| |
| |
| |
Enkele beschouwingen over Moderne Kunst
(Vervolg)
In Engeland, waar de beweging omstreeks 1865 ontstond, maakte de moderne stijl in 't algemeen en de gebruikskunst in het bijzonder haast geene vorderingen. Op het eerste zicht lijkt zulks vreemd, maar men bedenke dat het kunstverval er aan de mechanische productie werd geweten.
Waar de Engelschen alle machinewerk stelselmatig boycotten, gaven zij de door hen tot stand gebrachte beweging een negatieven grondslag die uiterst belemmerend werkte. En toch dwingen hunne voortbrengselen nog onze bewondering af. Door den cottage-bouw hebben de Engelsche architecten, vooral Baillie Scott en Voisey, invloed geoefend op gansch de wereld; daar heeft het kunsttijdschrift ‘The Studio’, dat sedert 1893 al de landen inlicht over de moderne beweging in Engeland, ongetwijfeld veel toe bijgedragen.
Met hunne echt Engelsche - trouwens voortreffelijke - opvatting van het ‘home’, wisten die architecten wonderen te bewerken van eenvoud en behaaglijkheid in zake schikking en versiering van het intérieur: vriendelijke haarden, lokkende bow-windows, heldere stoffen en glasramen, alles draagt er bij tot vermooiïng van de woning.
Wij moeten er ons bij bepalen hier even de namen aan te stippen van William Morris, die de moderne beweging aanstichtte en, inzonderheid, de tapijtweefkunst tot de goede baan der gezonde techniek terugvoerde; Walter Crane, de vruchtbaarste en tevens de universeelste geest der nieuwere richting, Selwyn Image, Holiday Anning Bell, Gerard Moira, die vooral bekend staan om hun prachtige gebrand-schilderde ramen, Benson, een meester-metaalbewerker, en Alexander Fisher, de voortreffelijke edelsmid. Ook op het gebied der pottenbakkerij heeft Engeland in de jongste jaren echte meesterwerken tot stand gebracht. De bijzondere aandacht van liefhebbers en verzamelaars weze gevestigd op de producten der Royal Doulton
| |
| |
en vooral op de prachtige potten van Bernard Moore, met hun vreemd-glanzende roode tint en hun grijsgroene versiering.
In Schotland ging de moderne kunst, met hare geraffineerde vormenspraak en hare vaak wonderlijke originaliteit, een gansch anderen weg op dan in Engeland. Nergens leidde persoonlijke expressie tot zulke rechtlijnige, strenge of koele vormen. De ziel van de beweging in Schotland is de architect Chs. R. Mackintosh uit Glasgow. Zijne intérieurs wekken soms een gevoel van onrust en beklemming. Het opvallend eenvoudig meubilair en inzonderheid de stallen met hun fantastische leuningen steken er af tegen een fond van vaal behangpapier en vreemdbleeke stoffen waar, af en toe, een schriller hoewel steeds harmoniëerende toon uit opflitst. Als curiosa van het genre staan de thea-rooms van Miss Cranstas uit Glasgow alom bekend.
Mackintosh 's vrouw: Mary Macdonald is zijn begaafde medewerkster. Verder dienen nog met lof vermeld: Mac Nair, Jessie Newberg, Ann Macbeth en Jessie King.
In Amerika kenmerkt zich de beweging hoofdzakelijk door de stoute oplossingen welke er aan het utilitaire vraagstuk worden gegeven. De architect Richardson vooral wist de algemeene aandacht op zich te vestigen door zijn verbluffende begaafdheid en zijn koenen durf in zake constructie. Druk wordt er geijverd voor stedenverbetering en idialen stedenbouw. Bovendien bood geen enkel land aan zijn architecten zoo ruimschoots gelegenheid om hun kunnen te openbaren door het oprichten van groote monumenten.
John Lafarge en Louis Tiffany zijn glasschilders van groot talent; Tiffany beoefent trouwens allerlei takken der kunstnijverheid met het beste gevolg.
In Zuid-Amerika, Brazilië, Argentinië, Chili vindt men eveneens verschillende bouwkundigen die beraden in de nieuwe richting streven, doch slechts zelden kans zien om hunne beginselen in hun werk te belijden, tenzij in de glasraamkunst die er dan ook tot vollen bloei is gekomen.
