Vlaamsche Arbeid. Jaargang 8
(1913)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Baldewijn d'YsereGa naar voetnoot(*)
| |
VoorspelTooneel I.Een bedelaar (Baldewijn).
Bedelaar
Ziehier de herberg, waar het bier
niet meer deugt dan de waard alhier,
zoo heeft een bode mij bericht,
't betaamt dat ik hier wijsheid sticht,
doch wild' ik weten of de grond
der klacht in waarheid wel bestond
ziedaar de waard, 'k ben bedelaar.
| |
[pagina 42]
| |
Tooneel II. - Zelfde, de waardWaard
Wat wilt gij hier, gij Canteclaer,
die uwen mesthoop niet meer weet
of vlucht gij scherpen honden beet.
Vrees dat de strenge Forestier
u dolend vindt in 't land alhier,
dan hangt hij u aan d' eersten boom
en droomt gij daar uw laatsten droom
en kraait uw laatsten adem uit.
Bedelaar
Beminde waard, op roof noch buit
ben ik belust, ik dool omdat
ik voor mijn woonst geen huur meer had,
ik zwerf onnoozel zonder schuld.
Waard
Geen zwerven is 't dat zakken vult.
Zoek arbeid waar hij vindbaar is
niet hier in deze wildernis.
Bedelaar
'k Heb dorst.
Waard
Betalen kunt gij niet?
Bedelaar
Ach heer.
Waard
Voor 't minst zing dan een lied.
Bedelaar
Dat kan ik niet.
Waard
Loop naar de hel!
| |
[pagina 43]
| |
Bedelaar
'k Heb dorst, een slokje water wel
zult ge me geven uit de bron.
Waard
Ik wou dat ik het geven kon
maar mijn katrijntje waakt er bij
de put is lêeg tot op de klei.
Bedelaar
Een slokje bier?
Waard
Nog beter dat!
alsof ik maar te brouwen had
voor bedelaren zonder geld
Ziehier een teugje als ge wilt
doch neen, - eerst ik - ik weten moet
of 't voor een dolaard niet te goed
is, ietwat zuur ververscht de keel
weinig is beter ook dan veel,
ziehier en wees dankbaar aan God
en ook aan mij, dat in uw lot
de hemel u een laving schept
waartoe gij geen verdienste hebt.
Maak u nu weg, eer dat mijn vrouw
mij dit verwijte als ontrouw
verspilling en kwadoenerij
omdat ik luiaards-lamheid vlei.
Bedelaar
De hemel geev' u 't wederloon
voor deze daad zoo grootsch en schoon.
en d' eedle Forestier van 't land
verneem de mildheid uwer hand.
| |
[pagina 44]
| |
SpelTooneel I. - ZotjeZotje
Bij ons Heere, 'k ben bezwaard
met allerkitteligsten dorst,
d' heele hel is in mijn borst
bij ons Heer, waar blijft de waard?...
En komt hij niet, de malle waard,
dan is hij zijnen naam niet waard
en 'k zal tot straf een malsche grap
hem spelen, malsch als 't hoppe-zap.
Bij ons Heere en Baldewin
onzen goeden Forestier,
'k sluite mij dees tonne bin'
de slimste waard vindt me niet hier.
| |
Tooneel II. - De waardWaard
Mijn Katrijne, scherp van neus,
zei me, binst ik 't biervat wiesch:
haast u, spoed u, waard Lowies,
in de herberg wacht een reus.
Ik heb zijn stemme daar gehoord,
het was een reus van fijne soort
vermits hij nu zoo kleene is
dat hij gaar niet te zien en is.
Ja reus, Katrijn heeft u gezien,
kom uit uw vel en toon uw ziel,
wij praten wat - als 't u beviel
en 'k schenke 't bier voor niet misschien...
| |
[pagina 45]
| |
De reus is slim, hij komt niet uit
of is 't een dief, - is hij op vlucht,
of speelt Katrijn m' een Vlaamsche klucht
en ginds naar mij een spotje fluit?...
| |
Tooneel III. - Een bende pageniers.Knop
Mijn goede waard, geef ons een schaal,
de Forestier zelve betaalt,
ziehier zijn handschoe dien 'k tot pand
vertrouwe in uw trouwe hand.
