| |
| |
| |
Uit het Boek der Veropenbaring
Hoofdstuk IV (2-11)
Et ecce sedes posita erat in coelo et supra sedem sedens.
Joannes zag - (Hoe ben ik zoo vermetel
te zeggen wat hij zag!) - hij zag een Zetel,
en, op dien hemeltroon, Eén, die geleek
Jaspis- en Sardis-steen. - Zachtgroenend toog
daarrond 't smarragd van eenen regenboog.
Daaronder vierentwintig Ouderlingen
op zetels, die den Opper-Troon omringen.
Zij droegen blank gewaad, en, op hun hoofd,
een kroon van goud wiens glanzen nooit verdooft.
En van den Opper-Troon ontsnappen vlammen,
en bliksems, en gebeuk van donder-rammen,
(symbolen van Gods majesteit en macht;)
en, vóór den troon, de zevensterre-pracht
der zeven-lamp: Gods geesten alle zeven.
En, vóór den troon, zag hij de gratie leven
der lenige levenszee: 't kristaal te klaar.
Hij zag Mensch, Rund, en Leeuw en Adelaar,
vier wezens, met zes-vleugelen-vol-oogen,
rondom den troon elk naar zijn aard gebogen.
| |
| |
Zij zongen dag en nacht, en keer om keer:
‘Is heilig, heilig, heilig God de Heer,
De Almachtige Gewezen, Zijnde, Zullende!
Zoo zongen zij den hemel stâag vervullende
met heerlijkheid en eer en dank, gewijd
aan Hem, die troont, en leeft in eeuwigheid!
De vierentwintig Ouderlingen vielen
dan neer vóór Hem, vóór wien 't Heelal moet knielen
en wierpen biddend neer voor Godes Troon
hun eerbiedwaardigheid en gouden kroon,
al zeggend: Heer en onze God, uw eere
uit heerlijkheid, en onze dank vermeere,
gij die 't Heelal, en wat er in is, schiept,
en tot uw eigen roem in 't leven riept!
| |
Verzuchting
Joannes zag U, God de Vader
lijk Jaspis: sneeuwig' Heiligheid
Scheld kwijt, dat ik onvoorbereid,
Joanes zag ù Sardis-kleurig:
Bloedrood om uw Gerechtigheid:
oh, straf mij niet onvoorbereid!
'k Ben om mijn zonden treurig!
Joannes zag smarragd omgroenen
uw Heilig- en Gerechtigheid:
Smarragd is uw Barmhartigheid:
| |
| |
Laat in den Boog - (ik ben gebogen!)
dien regenboog mijn ziele gaan:
en sneeuwwit zal ik vóór uw staan
en vóór uw vierige oogen!
Joannes zag des Levens golven
in 't helder Meer vóór uwen troon:
Verleen me door uw zoeten Zoon,
Dan mag het lied der vier Figuren:
Mensch, Rund, en Leeuw en Adelaar,
en 't lofgebaar der Grijzen-schaar,
U prijzend, eeuwig duren!
| |
Hoofdstuk V (1-10)
Ik zag in 't rechterhand van Hem, die troonde
een boek, dat zeven zegelen vertoonde:
zoo vast verzegeld was die rijke rol
met Gods geheimenissen overvol.
Ik zag een sterken engel, en zijn roepstem
klonk dreunend als de donder: Roep hem, roep hem,
die waardig is te ontsluiten 't zevenslot,
en 't geen besluit 't geheimnisboek van God!
En niemand in den hemel, noch op aarde,
noch in de hel bevond zich dezer waarde.
Ik weende danig; daar er niemand was,
die 't heilig boek mocht openen of las.
Ik hoorde een Ouderling me moed inspreken:
‘Ween niet! Eén mag de zeven zegels breken
de Leeuw uit Juda's stam, de Zegenaar,
maakt Gods verholenheden openbaar.’
| |
| |
Ik zag, en zie, vóór Hem die troonde,
en bin' den kring der Dieren en Gekroonden,
zag ik een Lam, dat éénmaal wierd geslacht,
't Droeg zeven hoorns, en zevenoogen-pracht.
Ik zag hoe 't Lam tot bij den Heerscher kwam,
en uit diens rechterhand de boekrol nam.
Daar deed het Lam 't gevreesde schrijfboek open!
de vier Bestaansels lagen neergestopen;
de vierentwintig grijzen vielen neer
vóór 't Lam. Elks harpe trilt. Hun gouden schaal
zwiert reuken, (onze beên,) door Sions zaal.
Zij zingen een nieuw lied, en zeggen: Heere,
gij zijt het waardig, en het is uw eere
't verzegeld Boek te mogen opendoen!
Gij wierdt gedood, en bracht ons Godes zoen.
Uw Bloed heeft vrijgekocht, voor God, zoovelen,
als ieder stam en taal en volk u mededeelen.
Wij zijn, door U, Gods Rijk; geen onderdanen
der aardsche dwingelanden meer, die wanen,
dat alles vóór hen buigen moet. Wij zijn gewijd,
zijn Gods, en heerschen over aarde en tijd!
| |
Verzuchting
Oh Lam, ik val met de Ouderlingen
Gij kocht me vrij van zonde en zeer
en ieder duivelsch dwingen.
Ik zwier met hen de wierookschale,
die reuk en bede u biedt;
en zing met hen hun nieuwe lied
| |
| |
Ik ben uit Vlaamschen stam gesproten:
Dien heeft uw bloed gewijd
Oh Lam, sla 't Boek der Boeken open
En blijft mijn naam u zoek; ...
ik hoop, en ik blijf hopen!...
Blijf zoeken, Lam, en gij zult vinden,
en voor uw glorie streed,
Ik vreeze toch! Oh zeven zegelen,
en toch geen vaart kon regelen
spijts uwe zeven geestesgaven,
Oh Lam, sla 't boek der boeken open.
Mijn angst, ... mijn hoop is groot:
want ik, hoe boos, ben rood
en door uw bloed bedropen!
Jan Hammenecker
|
|