er buren bij, maar die trokken de schouders op, waren niet wijzer dan de boer zelf... Het varken lag daar en kon niet geholpen worden. Het bleef liggen op de plek waar het gevallen was bij den plotsen, geweldigen aanval der wreede onbekende ziekte, het werd van lieverlede stiller, het gejaagbalg werd matter en korter - even na den noen rekte het zich uit in een laatste stuip, rochelde, gaf den geest.
Zoo was 't begin, doch daarmede was 't niet uit. In den nacht die volgde werden drie buren uit hun slaap geschrikt door den noodkreet in hùn stallen. Ze ijlden ter hulp: ook hùn varkens lagen te krimpen en te wringen van de pijn, neergeveld door dezelfde heimelijke, ongenadig-moordende plaag. Wat ze ook deden, baden en jammerden, er was geen zalf of plaaster die hielp: hun beesten stierven, evenals dat van boer Dries.
En nog was 't daarmee niet uit. Wat het kwaad liep voort als een wind die blaast en snuistert in alle hoeken en gaten, als een woedende vlam die alles vernielt en geen halmpjen overslaat, als een booze geest, dien niets weerhoudt noch weert, die onzichtbaar-almachtig dringt door muren en wanden. Van hoeve tot hoeve vloog de besmetting. Géén die ontglipte aan 't noodlot. Overal waar een varken was, kwam de ontzettende ziekte, besprong onverhoeds het argeloos dier, smakte het neer, martelde het, doodde het. De boeren krabden in 't haar, sloegen de handen ineen, zuchtten en schreiden van klare wanhoop.
- ‘God barmhartig! wat moet er van ons geworden? als nog maar alleen de groote varkens stierven, die toch rijp zijn voor 't slachtmes, maar 't verrekt allemaal, oud en jong, tot de arme kleine biggetjes toe die nog zuigen aan de tepels. Wie helpt ons uit den nood?’
Toen luidde de herder van Mollebroek de klok en riep zijn geteisterde parochianen samen naar de kerk. Hij beklom den kansel, die vrome grijze man, en sprak:
- ‘Lieve Cristenen, wanhoopt niet, wanhoop is zonde, maar vertrouwt en luistert naar wat ik u zeg. Ik zeg u dat de redding nabij is. Te Musscheveld berust de relikwie van Sint Antonius, den heiligen kluizenaar uit de woestijn, die door den duivel, onder de gedaante van een varken, schromelijk bekoord en beproefd werd, maar hij bad, weerstond en overwon. Overmorgen valt zijn jaarlijksche feestdag. Doet boete, biecht en gaat te Onzen Heere, dan trekken we samen in plechtigen stoet naar Musscheveld, zingen er de hoogmis, verkondigen er den lof van den Heilige. Doet dat en ik