Ongeknoopte Zemelen
Waarde Vriend, nu ik bijkans genezen ben, krijg ik eindelijk de noodige kracht en lust om antwoord te geven op uw vriendelijk en vleiend schrijven. Ik geloof dat mijn antwoord getuigen zal van voorzichtigheid en wijsheid, maar ik vrees dat het uw verwachtingen niet ten volle zal bevredigen. Jammer! Want uw aanbod is zeer bekoorlijk. Wat vraagt ge ook weer?
‘Wanneer gij zoo uw dagelijksche wandeling doet langs de vesten, waar ik u in den tijd zoo dikwijls heb ontmoet, dan kunt ge vrij over zoo vele dingen denken. Thuis gekomen, pent gij dan ter onzer intentie een en ander op een bladje papier, en gij vertelt er over al wat u lief is, over al wat u wrevelig maakt, over al wat gij ziet en hoort en leest, al naar uw lust en welbehagen.’
't Is zoo, het voorstel is verlokkelijk, en eenige jaren geleden, toen mijn bloed nog heet en mijn baard in wording was, had ik geen drie tellens weerstaan, maar voetstoots ja gezegd. Een jonge heer, die zijn neus voor 't eerst in de wereld steekt, ziet zooveel landen die hij onontdekte Amerika's waant, ruikt zooveel Augiasstallen die hij meent te moeten uitmesten, dat hij God zegent wanneer hem de gelegenheid geschonken wordt zijn opgepropt hart te luchten, en de toelating om te grijpen naar bezem en vork. Maar onder 't verloop der jaren verkoelt het bloed, verliest men den lust om over alles en iedereen zijn zeg te zeggen, vindt men het een onbegonnen werk om de menschen te verbeteren en de wereld te hervormen. In dien toestand ben ik nu. Trouwens, mijn vriend, ik wandel niet meer langs de vesten, en ik denk ook niet meer, evenmin als ik nog lees. Waartoe ook? Er is geen pleizier vast aan denken, als men 't resultaat van zijn denken niet vrij en vrank mag uitspreken. En dat mag men immers niet, vooral wanneer, wat veelal gebeurt, het denkresultaat een waarheid is onaangenaam te hooren voor de menschen. De lieden zijn met de waarheid niet gediend. Mundus vult decipi. Ze leven in schijn, in