Vlaamsche Arbeid. Jaargang 8
(1913)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
VlaanderenIk mag u liefdevol bezien,
mijn Beatrijs,
mijn Vlaamsche veld! Ei, ik verdien
de weelde niet,
die mij vervult, tenzij misschien,
omdat ik liet
om uwentwil veel weelde varen!
O Beatrijs, wie 't edel vlas
een kleedsel weeft
teer-groen, blauw, gulden, naar zijn was,
oh, Vlasgodin
oh Vlaamsche Pallas, 'k voel nu pas,
hoe 'k u bemin
met kracht van 's levens middenjaren!Ga naar voetnoot(1)
Ik juich, waar haver ou u belt;
u tarwe kwelt,
u koren streelt, de malschheid zwelt
van 't sappig ooft,
waar 't zij welk kruid uw mildheid meldt,
en moeder looft,
oh, moedermilde Vlaanderen!
Uw Schelde-gordel is smaragd,
is zonnevuur.
is maneglans, is starrenpracht,
verbeeldend wat,
van uit den hemel haar toelacht,
zij, nimmer mat,
bestendig schoon door staâg veranderen!
| |
[pagina 264]
| |
En, 'k voel het, Vlaanderen, gij zijt Vree,
Gij kent geen haat -
en - nijd! Hier is 't de veilige ree,
de rust en peis,
voor hen die kermden op een zee
van barning grijs.
Hier, bij U, kan ik, Vlaanderen, rusten!
Doch neen, ik wil, oh Beatrijs,
Den weg opgaan,
dien gij, van oudsher Vlaamsch en wijs,
uw minnaars toont.
Ik wil met U naar 't Paradijs,
waar Jesus woont.
Is Vlaamsch-zijn niet naar-hemelen-lusten?
Opdracht
Verriest, omdat ic vlaminc ben,
door U, die met uw pen
mij vlaminc hiet te blijven,
heb ik dit lied aan Vlaanderen willen schrijven.
Londerzeel Jan Hammenecker |
|