In het Noorden van Europa en voornamelijk in de Scandinavische landen, had de huisvlijt zich in den loop der tijden ontwikkeld tot eene bij uitstek opmerkenswaardige want traditioneele en reeds tamelijk hoogstaande kunst. Van lieverlede was die boerenkunst, lijk men ze ook heet, een periode van verval ingetreden waaruit ze onverwacht, na bijna 70 jaar, weer opstond in de 19e eeuw. Toen zijn de moderne behoeften langzamerhand beslag gaan leggen op de verschillende uitingen der huisvlijt en haast ongemerkt is uit de eeuwen- | |
| |
oude volks-kunst een nieuwe Noorsche kunst gesproten die de woonvertrekken beheerscht vooral op textiel gebied. Kon beter uitgangspunt, dan het verleden zelf der natie, worden gevonden voor een streven dat op zuivere gemeenschapskunst berust. In Noorwegen, Zweden en Denemarken bereikte de moderne stijl dan ook eene verbazende hoogte.
In Noorwegen is de beweging heel en gansch vertegenwoordigd in den schilder Gerhard Munthe. In de geschiedenis der weefkunst zal het door hem ontworpen, en van traditioneele gegevens uitgaande, tapijtwerk stellig epoque maken.
Denemarken roemt op uitstekende gewrochten van den architect Nyrop, en van Bindeshöll, Skovgaard en Rohde. Zijn ceramiek is wereldberoemd geworden; het porselijn der koninklijke fakriek van Kopenhagen en dat der firma Bing en Gröndahl overtreffen alles wat elders tot stand werd gebracht.
In Zweden was de architect Boberg de geniale heraut der beweging. Daar bewerkten Wallander en Boberg de wedergeboorte der tapijtweefkunst op den reeds aangewezen grondslag.
Het is echter vooral Finland dat aan de spits der vernieuwingsbeweging in het Noorden komt te staan met een trits machtige bouwkundigen: Gesellins, Lindgren en Saarinen wier verbazende, (wij zijden haast ontzettende) kunde slechts door hunne vindingrijkheid wordt overtroffen. Bij dezen trits samenwerkende architecten mag Lars Sonck veilig worden vergeleken. De Schilder Axel Gallen is een der meest origineele geesten van onzen tijd.
In Rusland vond de beweging totdusverre nog niet veel aanhangers. De naam der betreurde juffrouw Polénoff dient er onthouden naast dien van princes Maria Tenicheff en van den architect Maliontine. Als in Noorwegen en Zweden is de moderne kunst er een uivloeisel van de oude huisvlijt. Dit is ook het geval in Rumenië. Daar staat de heer Sterian, directeur van de nationale school voor Sierkunst te Bucharest, aan het hoofd der innoveerders.
In Duitschland, waar de moderne kunst door talentvolle architecten en niet door schilders wordt geleid, heeft die dan ook eene ongemeene vlucht genomen. Elke staat, elk intellectuëel midden van eenig belang beschikt er over eene speciale school, en wat, - spijts betreurenswaarde onthouding van verschillende zijden, - de Brusselsche Wereldtentoonstelling van 1910 te bewonderen bood, mocht ons doen beseffen hoe Duitschland had gewoekerd met het penningsken dat het, enkele jaren geleden pas, over België, van Engeland te leen had gekregen.
| |
| |
Wat de moderne Duitsche architectuur in hoofdzaak kenmerkt is, - wij wezen er reeds hooger op, - een streven naar staatsie en grootheid, welk streven een strenge logiek tot grondslag ligt.
't Zij men de machtige Berlijner winkelhuizen van Messel of Schandt beschouwe; 't zij men bewonderend pooze voor Eggert's station van Francfort; 't zij men de elegante scheppingen van Bruno Paul of de meer pittoreske van von Seidl of Hermann Muthesius op 't oog houde, overal treedt, naast bekommeringen van practischen of esthetischen aard, die zucht naar grootheid op den voorgrond. Behrens, wijlen Oelrich, de Belg Henri Van de Velde, Bruno Schmitz en tal van anderen hadden zeer werkzaam deel in den bevrijdingsstrijd die, meer nog in Duitschland dan elders, weldra aan een ontzagwekkende maatschappelijke actie is gaan gelijken.
Al die architecten maken ook ontwerpen voor meubelen die, wezen zij dan ook ietwat massief, in het algemeen uiterst eenvoudig zijn en tevens zeer decoratief zonder door overdreven versiering te zondigen.
Al te veel verschillende stroomingen, al te veel plaatselijke strekkingen maken algemeene kenschetsing zooniet onmogelijk dan toch zeer moeilijk.
Trouwens, ons bestek laat niet toe al de voortbrengselen der gebruikskunst in Duitschland, al ware 't nog zoo beknopt te bespreken.
