Vlaamsche Arbeid. Jaargang 7(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 389] [p. 389] Een Stem uit Limburg Ook Limburg moet een oude dankschuld effen maken En machtig in het fiere blijlied medeblaken. Hier heeft hij, zwaarberanseld, door het veld gestapt En minnekoozend met het boerenvolk geklapt; Hier lag hij in de purperbloemen uit te slapen En zoende 't heilig zand, waarvoor het gold: ‘Te wapen!’ Ons harde keien scheurden hem het warme bloed, Op de eindelooze tochten, uit den vluggen voet, En rond den aschhoop der versmeulde dennentakken Liet hij zijn kille plunje uit ijs en aarde hakken. Hij heeft het bietjen op het bloeiend bremmenrijs Bespied in 't honigzoete Kempenparadijs, Het morgenliedje van den goudvink afgeluisterd En knielend met de fluisterwouden meegefluisterd. Zijn ziel werd machtig groot en laaiend klaar Gelijk de ronde hemel van den Kempenaar; [pagina 390] [p. 390] Zijn oog leek zonneschijn; zijn woord klonk gul en blijde, Gelijk het Dietsche woord der kindren van de heide, Waar, sedert eeuwen, alle menschen, groot en klein, Naïeve kindren en gestaalde mannen zijn. Hij kwam ons velden en ons vijvers ondervragen En met de reuzenschimmenvan ons oude sagen, Bij 't loome De Profondis van den denneboom, De roode pracht herdroomen van een grootschen droom. Hij kwam, alhier, een roestig wapen in de hand, Sterk door de sterke leus: ‘Voor God en Vaderland!’ Het heilig spoor der Boerenhelden nageslopen, Met bremmengoud besproeid, weleer met bloed bedropen. Hij boog den schedel, waar, in zijn gescheurden kiel, Zoo menig koene kerel op zijn zeisen viel, Schonk hun een vromen traan en juichte uit volle longen: ‘Mijn Limburg heeft het schoonste vrijheidslied gezongen!’ Hij vlocht een Lauwerkrans voor de oude heldenschaar En dichtte 't epos van den vrijen Kempenaar. Al even fier herlezen wij de koene woorden, Die pas op vrije voeten, onze vaadren hoorden, Toen, - aaklig! - Limburgs onbesmette bloemwarand In twee gehakt werd door een bloedig rooden band: Een manlijk schoone taal, een taal van mokerslagen! Geen stouter ridder kon voor 't jonge landje dagen! [pagina 391] [p. 391] Ook heffen wij vandaag het Hasseltsch Meilied aan, Terwijl ons harten blij gelijk ons klokken slaan. Ook gaan we ons warmen trots aan duin en dennen zeggen En heidebloempjes vóór het beeld der Boeren leggen. Spot men ‘Waarom?’ wij geven antwoord op de vraag: ‘Ah sa, een vriend van Limburg wordt gevierd vandaag, Want, werd hij in het lieve Limburg niet geboren, Conscience moet óns en héel den Dietschen stam behooren!’ Lambrecht Lambrechts Vorige Volgende