Vlaamsche Arbeid. Jaargang 8(1913)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Vers Hoe schoon herleeft 't herdenken aan uw donkre prachten, in maanbelichte, spieglende gedachtenmeer; hoe blij-bekorend rijst in naderenden nachte wat ik bij dage vlucht en als een zonde weer. o Denk ik aan uw lippen die, van schoone logen, gelijk de kuische bloem van kinderlippen zijn, en aan de duistere bekoring van uwe oogen, onrustig als de speling van een warmen wijn! 'k Ben lijk die goede schipper die, vol vreemd bekoren, zijn angstige vrouwe groet en zoent zijn slapend kind en op den stillen stroom, in rechte en zilvren vore, zijn nachtelijke vaart ter Loreley begint... Ik vreeze u, vrouw, maar de onrust van dees late wake ontwekt uw beeltnis weer die naar mijn aarzlen bukt; en 'k ril opeens of me onbeschaamd uw vingren raken en ge op mijn naakte borst uw vuurge lippen drukt. Aug. Van Cauwelaert Vorige Volgende