binnen in 't hoofd woonde vast het bewustheidsgedacht en binnen ons borst klopte 't hart zoo warm en feestelijk blij.
Daar stond op 't program: onthulling van eenen gedenksteen in den gevel van 't huis waar Rodenbach woonde jaren te voor.
Dat moest gebeuren den Zondag voormiddag en Hugo Verriest zou komen.
Den Zaterdag namiddag was het jubileum begonnen, met het toeslaan der cursussen, een huppelenden optocht waarbij veel gewuif van kleurige vaandelen, gezwind gezwaai van armen, luide liederen, donkerbruin gelegenheidsbier en ja ook schuimwijn.
Hoe laat het was en welk weer, toen ik dien Zondagmorgen wakker werd, dat en weet ik niet meer, studentenuurwerken zijn dikwijls heel wat onregelmatig; maar tegen mijn gewoonte sprong ik dadelijk het bed uit, maakte me fluks gereed en stapte gejaagd, hoogst waarschijnlijk zonder ontbijt, (cfr de 2 laatste nummers van den Zaterdagschen feestwijzer) recht naar de Kortestraat die leidt van Leuvens Groote Markt naar zelfder stede Oude Markt die 3 maal grooter is.
Daar stonden reeds de studenten dicht bijeengetroppeld. Ter hoogte van het tweede verdiep eens kleergoedwinkels was een grauwe linnen doek gespannen, ik denk zoo wat van een goeie meter vierkant; er waren ook weer veel vaandels en luide stemmengezoem, dat weet ik nog heel zeker; alles immers wat nu volgen gaat weet ik zoo zeker niet meer; lustrum vieren is voor studenten niet een even heilzame geheugenoefening als Latijnsche teksten blokken; doch zien, met mijn oogen toe o! nog wonderklaar!
Ik zou, nu dat ik hier aan 't schrijven zit, ter kontrool, kunnen gaan zoeken in den koffer papieren en prullen die, nu straks drie jaar geleden uit Leuven hier aankwam - en nog wacht op uitpakking - en waar ik heel zeker feestwijzers en verslagen uit dien tijd bij vinden zou, - maar ik en wil niet, neen ik: kan iets dat nu op dezen stond zoo scherp omlijnd en levend geboetseerd voor d' oogen staat, kan dat schimmig zijn? ben ik begoocheld - lijd ik aan zinsverbijstering? Het geeft niets, is het niet waar, het moest dan maar waar zijn?
De dichte troep der studenten schoof uit een, zakdoeken, klakken, hoeden en stokken vlogen omhoog, een groote schreeuw sloeg de lucht in met daverend applaus: eene zwarte priestergestalte met een breedgerande hoed en een lange sjerp om den hals: Hugo Verriest; hij dringt door de jubelende jeugd, rijst rijzig op de stoep van 't huis boven de jonge koppen, hij spreekt... ik hoor niets, ik zie alleen zijn fonkelende oogskens, zijn wonderlijk monkelend lippen-