| |
| |
| |
Vlaamsche Arbeid
Boekbeoordeeling
Enkele woorden, over enkele boeken.
1. Lichte Lanen, door Jozef de Voght.
Priesterlijke poëzie, waarop de zonne der wereld straalt; ontloken uit de diepste drievuldigheid des geloofs, der hoop en der liefde van een hart, zoo bloeit ook deze dichterlijke bloeme op den vruchtbaren bodem onzer Vlaamsche gouwen, - en ik ben blijde in den vromen en rijken dichter Joz. de Voght een mede-broeder te mogen groeten, en bijna een medeburger, vermits hij geboren is en woont in de stad waar mijn moeder leefde.
2. Herwording, door Edward Vermeulen.
Dit is echte volks-kunst, zooals er ten huidigen dage behoort, en weinig wordt geleverd. Het is niet aan iedereen gegeven te kunnen eenvoudig schrijven.
Deze roman leeft, zooals al wat de goede Warden Oom ons aanbiedt.
Zooals hij schrijft, spreekt het volk, en 't volk moet aangesproken worden in zijn eigen taal.
3. Over het geluk. Uit het latijn van Thomas Van Aquino, vertaald door J. de Cock.
De vertaling is zoo klaar als het Latijn van Thomas, - en het gehalte is bekorend voor denkers, - edoch, het zou nu ons allen verheugen dat Prof. de Cock, die zoo gemoedelijk en vroom schrijven kan, in een klein, klein boekje, zoo klein als dit, de toepassing zijner theoriën dede glanzen in een beeld, zoodat wij allen, voelings-wijze, d.i. gelokt door een in- en door-leef-baar voorbeeld, - het geluk zien, vinden en genieten.
Edoch, zoo reeds is het een puik-verzameld boekje, en voor wie het geluk
| |
| |
werkelijk zoekt, overeenkomstig met het ideaal dat leeft in Jozef de Cock, is het in zijn vorm volledig en volmaakt.
4. Avond-Bloesems, Magda Peeters.
Jong gemoed dat bloemig ontluikt, al zijn de bloemen nog niet allen van der dichteresse-eigen-myrten kleur.
Heel dicht bij de materie, en heel dicht bij den hemel is de bewuste vrouw.
Die avond-bloesems zijn nog morgen-bloesems, - maar ze werden in knop gedragen, zou men zeggen, gedurende een langen lente nacht, en ontloken in de eerste zonne doch met de kleuren van den Herfst.
5. Moeders Deel, tooneelspel door Victor Delille.
Verschenen in 1906, werd nog niet gespeeld, hoewel de schrijver maar 1 fr. vroeg voor de vertooning, advies aan de spaarzame Tooneel-bestuurders, die de Vlaamsche tooneel-literatuur totaal vergeten, en altijd trekvogels van over de grenzen lokken, alsof we hier niets konden.
Ware dorps-typen spelen daar een symbolisch-jong drama dat wel eens mocht op de planken komen, zooals vele andere Vlaamsche stukken, die in de bibliotheken verbannen worden, omdat het volk moet ge-amuseerd worden, en om andere redenen.
6. Moderne Kunst, Jozef Muls.
Zeldzame verschijning in onze literatuur, een boek over vreemde kunst, met oorspronkelijke beschouwingen daarin. Enkele typen worden geschetst, zonder een pedantisch globaal overzicht der Uitheemsche schilderkunst, - op vakkundig gebied ware er natuurlijk ontzaglijk veel meer te zeggen over deze kunstenaars, waarover Jozef Muls niet veel meer dan lof bazuint - vooral omtrent inlandsche kunstenaars zou ik het met den schijver niet dikwijls t' akkoord zijn.
