Vlaamsche Arbeid. Jaargang 8
(1913)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |||||
Vlaamsche ArbeidOver BouwkunstHetgeen den indruk van mooi kan geven aan het gebouw, is in de eerste plaats de juiste, en voor het oog duidelijk zichtbare aanwending der noodzakelijke deelen ervan, zooals: daken, muren, vensters, zuilen, balken, bogen, enz., en in de tweede plaats zijn het de versieringen, die in toegevoegde bewerkingen en in kleuren bestaan. Hoe vreemd dit nu bij de heerschende vage begrippen omtrent mooi en leelijk ook moge klinken, de indruk van mooi, die bouwdeelen of versieringen op ons maken, kan slechts op twee wijzen ontstaan, namelijk: doordien zij beide 1e de stof uitdrukken waaruit het bouwdeel bestaat en 2e het doel waartoe het dient. Een muur b.v. moet toonen dat hij van hout of steen is en tot afsluiting van het gebouw dient. Hoe drukt nu in 't algemeen een bouwdeel die stof en dat doel uit? Door zijn constructievormen, die immers op de eigenaardigheid van het materiaal en op de doelmatigheid beide zijn gebaseerd, en bovendien door zijn versieringen, wier taak het is, de uitdrukking der constructievormen te versterken. Wij zullen nu verder uiteenzetten, wat de eigenschappen der gebruikelijkste materialen zijn, en hoe deze eigenschappen in hoofdzaak de vormen der bouwdeelen, die er uit vervaardigd zijn en de plaatsing aan het gebouw er van bepalen, en vervolgens hoe versieringen deze eigenschappen nog beter kunnen doen uitkomen.
De meest gebruikelijke bouwmaterialen zijn: hout, steen en ijzer, van welke wij afzonderlijk de eigenschappen zullen nagaan. A. Hout is een licht materiaal dat in rechtlijnige richting gegroeid is - Het munt uit door taaiheid, en bezit in ééne richting namelijke in de lengte zijn grootste kracht. In het algemeen leent het zich tot bouwmateriaal daarvoor slechts in lange smalle stukken, zooals wij die kennen in den vorm van balken en planken. Al is het in sommige gevallen uitvoerbaar, hout in kromme vormen te gebruiken (men denke aan het kromhout van schepen en de gebogen zooge- | |||||
[pagina 355]
| |||||
naamde Weener meubelen) blijft het eene voor het materiaal onkarakteristieke aanwending. Als versieringen zijn voor hout geschaafde en gestoken vlakken karakteristiek. De voornaamste karakteristiek van het materiaal, de draadrichting, moet om constructie ervan te kunnen begrijpen, zichtbaar zijn. Daarom is het, al heeft het practische voordeelen, eenigermate als een ontsiering te beschouwen, het hout te schilderen. B. Steen is zwaar en dikwijls zeer hard, maar broos. Uit de laatste eigenschap vloeit voort, dat alle steen slecht in korte dikke stukken practisch aanwendbaar is, en dunne of scherpe vormen tegen den aard van het materiaal zijn. De zwaarte geeft het een groote stabiliteit, die het mogelijk maakt het voor vrijstaande bouwdeelen aan te wenden, obelisken en schoorsteenen b.v. In 't bijzonder steensoorten als graniet zijn door hare hardheid geschikt voor deelen van een gebouw die zwaar belast, aan groote slijtage onderhevig of aan beschadiging blootgesteld zijn. (Zuilen stoeptreden en plinten b.v.) Een juiste wijze van versiering van steenblokken, die de hardheid van het materiaal karakteriseert, bestaat in figuren, welke in de oppervlakte van de steen zeer ondiep ingehakt zijn. Daardoor doen zij begrijpen dat steen niet, om een bekende uitdrukking te gebruiken, ‘als koek gesneden’, maar moeizaam behouwen moet worden.Ga naar voetnoot(1) De broosheid maakt eenigzins afgeronde vormen in de versieringen zinrijk. Om de soms zeer fraaie structuur van granieten en marmersoorten te doen uitkomen dient het z.g. ‘polijsten’. Dit heeft echter slechts zin voor timmerarchitectuur, daar aan den gevel de structuurschoonneid van het materiaal een toevoeging is, die den rustigen aanblik van het geheele gebouw door zijn kleine teekening, en het spiegelen in het buitenlicht, kan verstoren. C. IJzer