Hugo Verriest
Niets geldt zoo zeer voor de menschen op den aardbodem, dan het zelfstandig streven, het zich-geven aan eene algemeene noodwendigheid.
Wij noemen hier, algemeene noodwendigheid het ‘stambewustzijn’.
Of het wakker maken van het stambewustzijn eene noodwendigheid kan genoemd worden, hoeft niet bewezen te worden.
Beschouwen wij enkel dit: de volkeren op den aardbodem bewonen allen eene bepaalde landstreek door bijzondere kenmerken vastgesteld: klimaat, aard van den bodem, voortbrengselen enz. Dezen verplichten de bewoners die of gene levenswijze aan te nemen. De beschaving, de wetenschap, de kunsten en letteren zullen daarvan afhankelijk zijn.
Barbaarsche volkeren, zijn die welke geene beschaving hebben. Hun diep zelfbewustzijn dient opgeleid te worden. Zaken van stoffelijken aard komen alleen bij hen in aanmerking. Daarom ook staan ze op den laagsten trap der menschelijke ontwikkeling.
Stammen zijn beschaafd, wanneer zij zich eene levensvaardigheid hebben opgemaakt, in nauw verband met hunne landstreek, wanneer hunne levensbehoeften de werking van alle menschelijke vermogens vergen. Daardoor kunnen zij zich de grootste som geluk geven welke de mensch op aarde genieten kan.
Hun zelfstandig zijn en het uitstralen van gezonden invloed is hunne kracht en de oorzaak dat ze hoog staan op de ontwikkelingsladder.
Door ‘geluk en genieten’ moet hier niet begrepen worden: dat geluk, welk verkregen wordt door verdorvene en hartstochtelijke gewoonten, die stam en mensch in hun eigen en hunne nakomelingen verzwakken, doch wel dat genot en geluk, dat het menschelijk bewustzijn verdiept, verruimt, veredelt en daardoor ook in rechtstreeksche samenwerking is met natuur- en geesteswetten.
Gewoonten en levenswijzen, tegenstrijdig met die geestes- en natuurwetten, zijn de oorzaak der ontbinding van de innerlijke bestanddeelen der ziel van een volk, van een individu.
Dat volk dat geene ware levenskracht meer bezit, wordt door de