Waard
't is d' eigen handschoe, ijzer-zwaar,
van onzen goeden Forestier
mijn goede broeders; tapt al maar
drinkt lêeg, al wat maar vol is hier.
Top
Uw hoofd is vol, uw vrouw is vol
en 't huis is vol, en toch is 't hol
en nochtans drinken wij die drij
niet uit, geef fijnste malvezij...
Waard
'k Heb malvezij die spritst en ritst
alsof een duiveltje hem hitst
ik zal hem halen, koel en versch
wat hij schuimt nersch in 't vat in pers.
(af)
| |
Tooneel IV. - Roovers, Zotje.Knop
Wiedaar?
Zotje
't Is Zotje maar.
Knop
wat deedt
gij in die ton?
| |
[pagina 46]
| |
Zotje
'k verdronk mijn leed -
o edelmoedig pagenier
van onzen goeden Forestier -
dit is zijn handschoê, - zegt uw taal -
dan is hijzelf, fluks op de zaâl
van 't schoone grijze eenhoorn-paard
nier vér van hier, in 't land entwaar?
Knop
Wie weet de wegen die hij gaat
en wie zijn kracht die bliksem slaat,
de goede ijzre Forestier
is nu misschien al vér van hier.
Zotje
Die toover-handschoê, geef ze mij
Knop
Z' is al verpand voor malvezij
Zotje
Ik ben hier thuis, 'k sta borg voor 't geld,
zeg aan den waard, - en als hij scheldt,
zeg dat de reus niet vér 'n is
van wien Katrijne zwanger is.
Knop
Ziehier de handschoê, zotje-mal
ge kunt er haast in wonen gij
dat zij voor u geen doodskist zij!
Zotje
't Is zij die u begraven zal.
Knop
Geboren uit een vogelnest
mijn zotje meent u groot en sterk
gij kleinste loot der heil'ge kerk,
ik steek u in mijn binnenvest.
| |
[pagina 47]
| |
Zotje
Ons Heere allicht 'n kent mij niet
ik ben zoo klein hij me niet ziet
maar met deez handschoê win ik d'aard.
Knop
indien gij d'ijzre Baldwijn waart.
(zotje af)
| |
Tooneel V. - De waard.Gezellen, 'k breng u allerfrischt
't wijnbier dat bruischt als 't kermis is...
doch zegt mij, was de reus niet hier
die mijn Katrijne zet in vier
zoodanig dat zij met een schop
mij wegjoeg van den spuulings top
waar ik 't zuurbier tot zoet herbrouw
en doode gist met suiker trouw.
Knop
Die reus was hier, en vroeg naar u.
Waard
Waar is die reus... en d' handschoê nu
een dief een dief is deze reus
mijn Katerijn' had goeden neus
'k zal klacht doen bij den Forestier.
Knop
Ontbied den Forestier niet hier
hij hangt u op om uw slecht bier
of braad u levend in het vier.
Waard
Wat heb ik dan ons Heer misdaan
mijn vriend, hebt gij 't niet zelf gedaan
hetgeen uw scherts in mij vermoedt?
| |
[pagina 48]
| |
Knop
Elkeen moet weten wat hij doet
Sa makkers, drinkt uw schalen leeg
laat dezen bakken in zijn deeg
en wij gaan verder langs de baan
waar d'eiken warm in zonne staan.
Waard
En d' handschoê? d' handschoê, 't heilig pand
o heeren, eed'len, moord en brand
bewraakt op mij de Forestier -
en ik gaf u zulk lekker bier -
Knop
Mijn waard, wij danken u om 't bier
betaalbaar door den Forestier
maar d' handschoê hebben wij niet meer
de Reus heeft haar, en hij loopt zeer
(pageniers af)
| |
Tooneel VI. - De waard.Waard
Katrijn, Katrijn, uw geest is dol
en jaagt zelf handschoenen op hol
die heeren schenen brave liên
en waren hoff'lijk bovendien,
hoe 'n groote schurk moet ik zelf zijn
weerdig der heetste helle pijn
dat 's Heeren straf mij prangt om d'hals
weet Hij dan dat ik 't bier vervalsch!
| |
Toonel VII. - zelfde, twee pauselijke boden (bisschoppen)Rodoald
Zeg ons in waarheid, - nederig man
of heilige hand u zeegnen kan:
zijt gij dienaar der heilige Kerk.
| |
[pagina 49]
| |
Waard
O groote man, - mijn eenig werk
mijn diepst verlangen is het heil
der ziel die 'k heb ontleend een wijl
aan d'hemel om te zijn een mensch
naar 's Heeren en Katrijne's wensch.
