| |
| |
| |
Vlaamsche Arbeid
Poëzie
Het Werk van D. Van Hautte. - Toen ik verleden jaar het onzeggelijk genoegen had bij Pastoor Verriest op bezoek te zijn en wij koutten, of liever de Pastoor koutte, en ik luisterde, luisterde, vroeg hij mij almedeens:
‘Kent ge Delfien Van Hautte?’
Ik moest bekennen: ‘Neen Eerweerde Heer Pastoor, ten minste niet meer ken ik er van dan 't geen ik, jaren geleden, las in uwe: Vlaamsche Koppen.’
De pastoor had spijt, ik zag het; hij zweeg een stondeke; ‘een schoon talent, een heel eigenaardig’, zei hij, en hij liet van zijne spelende lippen ruisschen:
‘De watervloer beneên den hang
Van 's zomers blijde looverhallen
Wanneer hij 't eerste blad zag vallen
Die rimpelde en die rilde lang.’
‘Mooi!’
‘Ja zeker mooi, Eerweerde, vol wonderen rythmus en kleur en lijn en leven.’
Doch nu ben ik in de gelegenheid gesteld door de uitgave van Kerlinga te Brugge, een diepen kijk te nemen en op mijn duizend gemakken te proeven aan dien goeden, gezonden lekkeren kost van Delfien Van Hautte's disch.
Alzoo verscheen daar verleden jaar, en werden mij toegezonden:
1. | Parsifal, wondersage in 8 zangen pr. fr. 1.00 |
2. | Rijmdichten I en II pr. fr. 1.00 |
3. | Ark van Noë. Bijbelspel pr. fr. 1.00 |
4. | Eenige gedichten (deel van no 2) pr. fr. 0.60 |
Ik heb ze gelezen in deze orde en begin dus met een woordeken over:
1) Parsifal. 't Is het verhaal van de oude Germaansche sage die nu haast ieder sterveling kent. Maar Van Hautte heeft daar een eigen tint aangegeven, met eigen beschouwingen, eigen hartslag en verzuchtingen en eigen schilde- | |
| |
ring, die het geheel tot een kostbaar kleinood hebben gemaakt van edel metaal.
Ik heb zóó wel dat algemeen-menschelijk zielewee gevoeld van dien puren Parsifal op zoek naar het Graal-Ideaal; daar is daar iets in van ieder herte dat hunkert naar wat meer dan brood en bier.
Er komt wel eens een dominé-achtig versje in; ja wel een heel sermoontje zooals bij den aanhef van den Vden zang, doch pas! Voor 't overige gaat een schoone lijn door het verhaal-in-verzen (niet in rijm, want ware verzen zijn het met deining en wemeling van leven in maat en slag; en ge gaat er in op omdat het zoo vaak van uw eigen verzuchtingen spreekt.
Het ligt niet in de bedoeling van deze ‘Vlaamsche Arbeid’ eene uitvoerige studie over des dichters werk te schrijven, noch in 't bijzonder over dit of dat deel, hetgeen nochtans wel de moeite zou loonen voor die het doen wou.
2) Dus over 2. Rijmdichten.
Als ik nu Nieuwe Gidsen, litteraire lanciers, belezen piotten en kritikeerende kannoniers wou napraten zou ik zeggen: te patriotisch, te romantisch, te dogmatisch enz; maar ik doe dat niet, neen ik. Want al weze de stof van sommige gedichten wel wat te conventionneel- te devoir-achtig (dit is niet van mij maar van Hugo Verriest) toch heeft van Hautte altijd zijn eigen vizie, zijn eigen teekenpotlood, zijn eigen diepgaande gevoel en zijn eigen woordelijke uitbeelding. Alzoo in zijn Noengalm, zijn Blinde Vink, zijn Hertog Jan, Regina Coeli, Avondster en zijn Zee. En lees nu eens, en herlees zijn Beethoven en sluit dan uw oogen en beluister dan den rusteloozen klop van uw eigen herte: Poëzie:
Hij zingt de wereld 't meesterlied,
En ach! de wereld hoort hem niet!
Zijn levensvlam geboeid in 't graf,
teert hem zijn eigen leven af...
Maar alzoo is 't al geschonden.
En kijk nu eens aandachtig toe en zie wat hij u schetst, neen, volledig áf-teekent in deze 32 woorden
(Vogelnest)
Het loof begint te piepen, hoort,
daarboven de oude lochtingpoort
die nu half open hangt, beschaûwd
Van 't lommerrijke vlinderhout.
In haag en rijs en rankend groen
Slaapt zacht de gouden achternoen.
Compleet!