Allerliefst lees ik 't einde kapittel. De tijden die komen: ‘Ons volk zal zijn’ bravo, doch allereerst, ons volk zal zijn wat men er van maakt. België is enkele eeuwen achteruit, op alle gebied, zelfs op gebied van revolutiën. In België, om te gelukken, b.v. in kunst, in handel, in alles, moet ge de sympathie winnen van een heele boel menschen, die in u niet de zelf-waarde, de diepe grond van aesthetische of andere waarde en verdienste zoeken doch die u willen gebruiken tot hun eigen klein voorbedacht doeltje. De bodem die deugt zoeken noch waardeeren zij, - en als men het volk wil veredelen is het meestal tot eigen profijt en in dit geval zal de kunst ons volk niet redden, - verre van daar, want de kunst blijft de tolke van 't volk. Men verheffe vooreerst 't zedelike en moreele peil onzer landgenooten, - daar is een ontzaglijk dreigend gevaar, dat o.a. door het tegenwoordige militarism niet zal ontgaan, doch veel-liever verergerd worden. Overigens daar doen wij als een zeekapitein die in tijd van storm zijn masten zou verhoogen, om er met al zijn volk op te
| |
| |
klimmen en alzoo aan schipbreuk meenen te ontsnappen, het schip zal kapseizen, vanzelf. Het leger is een pest voor het land.
Dit is alles buiten de critiek over Jozef Muls waarin ik terugtreed.
7. Verzen. Dit boekje is heel ongelijk, rijp en groen jong en oud, - 't seizoent er al door mekaar, hier en daar flikkert een sterre, 't is kalm, - soms een gezelliaansch melodietje dat medestapt, soms Bijbelsche psalming echoët in de verte. Het zijn de eerste ontroeringen van alle christen-dichters die Jozef Muls heeft gevat, op ritm van menschheid in Gods atmosfeer, de poëzie, die hij ons schiep om Hem weer te vinden, zonder verblind te zijn, en toch aangelokt te blijven door zijn almachtigen glans.
Emiel van der Straeten
| |
Kunstkroniek
Lamorinière
Het is immer zoo treurig te vernemen dat een echte kunstenaar stierf, een man, die in voeling was met de scheppende waarheid en haar tolkte of haar tolk was.
Zoo dacht ik, toen ik op 24 November 1912, Lamorinière's tentoongestelde werken overblikte - die erfenis-nàar-den-geest welke daar verkocht werd aan 't gemeene publiek van alle vorm, met of zonder gehalte, vaatwerk voor alle ingave en inname - het Zondags-publiek der steden.
Zoo het ook gewonelik gebeurt, als de kunstenaar dood is, had men het heele ‘Fonds d'atelier’ studiën, kopijen, onafgewerkte daden des kunstenaars uitgestald, tot beschadiging zijner faam, - en ik bemerkte dat enkele werken, die de kunstenaar zelf voor minderwaardig hield en achtergehouden had, een grooter bijval genoten dan werkclik-naar-den-zin des kunstenaars voltooide gewrochten, weleer ten hoogen prijze verkocht, en nu misprijsd door de jongeren.
Want de tijden zijn scholen, en de scholen in kunst, wijsbegeerte of godsgeleerdheid zelve, keeren niet weder.
Wat er ook van zij, Lamorinière was een man die iets kon, en meer kon dan velen die hem, daarom juist, afbreken - want dit ook is de oorsprong van vele scholen.
Dat uithalen van jongere werkjes is zelden goed, het deed schade aan vele kunst-scheppers, zoo b.v. onze Gezelle, - het is eene totale onkieschheid tegenover den meester, die zelf oordeelde dat zijn werk geen licht verdiende en, misschien, omdat het toch iets van zich was, en uit zich, dat hij gegeven had, niet de moed kende om het te vernielen. (Sommige kritiek-asters vinden
| |
| |
daar dan ijdel voedsel voor de hun-toebeschoren verbeelding - want die hebben zij ook eeniger-mate, - en ze willen ten allen koste, en tot hun eigen glorie, den afgestorvene en de miskenning die hem trof herstellen, hem herscheppen - door hun zoogenaamde herscheppende verbeelding - tot een posthume held, die niet meer zijn eigen schepping, doch hunne schepping weze - eenieder heeft zoo zijn illusie's, ook de criticussen... zonder verbeelding, of verbeelding genietend door een anders gunste.)
