
Het volmaakste en meest verheven werk van Wagner.
Nog een woordje over d'opvoering. Een volk, zoo klein zij het, dat het heldenwerk van een man kan opvoeren zooals er maar twee of drie in een eeuw het licht zien, een volk dat zulk een werk opvoeren kan, zooals het hier in Antwerpen gegeven is, is zeker levend. - Het is een bewijs dat dit volk krachten bezit, jonge krachten, levenskrachten.
Van Dyck, een vlaming, de wereldberoemde zanger, heeft de opvoering van het werk geleid.
Tot in de kleinste bijzonderheden is alles verzorgd en afgerond. De zangers zijn allen Vlamingen.
Het orkest is samengesteld uit Vlamingen. Het zijn dus allen Vlaamsche krachten die door hunne samenwerking gekomen zijn, het hoogste in den mensch te raken, te roeren op meesterlijke wijze, zonder zwakheid en zoo kenmerkend dat zelfs de fransche pers bekent dat de opvoering die van de Munt te Brussel te boven gaat.
Persoonlijk moet ik ook zeggen dat de opvoering van het Nederlandsch
| |
| |
lyrisch tooneel van Antwerpen me wat afschrikte, doch ik heb het werk te Brussel en ook te Antwerpen gezien en zonder vrees durf ik beweren dat de Vlaamsche opvoering de Fransche overtreft.
Parsifals meesterlijke opvoering op Vlaamschen bodem met Vlaamsche krachten mag heeten een levensblijk nevens alle andere levensblijken die Vlaanderen geeft.
R. de la Haye
| |
Oude Kunst
Een Bedinghe van Antonis de Roovere. - Middeleeuwers in verhouding tot God stellen we ons liefst voor, kinderlik-argeloos spelend met 't Kindje op Maria's schoot, als in de kerstliederen. Of in uiterste deemoed smekend om de genade van de hemelsche bruidegom - doch ook dan nog even argeloos zich vergemeenzamend en kinderlik vleiend als 'n bruid in 't bruidvertrek, zo in de geestelijke liederen.
Rhetorijckers gelden voor ons als toonbeelden van inspiratie-loze, verstandelik-berekenende verzenlijmers, kunstemakers met klingklang van rijmen en ingewikkelde strofenvormen, van gevoelsinhoud geheel ontbloot. Nooit zal u in de gedachte gekomen zijn 'n refereyn van 'n rethorijcker te lezen, wijl 't u het ideaal was van anti-schoonheid, hoogstens laast ge half-onwillig 'n polemies stukje van Anna Bijns en genoot half meesmuilend, spijt, of juist door, de wat houte verzen, toch wel de krachtige, geestdrift der gedachte. Het vers van de rethorijkers immers was 't bederf van ons oud-nationaal vers, 'n toenadering tot de regelloosheid van de gesproken taal, wie zou schoonheid zoeken, waar rijmengerinkel als armoedig klatergoud de armelikheid aan rithme en klank moest vergoeden?
Doch hier laat ik 'n vijftiend' eeuwse rhetorijcker neerknielen in gebed. Wat ie zegt, treft niet door diepheid van gedachte, maar tot in de grond is ie ontroerd, geheel z'n ziel trilt van aandoening, nu hij zich, zondaar van deugden bloot, in z'n nietigheid liggen voelt voor de hooge lijdende Heiland, die de berg van lijden besproeit heeft ‘met bloede root Daer salighe hope ende troost uit groeyt.’ Want hoor maar: Wat 'n statige himne is dat. Wat 'n edele hulde aan de hoge God, die majestueus orgelende, ontroerd-deinende ritmen. Hoe volmaakt van vloeiing, die geluidsgolven, hoe voltonig die klank. Gaat ge de opeenvolging van z'n gedachten ontleden? Doe 't niet. Ge ontleedt ook niet wat uw liefste u zegt. Ge luistert maar en zijt verrukt. Of liever - ontleed het wél. Dan ziet ge dat ge hier niet 'n kranig-koel zwierig-berijmd
| |
| |
opstel voor u hebt; dat in de gedachtegang leemten zijn, zo als steeds et geval is wanneer ontroering et spreken bestuurt.
Ik noem dit 'n prachtig gedicht en hoop u er nog meer van deze begaafde, maar weinig bestudeerde auteur te laten genieten.
Aantekeningen: Bédinghe - gebed; vs 5: oorzaak daarvan is de mens; 6 vaer - vrees; so seynde - zend; wterste, lees uuterste; 13: in staden staan - bijstaan j 17 belemmert - onzuiver; 33 verwaermicheyt - gloed van liefde; 35 beseven - begrepen; 39 door - om wille van.
Theo Weiman
| |
Een Bedinghe.
Roert u, mijn tonghe, buycht u, mijn knien,
Ontluyckt u, ooghen, ende wilt aensien
Wat Godt den Vadere liet gheschien!
Cause soe is de mensche van dien,
Dies rijst in my nu vreese en vaer
Biddende u, Heere, voren en naer:
Seynde gratie in myn wterste noodt!
O almoghende Godt almachtich,
- Tkint van Maria zyt ghy waerachtich, -
Al valt mijn siele voor tlichaeme clachtich,
In uwe passie maeckt mij deelachtich!
Al ben ik belemmert, belast, beladen,
Mijn aerme siele wilt niet versmaden:
Seynde gratie in mijn wterste noodt!
O levende Gods zone ghebenedijdt,
Godt ende mensche, waerachtich ghy zijt
Aan Tcruyce over al de werelt wijt,
Die was, die is, die wesen sal, verblijdt,
| |
| |
Ghy hebt den Berch van lijdene bespoeyt
Daer salighe hope ende troost wt groeyt -
Seynde gratie in mijn wterste noodt!
O grondeloose Godts ontfermherticheyt,
Prinche boven alle Princhen verheven,
Seyndt in my sulck verwaermicheyt,
Dat ick versmade dit corte leven!
Ghy hebt selve tsmenschen broosheyt beseven,
Dus legghe ick mijn hooft inder gratien schoot.
Door tswerelts ghebreken, die mij aencleven
Seynde gratie in mijn wterste noodt!
Anthonis de Roovere
|
|