Dezen weg gingen we nog eens langs, ... O, 'k doe mijn oogen dicht, ... ik voel uwe liefde om mij als een zachte licht-sluier geweven uit Eeuwigheid. Ik ga, ... ik ga met oogen toe, ... stil met heel mijn geluk, ... mijn rein geluk.
Mijn ziel is hel, als een pure offervlam, ... en 'k weet niet meer of 'k naar het Leven wil of naar den Dood. Mijn liefde groeit, mijn liefde bloeit,, .. ik voel ze endloos diep, ... diep als Wanhoop...
O... nu ben ik gelukkig; - weer zijn we saam en weer is het mei met bloesems blank, ... die geuren zoo zoet o mijn ziele.
De Lente is van vreugde rijk, en wij zijn jong; en wij zijn trouw als de Mei.
O God, ... ik wil gelukkig zijn...
'k Heb mijn voet gekwetst aan eenen steen. Ik sta pal, ik weet niet waar ik ben?... hoe lang heb ik gegaan... hoe ver?...
Over mij met vreemde macht, is de kou gevallen. Mijn oogen staren. Ze staan zoo wijd open dat ze geheel den avond ontvangen; 'k wil ze sluiten, ... ik kan niet meer.
Gindsch dwarrelen de raven in zwarte wolken neer... 't is laat in den Herfst... 't wordt donker in de kale velden.
'k heb kou, ... mijn starende oogen willen niet meer toe...
O... die groote stilte, die leege kilte... de onheilsraven krassen.
En ik, ... sta daar; - midden die vlakke landen; heel alleen, een droomen bloem in de handen.
Magda Peeters