Jan
Kniel neer dan, mensch, wij zeeg'nen u
wees van ons weerdigheid niet schuw
en wijs ons, - gij die kent de streek
de weg die leidt naar Harlebeek.
Waard
Eerst links dan rechts, dan ommekeer
dan rechte voor en links alweêr
dan nogmaals rechts, dan schuins, dan dweers
dan ziet g'een weg recht als een keers
dien neemt ge niet, maar volgt het pad
dat als het niet geregend had
betreedbaar ware, doch nu gaat
g'er kruisweegs door waar 't hutje staat
van mijn Katrijne's halve broêr
en baadt dan door het vorschen-moer
Rodoald
't Geduld dat d' heil'ge schrift ons preekt
komt hier van pas, - terwijl ge spreekt
schenk ons een druppel honigwijn -
ge schijnt geen vreemdeling te zijn
in Vlaanderen, mijn goede waard
hoewel uw hulp ons onrust baart.
Waard
Ons Heer moog mij genadig zijn
op 't laatste uur, en zonder pijn
des hemels poorten open slaân
en mij vrij laten binnen gaan,
ik heb aan niemand ooit misdaan
maar mij heeft men veel leed gedaan...
o heeren, 'k ben een handschoe kwijt
| |
[pagina 50]
| |
Rodoald
Een handschoe!
Waard
Ja zoo waar g' hier zijt
d' handschoe van onzen Forestier
Jan
d' Yzere Baldwin! was hij hier?
Waard
O neen, - maar gij zoekt hem misschien?
terwijl ik u met zorg bedien
mag ik u vragen... kent gij hem?
Jan
Wij kennen hem.
Waard
Uw hooge stem
roepe voor mij genade in
zegt hem dat ik hem zoo bemin
dat ik mijn leven geef voor hem...
Rodoald
Er spreekt een zonde in uwe stem
Waard
Ik heb hem niets misdaan, o neen
maar d' handschoe die hij gaf, is heen...
Jan
Wat is er van die handschoe, vriend
Waard
Zijn volglings volk heb ik bediend
met allerfijnsten malvezij
tot pand-betaling gaven zij
me d' handschoe van den Forestier
d' handschoe verdween met al mijn bier.
| |
[pagina 51]
| |
Rodoald
Wij zullen spreken voor uw nood
doch wees ook onze gids-genoot
en wijs den Harlebeekschen weg
Waard
Wat moeten d' heeren ginder, zeg?
Jan
Spreek dan zoo vrij niet op, gij dwerg
aan bisschoppen der heilige Kerk
Waard
Bisschoppen in mijn huis! o God
Katrijn...
Katrijn
(in de verte)
Wat is 't
Waard
Niets... - zij verbrodt
het al, - ik dacht dat gij mij riep
de Reus is 't - hoog als een verdiep;
mijn heeren, 'k zal uw leider zijn
belooft mij dat geen hellepijn
mijn arme vleesch ooit braden zal.
Rodoald
Bemint gij Gode bovenal?
Waard
Meer dan Katrijn, meer dan mezelf.
Rodoald
En uw gebuur zooals u-zelf?
Waard
Hij heeft mijn grijze kat vermoord
en gaatjes in de haag geboord
(Trompetten)
| |
[pagina 52]
| |
Waard
De Forestier, de Forestier
o heeren, zijt mijn voorspraak hier!
Rodoald
Vreest gij 's lands meester dan zoo erg?
Waard
Zijn blik ziet dweers door been en merg
zijn arm slaat dood al wie misdoet.
Jan
Men zegt te Rome niets dan goed
van uwen ijzren Forestier.
Waard
Hij kent het slechte uit 't goede bier
ja ja, de Forestier is goed
hij plet het kwaad alwaar het broedt,
wij slapen vrij met open deur
er hoeft daar zelfs geen waakhond veur
ach arm! die handschoe 'k weet het al
hij komt haar halen en hij zal
mij braden, heeren, heerkens toch
daar seffens had ik d' handschoe nog. -
| |
Tooneel VIII. - De Forestier, zelfdenWaard
Hoogweerd'ge groote Forestier
barmhertig, wijs en goedertier'n
wiens ijzre arm de wereld wint
bescherm uw dienaar die u mint
| |
Tooneel IX.