Ik onderlijn daarin nu; dat is geen vulwoord, of geen ijdele klank die
| |
| |
moet beteekenen ( ) in dit vers, neen, maar 't roept en toovert voor ons een heele beeldenrij, een gedachtenreeks: in den winter - vroeger - was de poort toe. Wat kon men ook in den lochting gaan doen? en ze zou stuk geslagen zijn in de stormen; nu hangt ze weer open, omdat men den groei en den bloei in den tuin dikwijls moet gaan zien, omdat men plant en poot,... omdat het Lente is...
Misschien is dat onbewust bij den dichter geweest; maar daarom juist is hij dan des te meer dichter-bij-Gods-genade; want dat weet nu toch iedereen die iets schrijft en iets kan, dat hij bij 't herlezen van vroeger werk op eens nieuwe dingen vindt die hem waarlijk blij verrassen; ik meen dat toch alzoo, en ook dat dit de ware kunst is die alzoo hart en geest in roering kan brengen!
3) Ark van Noë: bybelsch Tooneelspel in 5 bedrijven. Proza.
Stevig van factuur, sterke teekening van karakters, bijbelsche taal met profeten-woorden doorweven, alles in een archaïsch-milieu.
Grootsch van opvatting en juist de keuze van dit thema, en die uitwerking: Ark van Noë met die wereld-beteekenis leggen weerom een nieuwe getuigenis af van des schrijvers eigen zielediepte.
4) Eenige gedichten deel van nr 2 - dus kan ik er over stappen - ik haalde ten anderen: Vogelnest, daar uit reeds aan.
Overal rythmus en leven, lijn en kleur, gedacht en gevoel van Van Hautte, en dat is hier synoniem van schoon.
Kerlinga verrichtte dus verdienstelijk werk met dien arbeid van een talentvol dichter heruit te geven.
Of zij het nu goed deed op deze vlugschrift-achtige wijze, moet zij best weten; in ieder geval, ik zal dat werk weten staan in mijne boekenkast.
A.V.D.
| |
Vlaamsch Leven
Eene voordracht over ‘Van Nu en Straks’! - De Heer Arthur H. Cornette, gaf op einde Februari, eene voordracht over ‘Van Nu en Straks’ en dát tijdperk van onze letterbeweging. - Wat ronkend, meen ik, was die spreekbeurt, die het althans bij eene zeer smaakvolle ‘causerie’ hield, aangekondigd als een ‘eerste overzicht over dàt kunsttijdperk’. - Waanvol en verkeerd was het alzoo aan Mr A.H. Cornette een monopolium toe te dichten. Van over lang al is ‘Van Nu en Straks’ de historie van onze kunst binnen gegaan. Onmisbare schakel tusschen '80 en nù, ware de lijn doorheen onze laatste eeuw cultuurleven niet algeheel zonder haar. Men zegde ons dat sedert reeds geruimen tijd. De Heer Cornette had hoorbaar de
| |
| |
bedoeling niet daarover met opschuddende dingen voor de pinnen te duiken. Vermeylen - ieder weet dat - hij die dan toch de leider van de heele boel was, en daar toch nog 't meeste best van wist, heeft ons in 1902 ‘Vlaanderen’ ingeleid met... ‘Van Nu en Straks’ en heeft daar over hem en zijn legertje gezeid wat niet meer in essentie te herzeggen is. Karel van den Oever later, als catholiek, heeft de groote Beweging met een paar andere oogen bekeken, het anarchisme van de ‘Van Nu en Straksers’ aangepakt; de ‘Vlaamsche Arbeid’ van voor een paar jaren weet dit wel; en ondergeteekende zelf, in wat de Heer A.H. Cornette zoo al te lichtjes misprijzend onnoodig ‘eene onlangs geschreven brochuur’ noemde, had weer van een ander standpunt - wat dan M. Cornette toch wilde bekennen - ook al wat waars over die Beweging geopperd.
In dit laatste was eene voordracht van Vermeylen besproken, eene voordracht over ‘Het Volk en de Litteratuur in Vlaanderen’ voordracht die weer een verschillend uitzicht op ‘Van Nu en Straks’ openmaakte.
Mr A.H. Cornette is in 't jonge Vlaanderen van nù en van Antwerpen, een eigenaardig type. Half uitheemsch, half traditioneel, met nostalgies van groot steedsch mensch, eene gehechtheid aan d'eigen aard en 't schoon ervan, met heimwee's naar Berlijn, Parijs en Londen, voorzitterschappen van Folklore-bonden, zeer correct en stijf, tevens losbandig van geest en grillig van temperament, in den grond een zenuwachtig eclectiek fijnsmekker; bedorvendans van de Schoonheid van ik geloof haast overal. In zijn scherpe kop vol flegme die er boos uit ziet ligt zijn wezen: zeer modern en toch romantiek, ‘à cheval sur deux écoles’ met in hem wat wij heeten ‘un mal de fin de siècle’! Eene smaakvolle coquette... met een luimige, en prachtig bedeelde... snob.