Veel jong werk van Lamorinière kwam dus te koop, sombere studie's, nog ziekelijk-getoetst onder invloed der strenge wit-en-zwart-studie naar de natuur welke elke degelijke carrière voorafgaat; - meer romantisch-ondoorvoelde kleur-verkwisting, dan simpel, werkelik geborene en gebaarde levensuitingen, - meer bombast dan zuivere indruk op grond van waarheid in verstaanbaren en vatbaren vorm geschakeerd, - meer tegen-vormen, gestuit tegen 's kunstenaars eigen brein, dan werkelik-gedragene vormen overgeschapen en belichaamd door 's kunstenaars talent tot leefbaar gewrocht, - doch het doel, het enkel doel was immers, verkoopen?
De beeltenis van den overleden kunstenaar werd geschetst door zijn makker Van Havermaet, welke meer talent, doch minder werkkracht bezat, en zijn lui-grillig leven omwentelde ‘om een pint Leuvensch’ - doch welks leerlingen door de wereld kwamen en naam verwierven meer dan Verlat's discipelen zelf. Heel die school schijnt nu vergeten, sinds er een paddestoelige menigte van kunstenaars-zonder-talent de zalen der tentoonstellingen en de geplaveide ziele-zalen der moderne kunst-lichaam-bouwsels behangt. Maar ook dit opzettelijk vergeten zal vergeten worden en de waarheid zal zegepralen, in schilderkunst evenals in letteren kunst. In 't voorbijgaan zij toch gezegd dat van Havermaet ‘poot’ had en dat zijn kunde reikte, als hij 't wilde, tot de scherpste en diepste uitdrukkelijke lichtbeiteling der beste Hollanders. Elke trek van hem was een beeld, - zooals 't Meissonnier kon, - en als wij die kunst stellen - ook in letterkunde - tegenover de zoogenaamde kunst dergenen die niets kunnen, dan nadat zij door honderd modellen of voorbeelden te hebben opgeslorpt, er eindelijk een penne-trekje of een penseel-trekje uitpersen (expresseeren) kunnen - dan vragen we, welke is nu de ware kunst, de eerste positief-scheppende, of de tweede negatief-scheppende, die, zooals alle logen, nog 't voorrecht heeft in zichzelven te mogen kunnen gelooven en dan juist valt, - zooals degenen die in niets kunnen gelooven, toch nog kunnen gelooven aan een materieel levens-geluk, aan een eigen geluks-waantje dat oorsprongt uit hun eigen vleesch, en uit het vuur der aarde en dat dagelijks hen gek-scheert.
Nu, dit is een hoofd karakteristiek tusschen die beide kunstenaars, dat van Havermaet vrank en frisch, met rechtzinnige en zuivere kleur werkte, zonder de mengeling waartoe de jonge Lamorinière soms toevlucht nam, -
| |
| |
naar wij vernemen door deze tentoonstelling - welke mengeling er ook toe bedraagt zwart te scheppen daar waar licht behoefde, want alle onzuiver mengsel oorsprongt en eindigt in duisternis, op alle gebied.
Die tentoonstelling ontkleedde meer den kunstenaar, in plaats van zijn faam-gestalte, - die er dus ook prijkte - te stoffeeren; - ze ontblootte zijne kunst tot de moeizame uitventing en ontsluiering van zijn trage-moeielijke-omdat-gewetensvolle arbeid (liet hij er niet ten offer zijn wondere levensvolle oogen, waarin een ziel de schoonheid van God's schepping ontving en loofde in wederdaad?)
Want de bekendmaking der geheimen slachtoffert hun poezie en maakt hen spijs voor 't gemeene, dat zoo ras tot uitwerpselen verteren kan, evenzoo voor den kunstenaar, als men zijn procédé ontleedt, of zijn arbeid alzoo vertoont alsof hij werkelijk nààr een procédé wrocht.