(Middeler wijl sluipt Zotje weêr binnen, zonder dat de waard het bemerke en duikt in de ton naast de deur.)
Forestier
Straks zal ik hooren uw geval
en rechten zoo 't behooren zal
sta op en schenk mij 't zoetste bier
| |
[pagina 53]
| |
Waard
O goedertieren Forestier.
Rodoald
Landheer van Vlaanderen, zie den ring
dien ik uit 's Pausen hand ontving
voor u, wij reisden naar uw slot
Forestier
Gezanten zijt ge dus van God
vermits zijn heiligheid u zond
Rodoald
Zijn heiligheid door onzen mond
en Frankrijks vorst door onze macht
meldt u dat hii uw komst verwacht.
Forestier
Mijn schoonvader erkent mijn vrouw?
Rodoald
Zijn heiligheid beloont uw trouw
uw oorlog en uw zege tocht
in 't verre Oosten - 't heel gewrocht
uws levens dat een glorie sticht
in Kerk en menschdom, heeft 't gewicht
van 's Pauzen invloed neêrgelokt
ten uwen gunst in de balans
die woog in Frankrijk's baat tot thans.
Ik meen, o edele Forestier
dat wij gezonden zijn naar hier
om u te melden vol verzoen
zelfs Frankrijks koning biedt zijn zoen
hij zal herkennen u als zoon
en schenkt aan Vlaanderland een troon
dien gij bestijgen zult als graaf
met volmacht onbegrensd en gaaf -
als eerste graaf van Vlaanderland
Forestier
Die eer verheugt doch koort me niet.
| |
[pagina 54]
| |
Rodoald
Verwerpt gij 't graafschap dat hij biedt.
Forestier
Gij weet, zijn Heiligheid ook weet
dat ik verlost heb uit haar leed
Judith, dochter van Frankrijks-vorst
wiens hoofd nu rust op mijne borst -
gij weet dat schoone Judith schuw
voor 't vaderlik gezag gehuwd
heeft Engeland's koning Adelwolf
die in haar smart zijn leven dolf,
gij weet dat toen haar vaders wil
haar tegen hart en dank beloofd
had aan den vorst met 't trotste hoofd
die in de Pyreneeën heerscht;
en dat ik door haar min beheerscht
haar heb geroofd uit vaders hand
die haar zoo wreed had overmand -
Welnu ik wil dat zij, zoo trouw
erkend wordt als mijn wett'ge vrouw
als dochter-kind der Fransche kroon
en dat zij meêklim op den troon
van 't graafschap Vlaanderen, zij, gravin
trone naast mij, als heerscherin
of nimmer wordt ik Vlaandrens graaf.
Jan
O Forestier, zoo vroom en braaf,
niemand weêrstaat aan uwen eisch.
Forestier
Zooniet is 't oorlog, en ik reis
met al mijn krijgsvolk Frankrijk toe
Rodoald
Ziehier een brief lees zelve hoe
zijn Heiligheid en 'skonings woord
uw recht erkennen zoo 't behoort
| |
[pagina 55]
| |
Forestier
(leest)
Vergetend al wat is geschied
de Koning Carle mij ontbiedt
met Judith zelf aan 't Fransche hof
Rodoald
Elkeen kleedt daar uw naam met lof.
Forestier
Hij schenkt me 't land dat pleint en zwelt
tusschen de Noordzee Somme en Scheld
met kwijtschelding van alle last
en eert me als een konings gast
indien ik hem bezoeken wil
dan schenkt hij mij het leeuwen schild
en slaat me als een dierbre zoon
zweerd-drager van de Fransche kroon...
Dit nu verheugt me, doch 't was recht
Ik heb gewonnen in gevecht
die eerbetuiging
Rodoald
Gij aanvaardt?
