Vlaamsche Arbeid. Jaargang 8(1913)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] De Voordracht Een vroom gezelschap zit ter stille zaal vol weidsche schemering en luchtren praal naar 't zoete woord des Wijzen Man's te wachten, dat woord een schat, een wereld van gedachten, een geestlijk maal waaraan de ziel zich voedt, een bron van wellust en een levensvloed. Daar staat de spreker statig opgerezen, met stillen monkel, helderstralend wezen, hij Neerland's liev'ling, wiens aanwezigheid een vreemden toover door de scharen spreidt, een geest van opgetogenheid en wonne. Daar vloeit het woord lijk water uit de bronne en door de diepste stilte suizelt zacht; 't is lijk een licht dat opgaat in den nacht. Gerust en kalm is 't denkend brein aan 't baren. De Ziener laat zijn arendsblikken waren op heden en verleden; helder ziet hij 't worden van de toekomst in 't verschiet. Zijn gloed van geestdrift doet de boezems gloeien. Zijn stille weemoed doet de tranen vloeien. Zijn hand wijst op naar hoogren zielestaat. Zijn oproep spoort de drift tot mannendaad. Zie 't oude Vlaanderen in glansvertoogen herlevend wandlen voor de wondrende oogen. Gezelle leeft in eenvoud; en zijn lied bekoort de weiden langs den Mandelvliet. [pagina 258] [p. 258] Hij zingt het veld vol levendgroene baren, 't geboomte vol van kwinklende orgelaren, den christen landman op zijn akkerland den grooten Schepper en zijn zeegnend' hand. Dan Rodenbach leidt op de jonge scharen die met den blauwvoet door de wereld varen. In trotscher pogen spreidt zich de arendsvlerk en peilt de diepten van het donker zwerk. Men hoort 't geruisch van verre stormen wagen. De heldenvoortijd schijnt weer op te dagen. O dichtergave, goddelijke gunst o zoete toover, aller kunsten kunst, wie kan u toomen of uw vrijheid kluistren uw adem smachten of uw licht verduistren. Lijk 's menschdom's uitzicht zijt gij onbeperkt. In uw betrachten vaâmt g' en overvlerkt het breedst bereik van alle wetensvelden; en van de boeien vrij die eens u knelden erkent gij nog alleen een hoog gebod: almachtig ijvren in den dienst van God. - Hoe luistren Vlaandren's jonge zangerskoren hoe dringen zij om 't levend woord te hooren lijk Braga's kind'ren dorstig naar het lied tot bij den Skald die de eedle dichtkunst biedt. Dan staan zij op met hoop en grootsch betrouwen en spreiden 't leven over Vlaandren's gouwen en wijden aan den strijd hun drift en kracht tot dat de grootsche droom eens zij volbracht en Vlaanderen aan gevaar en dood ontheven in taal en aard en godsdienst moog' herleven. D. Vanhaute Vorige Volgende