De metaalkunsten, met Steinicken en Lohr, Ehrenböck, Petersen; de weefkunsten met Gustav Kottmann en al de kleinkunsten met een schare voortreffelijke denkers en ambachtslieden, beleven een ongeëvenaard glanstijdperk. De Koninklijke porseleinfabriek te Berlijn, te Meissen en de Koninklijke Beiersche porseleinfabriek te Nymphenburg wedijveren met die van Kopenhagen waar zij verschillende begaafde artiesten uit wegtrokken.
Zoo streeft Duitschland vooruit, met onverdroten volharden, de massa voorlichtend en, zonder slag of stoot, heel de markt van Europa veroverend. Dat de moderne kunst een vreedzame zege te gemoet gaat blijkt volkomen uit den steeds afnemenden tegenstand dien zij in Frankrijk en België ondervindt. In Duitschland, het land van straffe tucht, is de leiding in de handen van enkele machtige talenten en gansch het volk stapt mede voorwaarts in vaste gelederen. Getuige zulks de bijval van den ‘Werkbund’ die, in drie, vier jaren tijds, bijna 400 kunstenaars, en 300 industriëelen, fabrikanten en manufacturiers wist te vereenigen. Doel van den ‘Werkbund’ is: veredeling van den industriëelen arbeid. Middel om dit te
| |
| |
bereiken is: kunst, nijverheid en ambachtelijk werk in een zelfde richting te doen streven door onderwijs, propaganda en gezamenlijke actie. Zulk een programma zegt meer dan een uitvoerig commentaar.
In Zwitserland werd de quaestie der moderne, inzonderheid der landelijke bouwkunst zeer gelukkig opgelost; de streek was daar trouwens uitstekend toe geschikt en onvermijdelijk moest zij den zoekers de taak vergemakkelijken. Hoofdzetels van de vernieuwingsbeweging waren er Bern, Lauzanne en Zurich; van daar verspreidde zij zich over gansch het land. Het door G. Gull gebouwde, zoo mooi in het kader passende Nationaal Museum te Zurich zij hier met lof vermeld. Ook rondom Genève verrijzen alom zeer pittoreske en behaaglijke landhuizen. De herinrichting der nieuwe school voor nijverheidskunst te Zurich werd, in 1905, opgedragen aan den Gentenaar Julius de Praetere die, in 1912, de leiding ervan verzaakte.
Nergens viel de nieuwe beweging meer en spoediger bijval ten deel dan in Oostenrijk en dit heeft zij vooral de danken aan Otto Wagner die er, met schrift en werk, als de dweepende apostel van den modernen stijl optrad. Zijn scheppingsvermogen schijnt onuitputbaar te wezen en zijn wetenschappelijke bevoegdheid wringt ieders ontzag af. Hij vormde tal van uitmuntende leerlingen aan wier spits de betreurde Olbrich had plaats genomen. Wat al blijde verwachtingen verijdelde plots de dood die, in 1908, Olbrich kwam treffen te Darmstadt, waar Duitschland, dat zijn groote begaafdheid al spoedig had beseft, hem had heen gelokt.
Door hunne soms wel wat tengere gratie en hun bij uitstek practisch karakter, mogen de Weener meubelen van Hoffmann, Kolman Moser, e.a. zich thans in de gunst van gansch Europa verheugen.
De menigvuldige beroepsscholen worden druk bezocht. Meubilair, tapijtwerk, lingerie, kant, al wat de gebruikskunst aanbelangt, heeft er eene hoogte bereikt die enkel wordt geëvenaard in Duitschland waar de ontwikkeling dan nog vrij wat langzamer plaats greep.
Met den architect Jezol en, dichter bij ons, met Lechner, Wigand, Farago, ontluikt thans ook in Hongarije een Magyaarsche moderne kunst die wortelt in de traditie van dit bij uitstek met nationalen zin begaafde land.
Vrij moeilijk is het vooralsnog de plaats aan te wijzen die Frankrijk in de nieuwe kunstbeweging inneemt. Den architecten is er monumentale grootheid geen hoofddoel en met de oplossing van het utilitaristisch vraagstuk hebben zij zich nooit het hoofd gebroken;
| |
| |
met de overige Latijnsche landen staat het dus buiten de beide door Walenkamp aangegeven groote stroomingen. Kenschetsend voor den modernen stijl in Frankrijk is, in het algemeen, het streven naar eigenaardigheid, naar het nog-niet-geziene; daarnaast komt de voorliefde naar het naturalistisch decor. Zoo gelukkig anders hadden Viollet-le-Duc en Labrouste den weg genomen die de architectuur naar nieuwe horizonnen leiden zou: in de Parijsche Tentoonstelling van 1889 deed het logisch verwerken van modern materiaal een kreet van bewondering opgaan? jammer genoeg, die van 1900, waar simili en klatergoud den voorrang hadden, kwam die schoone belofte te niet doen.