Forestier
'k Aanvaard, in naam der vrouw die 'k min -
nu waard, schenk volle kannen in
in 't land waar recht heerscht, heerscht ook vreugd
volvoerd is nu mijn droom der jeugd
in land van vrede koning zijn
Boden
Eer aan den vroomen Baldewijn
Forestier
Zeg me nu, waard - of deze streek
van Kortricke naar Harlebeek
niet meer door roovers wordt bezocht?
mij werd gemeld een stoute tocht
van wolven in een menschenvel
die stroopen door 't bebouwde veld
en reizigers veel last aandoen
| |
[pagina 56]
| |
Waard
Eenieder moge 't kwaad vergoên
wat hij misdeed, - ik heb geen schuld,
Forestier
Gij weet, ik heb maar kort geduld.
Waard
O godsgestrenge, 'k weet van niet.
Forestier
Mijn oog in 't uwe schulden ziet.
Waard
Mijn laatste hop-koop is betaald.
Forestier
Van waar had gij het geld gehaald?
Waard
Uit mijn Katrijne's bedde zak.
Forestier
Hier schuilt een roover onder dak
Waard
Ik zweer 't u, wijze Forestier
ratten en muizen schuilen hier
maar roovers niet, tenzij
Forestier
de waard; -
ik zie 't aan 't sidderen van uw baard
Waard
Katrijne, help!
Forestier
Laat haar gerust
naar vrouweneed heb ik geen lust
ik zeg dat hier een roover schuilt.
| |
[pagina 57]
| |
Waard
Een uil die alle nachten huilt
Forestier
Wie is die nachtuil, dronken kreeft,
is hij het die mijn handschoe heeft?
Waard
Een reus is 't als een boom zoo groot.
Forestier
Reus Finaert is al lange dood
hij spookt nog in der vrouwen hoofd
Waard
Als gij dan mij niet meer gelooft
vraag aan Katrijne die hem zag
Forestier
Ziet zij dan reuzen heel den dag?
Waard
Heb medelijden hooge Heer
terg uwen trouwen knecht niet meer
zijt gij niet graaf, g' hebt d' heerschappij?
uw eerste daad vergeve mij.
Forestier
Beken
Waard
D' handschoe is hier geweest,
Ik ben voor 't oordeel niet bevreesd
want ik heb haar geen leed gedaan.
Forestier
'k Geloof het, maar waar is zij dan?
mijn schalken, hangt mij dezen man
aan d' eigen gevel van zijn huis.
| |
[pagina 58]
| |
Waard
Ach arm, o heer, heb medeleed,
ik zal vertellen wat ik weet;
drie vreemden kwamen in uw naam,
en zij dronken 't beste bier van 't kraam,
zij gaven d'handschoe als een pand,
en gingen weg
Forestier
Al welken kant?
Waard
Zuidwaarts;
Forestier
Eerwaarden, zaagt gij hen?
Rodoalt
Wij zagen niemand over 't ven.
Forestier
Schalken, steekt vuur en braadt den waard
die roovers warmt aan zijnen haard.
Waard
Ik niet, ik niet, o gnadig heer,
die vreemden, ik herken hen wêer,
't zijn uwe schalken zelf: die drij,
ze dronken al mijn malvezij.
Forestier
Zoo zoo! indien dit waarheid is
dan hangt gij zelf mijn schalken frisch
aan d' hoogste balk uws ratten nest -
doch 'k weet nog niet waar d' handschoe rest,
er is een roover in uw huis.
Waard
Op aard elk huisje heeft zijn kruis,
ik heb Katrijne, zij wordt oud...
| |
[pagina 59]
| |
Forestier
Is zij het die mijn handschoe houdt?
ze kan daarmee niet pronken gaan
mijn liefste waard, - gij zijt belâan
met zware zonden op uw maag -
doch antwoord eerst op mijne vraag,
die handschoe...
Waard
'k Heb haar zeker niet,
ik zweer het bij ons Heer die 't ziet.
Forestier
Gij schenkt goed bier?
Waard
Ja, gnadig Heer.
Forestier
Zweer het zooals ge 't andere zweert.
Waard
Dat ik altijd goed bierke schenk?
Forestier
Zweer, zeg ik, of op d' eerste wenk. -
Waard
Mijn bier is altijd goed,
Forestier
Gij durft
niet zweren? gele kleur van schurft
bedekt als leugen uw gelaat.
Waard
Ik brouw mijn bier zoo het al gaat,
't bier is mij baas, niet ik het bier,
o goedertieren Forestier.
| |
[pagina 60]
| |
Forestier
Hangt dezen man.
