| |
| |
| |
Feest-dicht
gezongen tijdens de Conscience-Feesten te Antwerpen
Kinderen
ontwaakt in vogel-geschal.
naar de torens der steden
| |
| |
| |
| |
tot loon van zijn heldenmoed.
met herlevend heldenbloed.
en deinzen voor geenen strijd
want liefde-vaandel ons lijdt
Meisjes
Wij hooren al hopend de jongens gaan
en blijven al blozende luistren staan
want hun stem heeft ons hart doen zingen.
Zij vragen ons of wij medegaan
en dra wij elkaar zoo goed verstaan
dat ons liederen samenklingen.
| |
| |
De Jeugd
Wij komen van Vlaanderen aan de zee
wij brengen de liedren der golven meê:
ons leidden dóór Vlaandren ter Schelde-steê.
Wij komen uit Kempen en heideland
wij brengen de liedren van spar en zand;
ons leidden door d'heide naar 't Scheldestrand.
d'ouderlingen zijn opgestaan
om met de jongen meê te gaan
dan klokken die in torens slaan.
Sa, zangren, galmt op luiden vedel
aan Vlaanderland een zingend lied,
ons taal is schoon, ons volk is edel
de wereld weet ons schoonheid niet.
Ons hart bemint de vlaamsche steden
die forsig stonden elk alleen;
wij willen zoo de vaadren deden
ons zielen beit'len in het steen.
| |
| |
't Verleden zwijgen is 't verraden
wij willen nogmaals machtig zijn,
ons woorden worden onze daden
en 't land zal schoon en krachtig zijn.
De Mannen
Een nieuwe ziel is ons geboren
haar hoop doet onze stemmen beven
haar licht doet d'oogen helder gloren
haar liefd' ons harten feller leven;
Wij zelven maaien wat we zaaien:
al d'oogsten rijp te velde staan.
De vlaggen onzer schepen waaien
op breede stroomen gunstig aan.
Wij worden rijk omdat we werken
en als wij rusten werkt de geest,
hij draagt in roem op gouden vlerken
de gulden klanken van ons feest.
De tijd van treuren is verleden
al wat herleeft wil vroolijk zijn;
de wereld wordt een land van vrede
waar beiaard zingt: de zonneschijn.
| |
| |
De vlaamsche beiaard roert zijn schellen,
hij zingt ons liedren over 't land
en alle volkeren vertellen
wat er gebeurt aan 't vlaamsche strand.
waar rond de kimmen staan en luistren
de vreemde dichteren die fluistren:
De vlaamsche steden, hand in hand
de Brugsche Maagd, de Gentsche held,
d'Antwerpsche dwerg die reuzen velt
hersluiten samen vrede-band.
De Vrouwen
Wij laven ons aan Hooge Bronnen
waar hemelsdauw in 't Licht vergaart;
't verleden heeft ons rust gewonnen
en liefde diep in 't hart bewaard.
| |
| |
Wij droomen grootschheid voor ons zonen
die wij beminnen tot ter dood.
Zij zullen in de weelde wonen
die wij hen spaarden van ons brood:
Wij zeegnen daar hun schoone bruiden
die ook ons kindren zullen zijn
en 't nieuwe beiaardkoor zal luiden
van jonger kroost in 't liefdeheim;
Gezegend zij dit land van vrede
waar geluk onze gastheer is;
gezegend ieder dorp en stede
in elke woonst het feestmaal is
Vlaandren
Vlaandren zingt een machtig lied
waarin 't verleden weêr geschiedt
waarin men zee en hemel ziet
waarin ons volk zijn ziele giet.
| |
[pagina VI-VII]
[p. VI-VII] | |
| |
| |
Triomf weêrklinkt in zang-gerucht
wij zien de wondren in de lucht
van zegepraal in hemellicht
en houden 't hoofd omhoog gericht.
Wij staan op 't land dat bruischt van kracht
en scharen rond der vaandlen pracht;
wij zijn gekleed in hopedracht
en gaan vooruit: de toekomst wacht.
Wij zullen machtig samen gaan
en niemand zal ons drift weêrstaan:
de volkren zullen wondrend staan
ons taal en daad zal nooit vergaan.
Ons leger wil wat recht en goed
de plicht der ziel op aarde doet:
ons vaandel leidt een heldenstoet
die, fier, alleen de leeuwen groet.
Ons leger, tuchtig-drommend schrijdt
ons vlag slaat hoop en liefd' in strijd
ons waapnen moorden haat en nijd:
ons wingewest is d'eeuwigheid.
De Kempen
In 't kempenland zoo sterk van deugd
de dorpen luiden feest en vreugd,
zoolang 't ons vreedzaam hart geheugt
klonk nooit hun taal zoo luid-verheugd.
| |
| |
Ons land is onder allen schoon
het zand schenkt goud als arbeidsloon;
elk onzer is des arbeids zoon
en vrede rust in aller woon.
Wij kreten oorlog op de hei
en traden vóór met koen geschrei;
de vijand week voor boeren-rij
zoo vochten wij ons velden vrij.
Wij eeren elke Vlaamsche steê
waar helden wonnen roem en vreê
als Vlaandren juicht, wij juichen meê
men hoort ons zingen tot aan zee.
De storm der zee draagt weêr den zang
die stroom herbruischt in golfgedrang:
de harten galmen, grootsch van klang:
dit lied dat zal weêrklinken lang.
De dag van heden ons verblijdt
en geeft ons moed voor langen tijd
en wekt diep in ons hart de vlijt
aan 't werk dat d'eeuwigheid bereidt.
Allen
't Verbroederd volk van alle stand
sluit heden daad- en taal-verband.
Wij gaan te samen, hand in hand
in Daagraad over 't Vlaamsche Land.
Emiel van der Straeten
|
|