Toch zijn enkele architecten met beradenheid nieuwe wegen opgegaan. Beter dan Bonnier, bijvoorbeeld, weet niemand eene woning in haar passend kader te plaatsen: Plumet, Magne, Binet, Storez en Chedanne volgen zijn spoor. Minder gelukkig was Schoelkopf met het huis dat hij voor Yvette Guilbert ontwierp. Uit een decoratief oogpunt beschouwd is het een echte wir-war van wegsmeltende lijnen en het geheel is behandeld als ware het uit een klomp murwe klei gemodeleerd.
Frankrijk boogt verder op machtige decorateurs waaronder Puvis de Chavannes, met zijn muurschilderingen van de Sorbonne en het Pantheon naar voren treedt als de vernieuwer der Hoofdkunst in het Westen. Ook Maurice Denis, René Piot, Ménard en vele anderen meer, zijn decorateurs van groot talent. De monumentale beeldhouwkunst telt meesters als Rodin, Bartholomé, Maillol, en de decoratieve beeldhouwkunst is schitterend vertegenwoordigd door Desbois, Carabin, Lacombe.
Wat daarentegen het meubilair betreft, tast men in Frankrijk nog immer in het onzekere rond. Door den band wordt er nog te veel belang gehecht aan de loutere versiering, ten nadeele van de mooie lijn. Gallé's meubelen zijn, in de eerste plaats, weelde artikelen en ook Majorelle schijnt enkel het luxueuse na te jagen. Nawerking van Belgische invloeden der eerste ure blijkt nog uit de kronkellijnige samenstellingen van Lambert, Gallery en Selmersheim. Daartegenover staan de scheppingen vol voornamen eenvoud van Dufrêne en de Jewie.
De ceramisten van Nancy: Gallé en de gebroeders Daum wisten, door hunne naturistische versieringswijze, heel Europa, en inzonderheid België, voor hun werk in te nemen; het vrij wat mooier gevlamde porselein van Chaplet en Decoeur is het nog niet gelukt de algemeene aandacht op zich te vestigen, doordien het veel soberder en bescheidener is.
| |
| |
Het ijzersmeedwerk van Robert, Marron en Brandt, het zielewerk van Husson, de juweelen van Laligue en Rivaud, de lingerie van Rambouillet en Jaeij, waar de beste artiesten teekening voor leveren, de kanten van Zrouvé, plaatwerk, boekbanden, affiches, alles met een woord getuigt van den aangeboren smaak van het Fransche volk dat enkel faalt door gemis van eenheid in de productie, en inzonderheid door onvolkomen verstandhouding tusschen kunstenaar en ambachtsman, tusschen ontwerper en fabrikant.
De door Italië in de nieuwe beweging bekleede plaats is nog niet aanzienlijk; waar echter, eerst te Turijn en later te Milaan, de Italiaansche regeering, in de benardste oogenblikken, al de modern-gezinde kunstenaars in de gelegenheid stelde hun werk te toonen, staafde dit land zijne aloude kunstfaam en verwierf het meteen aanspraak op de erkentelijkheid van al wien de moderne stijl aan het hart lag. Steeds bloeit in Italië de Grieksch-Romeinsche kunst voort; de beginselen der antieke kunst zitten dit volk trouwens in 't bloed. Van die zijde is 't dan ook dat wij de oplossing van het esthetisch probleem in Italië verwachten.
De zoo ingewikkelde quaestie van binneninrichting en modern meubilair houdt ook daar de meeste architecten bezig. Men vindt er enkele uitstekende ceramisten; de kunst van het gebrandschilderd glasraam wordt er door meesters beoefend, wat overigens het geval is met de graphische kunsten in 't algemeen.
Spanje roemt op Antonio Gaudi, een geniaal architect die afgezonderd leeft in zijn ‘Sagrada Familia’, een ruime glazen kathedraal van wonderlijn maar toch weloverwogen modernen bouwtrant die van den Gothischen-Moorschen stijl, uitgaat. Ook de decoratieve kunsten leven er weer op.
Egypte met Caïro; Algiers, Tunis met Carthago en Sfax gaan met de nieuwe beweging meê, maar het streven mist er eenheid omdat het niet op een bepaald doel is gericht: nu eens schijnt het zich bij Engeland te willen aansluiten, dan weer bij Duitschland, Oostenrijk of Frankrijk.
(Slot volgt)
Herman Baccaert en Camille Poupeye
|
|