is taai en hard, en het samengaan van deze eigenschappen, maakt het mogelijk, het in zeer ijle, gerekte vormen (als stangen en staven) te gebruiken. Het is een kunstmatig materiaal van uiterst groote draagkracht en het is door spitsvoudige constructies in zoo geringe dikte nog sterk genoeg, dat het oog de zaak nauwelijks vertrouwen kan. Wat draagkracht betreft, levert het ijzer meer dan het oog verstaan kan. Het oog toch, verlangt een zeker volume, om er kracht aan toe te kennen, zooals het bij natuurmaterialen gewoon is. Mooier is het dus, ijzeren kolommen en balken dikker te maken door b.v. holle constuctie. | |||||
[pagina 356]
| |||||
De versieringen van ijzer moeten, in tegenstelling met die van steen of hout, dunne gebogen vormen toonen, die de hardheid en taaiheid te zamen illustreeren. Na hier in hoofdtrekken uiteen gezet te hebben, hoe de uitdrukking der bouwstoffen ten deele oorzaak kan zijn der schoonheid van een gebouw, kunnen wij hetzelfde betoogen ten opzichte der uitdrukking van het doel der verschillende bouwdeelen, om in deze dubbele uitdrukking, namelijk van stof en doel, de hoofdbeginselen van de bouwkunst te vinden, die men langen tijd heeft gezocht en nog zoekt in fraai klinkende, doch om naar te werken, onvruchtbare begrippen, als: proportie, lijnenspel, licht en schaduwwerking, etc.
***
Even als de soort der stof, bepaalt ook een zeker doel den vorm en de plaats der deelen van een gebouw. Iedere gewone samenstelling berust behalve op de eigenschappen der stof, ook op het doel dat men er mede beoogt. Wanneer dit ook eenigermate uit den vorm en de plaats van een bouwdeel spreekt, kunnen de tot zijn doel passende vorm en de juiste plaatsing beide, oorzaak zijn van zijn schoonheid. Het is echter niet in alle gevallen voldoende voor de schoonheid van een bouwdeel, dat dit doelmatig is samengesteld en juist is aangebracht. Het kan namelijk 1e door te ingewikkelde samenstelling op het gezicht niet te begrijpen zijn (b.v. ingewikkelde ijzerconstructies als telephoontorens en lichtborden op huizen), 2e kan het door zijn stand die het aan het gebouw inneemt, in 't geheel niet te zien zijn (een plat dak b.v.). Deze gevallen zijn echter uitzonderingen. Wij willen thans bij de voornaamste bouwdeelen van een huis nagaan, welke de vormen zijn en waar de plaats is, die door de doelmatigheid wordt vereischt. De elementaire bouwdeelen zijn wanden en dak, die de beslotene ruimten vormen, welke men noodig heeft om zich te beschutten tegen weer en wind en tegen ongewenscht bezoek, wat de eigenlijke reden is, waarom men bouwt. Andere deelen van een gebouw, zooals vloeren en vensters, voorzien eerst in een tweede behoefte, en kunnen als minder elementair beschouwd worden.Ga naar voetnoot(1) Naar de twee elementaire bouwdeelen, de wanden en het dak, betitelen we nu twee hoofdstukken, en behandelen daarin ook hunne onderdeelen. | |||||
[pagina 357]
| |||||
De WandenZooals we reeds in 't algemeen betoogd hebben, moeten de wanden zóó gevormd zijn dat zij het oog hunne functie als beschutting verraden. Bij de middeleeuwsche kasteelen en vestingen waar men zich door meterdikke gesloten muren tegen menschelijke aanvallen zocht te vrijwaren, toonen de wanden ten duidelijkste hunne bestemming. Maar ook vele andere oude gebouwen danken hun uitdrukkingsvol voorkomen aan zware gemetselde muren. Onze nieuwe gebouwen echter voldoen voor een deel zoo slecht aan het oog, door hunne gevels vol groote ruiten; ja, vele onzer magazijnen lijken meer op groote vitrines die men binnenshuis zet, dan op gebouwen die wêer en wind kunnen trotseeren. Zij bestaan schijnbaar alleen uit spiegelruiten en vloeren! Het is zonder twijfel vereischte voor de schoonheid van onze huizen en gebouwen, de wanden er van niet al te zeer te doorbreken, de vensters niet te talrijk te maken. Ook te groote ruiten verbreken het karakter van wand. De groote middeneeuwsche glasvensters