Dit konden wij dus, - door dit aantal kleine schetsjes en minder-werkjes vaststellen, dat Lamorinière gewerkt heeft, druk gewerkt - en indien dit dan toch waar is, en mits het ons zoo werd voorgesteld - weze 't tot zijner eere, en tot onzer leere.
Doch boven dit alles - want zij is steeds de zegevierende aller kunst en techniek - heeft ons getroffen de zuivere poëzie van Lamorinière's werk; de poëzie van 't manlike werk, na de wilde romantiek van 't jeugds-werk; echte poëzie is geen jeugd-vlaag, zooals sommigen beweren, in welk geval die driftigheid eener kunst-jeugd dan ook niet meer dan drift is en alzoo uitveunst, bijna eventijdig met de verschijning van 's jong-kunstenaars-gewrocht.
Wij genoten echte poëzie, en dit, hoe wonder, wekt altoos in onpoëtische gemoederen, nijd, jaloerschheid, haat, 'k zou zeggen bloed-knarsing die ontmuilt in tanden-knarsing, - 't is vreemd, maar 't is zoo, - zag ik niet, op dien armen verkoop van Lamorinière's nagelaten werken sommige lieden in verwaanden kring den kunstenaar afbreken op alle wijze en in alle tale, - terwijl, enkele half uur nadien dezelfde afbrekers weêr heimelijk de verkoopzaal binnenslopen... om te koopen, - om zelf te koopen 't geen ze daar zooeven met nevendoel om ook de prijzen te doen dalen, natuurlijk - belogen, beschimpt en bespot hadden; dit is de wereld.
Lamorinière behoorde nog tot een tijde, waar men elkaar, - om wille der schoonheid - niet benijdde; - zijn kunst-kring was toenmalig een aristokratisch midden, waar de echte kunst gevierd was - waar de modellen nog voorbeeldig mochten heeten en enkele schoonheid mochten vertoonen, dewijl nu... aan wien de schuld? aan de kunst of aan de Parijzer salon's, of aan de kroegwijven? aan den smaak van 't publiek of de kunstenaars zelve?
Men zegt, die mensch had zulk een grootsch gedacht, zulk een hooge opinie van zichzelf! - Gelukkig hij die in deze tijden nog een opinie kan hebben, en, mijne vrienden, wij weten dat degenen die soms een hoogen dunk
| |
| |
van zichzelf hebben, daartoe geheven worden door de laagte die ze omblikken rond hen, nadat ze werkelijk en uit-zich-zelf-oorspronkelijk, op de kracht hunner ziels-vlucht-macht, 't eerst zich openbaarden, en, natuur-lijk deden al wat ze konnen; - wij weten dat die hooge dunk, meestal, wanneer echt talent aanwezig is, niet meer dan gekwetste gemoeds-teerheid is, welke zich afzondert, - dat die hooge dunk een soort weêrwraak is tegen de laagdunking der afgunstigen, - dat die hooge dunk een noodzakelijk verdedigings-stelsel moet zijn; - en wij weten ook dat de allerhoogste kunde moet... moet lijden door de amechtige belegering der onkunde, en dat deze, in deze wereld en vóór den dood der kunnenden, de eer en de faam, en den roem, en de onmisbare bekroningen, belooningen, beschenkingen en openbare eerbetuigingen bejaagt waarop ze niet meer kan rekenen in d'andere wereld.
E.v.d.S.
| |
Ontvangen boeken:
Clemens Besseleers: In Schaduwen van Dood
uitgave ‘'t Kersouwken’ Antwerpen 1912 |
Th. van Ameide: Verzamelde Gedichten (1906-1912) |
J.J. de Stoppelaar: De Parelduiker. |
Th. van Ameide: De Balkanstrijd. |
J. Greshoff: Het Jaar der Dichters. |
P.C. Brederode: Aphorismen
uitgaven van C.M.B. Dixon en Co Apeldoorn 1912. |
|
|