Vlaamsche Arbeid. Jaargang 7(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Aan Hendrik Conscience De lente scheen op beemden en landouwen met vogelen geschal met bloemen in het dal met madeliefjes en kersouwen. De zanger kwam en liet zijn liefdemaren op gouden harp gesnaard, door Vlaandren's wonnegaard, lijk bontgewiekte vlinders waren. Zijn tooverwoord, zijn klankenspel verspreidde een siddering, een gloed van geestdrift, wordingsmoed, lijk morgenschemer op de heide. De Vlaamsche jeugd aan Maas- en Scheldezoomen, begeesterd door het lied, ontwiek in vreugde en liet den teugel aan zijn trotsche droomen. [pagina 272] [p. 272] In schoonheid rees het Vlaandren van 't verleden met zijner steden macht en ridderlijke pracht, herlevend in het glansrijk heden. Den zanger heil die ons den zin verklaarde van drift en werkensnood en uit der oudheid schoot den bloei van 't nieuwe leven baarde. Delfien van Haute Vorige Volgende