werden eerst door steenen, dan door ijzeren, en vervolgens door looden banden, in zeer kleine vakjes verdeeld; aldus waren de groote vensteropeningen met een geraamte van steen, ijzer en lood gevuld. Van binnen maakten daarbij de donkere kleuren van het glas den indruk van het venster soms geheel tot dien van een lichtgevenden wand. Onze vorm raamroeden (dat is de onderverdeeling der vensters in kleinere ruiten), is reeds een meer zichtbare afsluiting, dan de bezetting van het geheele venster met één spiegelruit, en vooral onze bekende ‘kleine ruitjes’ komen de uitdrukking van wand ten goede. Ja, zelfs de gordijnen aan de binnenzijde van onze ramen gehangen, verhoogen ongetwijfeld, daar zij een onmiddellijk zichtbare beschutting vormen, het schoon van de gevels.Ga naar voetnoot(1) Nu is het zeker aangenaam veel licht, en dus groote ramen te hebben, ja soms is dit een onbeperkte noodzakelijkheid. Bij de meeste gebouwen is het licht echter van méér dan eene zijde te verkrijgen, zoodat het niet juist alleen door den voorgevel in het gebouw behoeft te komen. Bovendien benutten onze groote magazijnen gewoonlijk toch bovenlicht door 'n lichtgat of groote open hal in het gebouw. Verschillende moderne gebouwen o.a. het groote nieuwe Waarenhaus te Dusseldorf bewijzen buitendien, dat er in de meeste gevallen geen enkele noodzakelijkheid bestaat, om de groote ‘Schaufenster’, die beneden langs de straat vereischt worden, ook tot in de bovenste verdieping toe te | |||||
[pagina 358]
| |||||
maken, en door groote blikkerende spiegelruiten het karakter van wand te verbreken.Ga naar voetnoot(1) De methode om groote vensters door tusschenposten in smalle vakken te verdeelen, en deze weer onder te verdeelen door ijzeren en looden banden, is in het genoemde Waarenhaus te Dusseldorf eenigermate toegepast, waar de groote vensters door raamwerk als met een fijn vertakt netwerk gedicht zijn. Na hier 't oog gehad te hebben op de grootte van de vensters, is het van belang er op te wijzen, dat ook de plaatsing er van in den gevel van grooten invloed is op het schoon onzer gebouwen en deze door een eigenaardige plaatsing der vensters ten opzichte van elkander, ten zeerste aan uitdrukking kunnen winnen. Beschouwt men de gevels van kazernes, fabrieken, en gevangenissen, dan vindt men daarin veelal ramen van dezelfde grootte en vorm, een oneindig aantal malen naast en boven elkander geplaatst en wel overal op dezelfde onderlinge afstanden. Dit maakt het bekend vervelend tijpe van dergelijke gebouwen. Er ontbreekt elke uitdrukking aan, omdat men niet de minste acht heeft geslagen op de overeenstemming van het uitwendig voorkomen met de inwendige verdeeling. Deze fout ziet men echter helaas niet slechts aan fabrieken, maar aan bijna alle werken der moderne bouwkunst. Door den invloed der Renaissance namelijk, die een gelijke pilasterverdeeling zocht te maken, verdeelt men nog altijd, ook zonder gebruik van pilaster, de ramen over den gevel zoo gelijkmatig als de vakken op een dambord, maar daarbij kan men nooit zien of er één, twee of meer vensters tegelijk bij dezelfde ruimte behooren, daar de tusschendammen altijd breed genoeg zijn om een binnenmuur achter zich te verbergen en de ramen ieder op zich zelf te klein zijn om te kunnen verwachten dat achter iedere venster maar een vertrek ligt.Ga naar voetnoot(2) Hoe meer de ramen echter tot verschillende dicht aaneengesloten groepen vereenigd zijn destemeer zal daaruit blijken uit welke ruimten het gebouw bestaat. Daardoor ziet men van buitenaf of eenigermate hoe of watvoor huis men voorheeft, waar zich de voornaamste vertrekken bevinden, waar de gangen en | |||||
[pagina 359]
| |||||