Waard
Genâ genâ,
heeren bisschoppen, voor ik gâ
ter helle, red mijn dierbaar hoofd
uw voorspraak hebt gij mij beloofd.
Rodoalt
Wij wisten niet dat gij misdeedt
Waard
Toch spreek ik geenen valschen eed,
wel ja mijn bier is soms heel slecht,
dat liegt aan mijnen wett'gen echt,
als mijn Katrijne mort en snauwt
dan is 't de duivel zelf die brouwt,
niet ik, en dan is 't bier heel zuur
en brandt de keel als helle-vuur.
Forestier
En dan zijt gij vol koppigheid
vol hoogmoed voor de schamelheid
dan wenscht ge d'arme lieden kwaad
en helpt geen bedelaar die vergaat
van dorst, of geeft hem helle-bier.
Waard
Vergiffnis eedle Forestier.
Forestier
Die handschoe!
Waard
'k Heb haar waarlijk niet.
| |
[pagina 61]
| |
Forestier
't Zij zoo! gemilderd zij uw straf,
één schuld is van uw maag al af,
ge hebt bekend uw hartloosheid,
doch nu, brouwsel van heiligheid,
zult ge verdrinken in uw bier;
hop, schalken, schuift die tonne hier,
en vult ze met zijn bitterst nat,
doopt hem daarin en sluit het vat,
dan mag hij gisten tot hij goed
geworde zooals 't bier ook doet
(De tonne bijgeschoven)
Waard
Ach heer, ach heiligen, helpt mij
spreekt mij van zond' en schulden vrij.
Forestier
Dit moge zijn, doch immer moet
het kwaad der zonde uitgeboet,
stopt hem in 't vat en haalt het bier,
wij willen geen bedriegers hier,
in Vlaanderland heersche de min,
de Vlamen wezen een gezin
waar 't goede bier gedronken wordt,
waar d' arme man beschonken wordt,
waar elke waard goedhartig waakt
en langs den weg den dolaard laaft.
Waard
Ach vond ik nu die handschoe maar
en ware mijn Katrijne daar,
zij die 't verloorne altijd vindt
Forestier
Word nu in 't stervens-uur geen kind,
bereid u, 't uur is ernstig, waard.
| |
[pagina 62]
| |
Waard
Eerwaarden, ach, ik sterven moet,
schenkt mij dan nog dit laatste goed,
hoort mijne biechte met geduld,
verlost mij van mijn levens-schuld,
en opent Petrus-hemel mij.
Forestier
Die gunste u gegeven zij,
eerwaarden, hoort zijn zwarte biecht,
en schenkt hem zoo het eeuwig licht
dat hij op aard niet heeft verdiend.
Waard
Een laatste maal, gij 's Pausen vriend,
gij koningszoon, en graaf van 't land,
op dezen dag dien Vlaanderland
zal vieren als een hoog-getij,
o graaf, heb medelij met mij.
Forestier
Welnu, mijn waarde waard, ziehier,
ik ben nog d' oude Forestier,
ik eisch het goede en het recht,
doch om de reed'nen die gij zegt,
en om veel andre die gij zelf,
en gij alleen onder 't gewelf
van deze ratten-woonst niet weet,
'k ontsla u van den duren eed
en ik vergun u 't leven wêer,
en zelf, want ik bemin u zeer,
gij Vlaming in den lande mijn, -
om uwen 't wil zal Baldewijn,
zooals hij menig veldslag won,
een wonder doen onder de zon,
ziehier de handschoe die u pijnt.
(hij haalt haar uit de ton waarin 't zotje steekt)
| |
[pagina 63]
| |
En nu, loop ras naar uw Katrijn
die angstig loert entwaar in d' hel,
afwachtend 't einde van dit spel,
loop zeer en brouw uw bier nu goed,
zoo God zelf alles rijpen doet,
dat hij ons schenkt ons leven lang,
tarwe en druive, spijze en drank.
(waard af)
| |
Tooneel X. - Zelfden, Zotje
(springt uit de ton)
Zotje
Ziehier het einde van dit spel,
al wat ge doet, doet het zoo wel,
dan juicht de hemel, en weent de hel.
Emiel van der Straeten |