Hij ziet in alles het pittige, het fijne, het aardige; doch voelt het groote niet.
Datgene wat, bewust zij 't of onbewust voor de ‘Van Nu en Straksers’ zelf, voor ons dan toch in hunne Beweging was: dát wat die zielen bijeenbond in één enkelen adel van omhoog willen; de bezieling die hun dreef; het geloof in het nieuwe dat zij aanbrachten - ô zij waren nog zoo zeer de romantiek niet ontgroeid - het apostelschap van wat zij zoo kranerig zoo heerlijk zwierig deden, het gebaar van Vermeylen en zijne menschen, hunne dapperheid, dat heerlijk koen zijn, dat kan M. Cornette niet zien. Zijn geest is daarvoor te veel een peuzelgeest; ‘un esprit de détails’; het diepe heeft geene taal voor hem; zijn sceptieke natuur doet hem om 't breede lachen.
Hij is een moderne, wien de pittige smaak maar liet gaan tot in de keuken van ‘Van Nu en Straks’; hij is blijven stilstaan bij al die kleine geschiedenissen waar de schermen van elke ‘Revue’ vol van zijn. Geestig beelde hij daar de objectiviteit van uit en kleuterde er aan met plezier.
| |
| |
Al wat hij daarbij bracht was niet van hem. Eerlijk genoeg had hij het moeten bekennen, De ‘onlangs verschenen brochuur’ was zoo niet geheel van belang ontbloot, M. Cornette! De vreemde invloeden; ‘La Jeune Belgique’; de uitheemsche auteurs; de vorming dier menschen van ‘Van Nu en Straks’, het anti-flamingantisme; de eclectiek der voormannen, de onschatbare waarde van wat dit tijdschrift voor onze kunst voortbracht, het onafgemeten gezag bij de jongeren; de veelzijdige invloed bij hen die beschaving hebben; daar had ondergeteekende vóór u al wat meer van gezeid.
Dan een gewichtig punt liet de voordrachtgever vallen: ‘Het Volk en Van Nu en Straks’; 't is haast gezegd: ‘Vlaanderen en Van Nu en Straks’; de menschen voor wie hier werd geschreven; de massa die iets had vóór ‘Van Nu en Straks’ en niets meer na; dat is toch ook een stem die spreken kan over onze Beweging. De menschen die schreven, en de menschen die lezen; dat wat 't verband tusschen die twee is: de kloof die Vermeylen daarin heeft geslagen. De ‘Inleiding’ voor ‘Vlaanderen’. Eene Beweging heeft zich niet uitgesproken als zij sterft: iets blijft voortbewegen rond haar: heur werk, heur invloeden, heure gevolgen! - Wat is dan 't neo-flamingantisme van Vermeylen van nù! - Berouw of reactie voor vroeger? Vermeylen op eene meeting sprekend tot eene massa over eene wet! Vermeylen, negatie van alle wettelijk gezag, peroreerend als een politieker voor een mandaat! Die afstand, die ommekeer: Vermeylen 1914 en Vermeylen 1902. - Toe, waarde Heer Cornette, te naaste keer niet meer zooveel over de keuken van ‘Van Nu en Straks’, niet zooveel van den kassier en de vrouw van den kassier: zeg ons, gij ook, eenmaal over... dát andere wát!-
Clemens Besseleers
| |
Muziek
Mortelmans in Nederland. - Eenige jaren geleden schreef ik in een brief over de vastenavondklucht van de Moerdijk die voor Chineeschen muur speelt. Ik had het in mijn schrijven over de Vlaamsche muziek die in Holland bijna niet gekend en volstrekt niet gewaardeerd wordt. Van hieruit beoordeeld ligt er iets tergends in het bewustzijn dat in Amsterdam Benoit schier alleen van naam bekend is en de jongere toondichters - Mortelmans, Verheyden, de Vocht, de Boeck onbekende grootheden zijn. En in Amsterdam wordt verbazend veel muziek gemaakt. De Russen worden er gespeeld, de Denen, Noren, Finnen, Hongaren, Italianen, Engelschen, Franschen, Duitschers, ja, het gebeurt zelfs dat een Nederlandsche componist, een Diepenbrock of een van Anroy, er iets gespeeld krijgt. De Vlamingen alleen tellen niet mee. Men
| |
| |
zou uit zijn vel springen ware het niet dat de Vlamingen zelf hier de grootste schuldigen zijn. Nooit hebben zij er zich moeite voor gegeven hun kunstenaars in het buitenland te doen kennen. Zelfs weten zij niet eens naar behooren te waardeeren wat zij bezitten. Het beste werk van andere en jongere componisten blijft ongedrukt in de cartons liggen en zoo komt het dat men in het buitenland niet beter weet of er bestaat in Vlaanderen geen componistenschool. Hier en daar is een enkel werk gedrukt maar, onbesproken, ongenoemd, wordt het regelmatig verdrongen door de groote massa muziek die, jaar in jaar uit, met tam-tam en reklaamgeschreeuw op de markt wordt gebracht.
