Vlaamsche Arbeid. Jaargang 9(1914)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] En 't werd Midzomer En 't werd midzomer, Papavers vlamden tusschen 't graan; Er bloeiden rozen, witte, gele en roode. De paarse heide zag ik staan Vol kelken zoeten honing. Goudregen troste welig neer, En om mijn kleine woning Wond zich de wilde wingerd, Stovend in de zon. Diep boog zich de jasmijnstruik, Of hij niet torsen kon De vracht van louter blanke geuren. En 'k zag violen geel en violet en zwart De kleine kopjes vragend beuren. Toen plukte ik bloemen, Bloemen wit als sneeuw en rood als wijn, Toen laadde ik handen en armen vol, Toen juichte ik: ‘nu zal 't vreugde zijn, Een uur van enkel vreugde en wild genot Om al die weelde en zomerschatten’. Eén uur van vreugde wilde ik, o, mijn God, Maar wat mij weelde zijn moest werd mij smart Ik zag die wierookvaten leeggebrand, Ik zag de kiem des doods in 't bloemenhart. Toen heb ik de armen schreiend uitgestoken En snikkend zonk ik op de knieën neer, Toen vroeg ik om een schoon, dat niet kan welken, Toen vroeg ik om U zelf, mijn lieven Heer! Anna-Maria Vorige Volgende