in orde te brengen voor den namiddag. Krol alleen bracht er opeens stoornis in; hij had zijn kous uitgetrokken, zijn been in zijn lessenaar gewrongen en stak zijn blooten teen door de ronde holte waarin de inktpot werd geplaatst. Ze hadden het om hem heen spoedig opgemerkt en een ingehouden kicheren en fluisteren roesde door de stilte. De meester merkte het eindelijk op, en toen hij dien zwarten teen van Krol boven de bank zag uitsteken riep hij woedend: - ‘Krol, as ge binnen de vijf minuten dien teen niet terugtrekt ruk ik hem van uwen poot.’ - Krol zat oogenblikkelijk weer ernstig naar de oplossing van de vraagstukken te zoeken.
De meester liet hen de klas uit met de vermaning dat ze moesten recht naar huis gaan. Op de straat trachtten Krol en Dabbe den Witte mee te krijgen om voor den noen nog eens te gaan zwemmen, maar de Witte had er geen lust toe en trok alleen af.
Voor de brug van den Kleinen Demer bleef hij staan. Aan den molen die vlak naast de brug lag was men bezig zakken graan op den zolder te trekken, aan een lang touw, dat boven 't zoldervenster over eene katrol liep. De Witte had er al zijn verkijks op hoe de zware spannend-volle zakken in één zwenk, zonder schijnbare moeite werden opgehaald, terwijl er toch maar een kleine jongen noodig was om boven op den zolder van den molen aan 't groote wiel te draaien dat het touw over de katrol trok. Zoodra de zak voor 't open zolderraam verscheen trok Dore, de mulder, hem naar binnen, en maakte het touw los dat terug naar beneden kwam gezwingeld. Fox van Jan Oomes, die beneden stond, haakte er dan weer een nieuwen zak aan vast, ging een stap achteruit en riep naar boven: ‘Hoep!’ En de zak ging naar omhoog.
Met Fox was de Witte niet erg bevriend. Die had hem eens, thuis in de schuur, in een zak aan een dwarsbalk gehangen vlak boven de dorschers, en de Witte had er een uur lang water en bloed gezweet, doodsangstig dat de dorschvlegels hem raken zouden.
- ‘Hee, Witte, riep Fox opeens, kom es herres, 'k zal oe es noar bove winne!’
- ‘Neie, antwoordde de Witte, moar oan 't wiel droaie op de zolder wil 'k wel’.
- ‘Doar is al iemand’ zei Fox.
De Witte kwam naderbij.
- ‘Fox, wil ekik hoep! roepe as 't mot omhooëg goan?
- ‘Joa, zei Fox, goa doar stoan en as 'k allei! zeg motte roepe!’
Dat ging een paar keeren rustig door; Fox maakte het eind van