Zoo was en bleef de Vlaamsche muziek ongekend zelfs in Nederland tot, voor eenige jaren, daar stilaan wat verandering in is gekomen. Het is vooral de heer Wouter Hutschenruyter, dirigent van het Utrechtsch Stedelijk orkest die voor die kentering verantwoordelijk moet worden gemaakt. In Februari 1913 heeft hij Avondschemering van Lodewijk de Vocht met grooten bijval doen uitvoeren en dezen winter heeft hij de Homerische Symphonie van Lodewijk Mortelmans op zijn programma gebracht.
Daarmede kunnen wij zeggen dat nu het ijs gebroken is. Instudeering en uitvoering van het werk hebben zeer veel belangstelling gewekt en zijn gevolgd door uitgebreide besprekingen in de dagbladen. Ik ben in de beoordeelingen onbegrijpbare vergissingen tegen gekomen. Zoo heeft een der verslaggevers, na doorlezing van de partituur, bijwoning van twee herhalingen en de uitvoering, in de Homerische Symphonie brokstukken gevonden uit werk van Beethoven, Wagner, Benoit, Grieg, Brahms en Tchaikowsky. Dat is louter fantasie. Mortelmans kende nòch Brahms nòch Tchaikowsky toen hij zijn Symphonie schreef, Grieg en Benoit hebben hem geen oogenblik gehinderd maar van Wagner heeft hij zich niet altijd kunnen losmaken. Ook zijn er hier en daar dingen aan te wijzen die aan Beethoven doen denken maar dat is geen schande. Daarbij is ondanks vreemden invloed de Hom. Symph. een mooi werk. Dat was het eindoordeel van de Nederlandsche critici, dat was de indruk die ook ik onderging toen ik het werk in Rotterdam nog eens hoorde uitgevoerd door het Utrechtsche orkest. Die uitvoering was onder vele opzichten uitmuntend. Mijnheer Hutschenruyter had niet minder dan vijf groote herhalingen aan het werk ten koste gelegd, behalve de afzonderlijke herhalingen voor strijkers en blazers. Het werk was in de puntjes gekend, het orkest bleek van een zeer degelijke gehalte te zijn en daarbij waren de koperinstrumenten van een prachtige sonoriteit. Nadat het publiek in aandachtige stilte de vier deelen der symphonie had aanhoord bracht het Mortelmans, die de uitvoering bijwoonde een lange en hartelijke ovatie. Die spontane hulde en de eenvoudige, bescheiden wijze waarop zij door Mortelmans werd in ontvangst genomen zijn niet de minst aangename herinneringen aan mijn reis naar Holland.
| |
| |
Voor mij ligt echter de grootste voldoening in het feit dat de kloof tusschen muzikaal Vlaanderen en muzikaal Nederland overbrugd is. Voor de toondichters is het arbeidsveld merkelijk verruimd, een feit dat in de toekomst stellig van gunstigen invloed zal zijn.
Ruth Klop
| |
Oude Kunst
De Christelijcke Siele verheught haer, in het kussen van 't Cruyce Christi.
Ghelijck den wijngaert teer,
Sonder schand' of on-eer,
Hem vriendelijck op-recht,
En constelijck hem hecht,
Lancks, en dweersch eenen boom of eenen tack;
Of ghelijck den aerd-veyl,
Stuik, werringh, ende cnoop,
Dat zoo daer mee onscheydelijck ver-eent;
Ha Cruys! als ick u kuss',
Tusschen de aerems bloot,
Van mijnen Schepper groot,
Al wierd' ick daer in doot,
Bleve ick maer slechs hem mijnen Schepper bij.
Maer waer toe nogh ghetoeft?
Ick sie zijn aerems vael,
Door-slaeghen, en zo vreedelijck vermoort.
| |
| |
Cuss' ick u nu soo stijf.
Ach, ach! siel, ende lijf
Eer ick, den brant van mijn siel can versaen.
Wegh, wegh, voor-leden druck.
Die oynt den Hemel schanck
Nu ick met God soo soetelijck ver-een.
Nu leeft immers mijn siel,
In duysent vreughd-ghekriel,
Vol vrolijckheydt sy schreyt,
Die sijt alleen haer wooningh' en haer huys.
Tusschen dees aerems bloot,
Blijv' ick dan gheeren doot.
Ha God! 'ken wil niet vlien,
Daer door ick eens misschien
Sal winnen, in u Hemels Paradijs.
Justus de Harduyn
|
|