trappen zijn, kortom, de vensters zijn de uiting van hetgeen zich daarbinnen bevindt, doen het interieur in den gevel spreken. Bij oude gebouwen bewijst de variatie in de vensters het verschil in grootte, plaatsing en afstand ervan, dat men het vroeger geen bezwaar vond, om, ten einde den gevel een meer sprekend uiterlijk te geven, de regelmaat een weinig te verstoren. Men plaatste midden voor ieder vertrek een venster, groot of klein, lang of hoog, breed of smal, naardat het vertrek was. Tegenwoordig is het echter bijna regel, op gelijke afstanden van elkaar ramen te plaatsen van gelijken vorm, terwijl er b.v. hier een badkamer daar een gang, verder weer een salon door verlicht wordt. Van binnen laat men in de smalle ruimten één venster, in de breede twee of meer uitkomen. Ja, hooge vertrekken worden op deze wijze verlicht, dat men rijen vensters boven elkander aanbrengt, zoodat men van buiten zou zeggen, dat er niet één maar twee verdiepingen achter den gevel te vinden waren. Dit is noodeloos de uitdrukking der gevels wegnemen, want zoo iets wordt bij geen enkel gebouw door welke omstandigheid ook vereischt. Integendeel, het is hoogst onpractisch en geeft een zeer onaangename verlichting der binnenruimten. Bij de vensters, die niet meer, zooals bij den vroegeren bouwtrant, juist in het midden voor ieder vertrek geplaatst zijn, doch b.v. één in het midden en één aan weerszijden bij den wand, strijkt het licht langs de zijwanden van de kamer, waardoor iedere oneffenheid in deze wanden ten duidelijkste uitkomt, en alles wat men op den wanden gehangen heeft, schilderijen b.v., bijna geheel dwars hun licht ontvangen. Het behoeft geen betoog, dat dit niet de meest wenschelijke verlichtingsmethode is, en dat die, waarbij één groot venster of eenige smalle te samen, in het midden van den lichtwand geplaats zijn, in alle opzichten te verkiezen is. We willen nu den vorm der vensters op zichzelve in 't oog vatten. De venstervorm die het meest voor de hand ligt en derhalve de zuiverste uitdrukking is van de behoefte aan licht en lucht in het huis, zijn de rechthoekige kozijnen van breed hout, die in de gevels geptaatst zijn zonder eenigen noodeloozen omhaal. Deze eenvoudige en naive venstervorm vindt men aan bijna alle oude Hollandsche huizen, die dan ook hierdoor werkelijk wel wat mooier zijn dan huizen van denzelfden tijd uit Zuid-Nederland. Den bouwers der Amsterdamsche woonhuizen uit de vorige eeuwen, kan men met den architect van het paleis op den Dam en dien van de Nieuwe Beurs, tot hun eer nageven, te hebben ingezien, wat hun keuze van raamvorm betreft, - dat ook hier de eenvoud het kenmerk van het ware schoon is. Zeer leelijk, maar dikwijls te zien, is het dat de opening voor het venster grooter is, dan noodzakelijk was. Men ziet namelijk algemeen vierkante vensters, waarboven een terugspringende, gewoonlijk halfronde nis aange- | |||||
[pagina 360]
| |||||
bracht is, welke ontstaat, doordat de opening, in den muur ten behoeve van het venster uitgespaard, eenigzins grooter gemaakt is dan het venster zelf en vervolgens weer dichtgemetseld is met een dunner muurtje, boven het vensterkozijn. Zoo 'n half dichtgemetselde venster heeft iets van de bekende geheel blinde vensters. Er zijn toch middelen te over om te maken, dat de opening in den muur zich direct bij den venstervorm aansluit. De vorm der vensters onzer nieuwe huizen geeft ons werkelijk een goed beeld van den modernen schoonheidszin. Slechts een onnoozele zucht tot mooimakerij spreekt er uit; allerlij vreemde nietszeggende booglijnen tot moorsch toe, gestucadoord lijstwerk, krieuwelig gefigureerde tegeltjes, randjes van schreeuwende kleuren baksteen; ja, de meest uitheemsche, de bespottelijkste vormen schijnt men soms voor de vensters nog niet voldoende te hebben gevonden. In de oogen van onzen modernen bouwer kunnen eenvoudige raamvormen geen genade vinden, en ze zijn zonder ‘boogvelden’, ‘omlijstingen’, ‘bekroningen’, of hoe de subtiel klinkende benamingen voor wezenloozen, en daarom banalen opschik mogen zijn, niet in staat, zijn bedorven smaak te streelen.
(Wordt vervolgd) A.J. Kropholler | |||||
Ontvangen boeken:
|
|