Vlaamsche Arbeid. Jaargang 7
(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Conscience in de KempenMijne Heeren,Ga naar voetnoot(*)
Er worden dit jaar groote mannen gevierd: de wereld viert Charles Dickens; Vlaanderen viert Conscience: En het zou mij verheugen indien gij allen het uwe bijdroegt om Conscience op een troon te heffen: want Conscience was een schoone ziel. Er zijn geen groote filosofiën in Conscience's verhalen, doch er leeft in al die boeken ééne filosofie, de eenigste: De filosofie van het goede: daarom heet ik Conscience een held: hij heeft geleefd, in stilte, voor zijn volk. Er zijn geen groote tafereelen in die eenvoudige werken, doch er is geschilderd in al die werken: één land en één ziel: Het Vlaamsche land en de Vlaamsche ziel. Er zijn geen groote schoonheden in die simpele schetsen, doch zij vormen ééne schoonheid, ééne harmonische levende schoonheid, geschakeerd in honderd beelden die elk een hart hebben. Voorwaar, ik acht Conscience heel hoog onder de kunstenaars der wereld: hij heeft bewerkstelligd wat weinigen kunnen: schoon zijn en goed zijn: tot op het einde. Het is een gelukkig toeval dat men op het zelfde jaar Conscience en Charles Dickens viere. | |
[pagina 257]
| |
Ik weet dat mijn vader, vooraleer hij vertrok naar de Kaap der Goede Hoop, Conscience bezocht te Antwerpen, en het met hem besprak om zijne toen jonge romans over de zee te brengen, over de wereld heen, naar een ander volk van helden, dat zich een vaderland schiep, ginder, de Boeren. En mijn vader nam met zich aan boord van het trage zeilschip, dat honderde dagen na-éen zou klieven door de koud-groene hel-blauwe, en wêer warm-groene baren van den wereld-oceaan: die kostelike vracht, al de werken van onzen grooten schrijver, door hemzelf geschonken. En als hij ginder kwam - waar men weder Vlaamsch spreekt, vond hij in de hoeven dezer heldhaftige boeren: Conscience, gekend en gelezen. Conscience wist zijn eigen roem niet: is dat niet treffend? Conscience, arm en misprezen in zijn eigen Vaderland, was beroemd in 't diepst Afrika. Want het lijdt geen twijfel dat Conscience hier misprezen was. En nogtans was hij een minzaam en gesprekzaam mensch, hij beminde de menschen; ja, voorwaar; hij koute met eenieder, hij was hier en overal, hij leerde van de menschen, hij bestudeerde hen om hen goed te maken: dit heet ik held zijn: want het is moeilijker zich groot en talentvol-voelend, te gaan tot alle menschen en van hen te willen leeren hetgeen men dan in zichzelf weder ontdekt en geeft in de kleuren van 't schoone, - dan zich groot en talentvol terug te trekken op een ivoren toren en vandaar nog te zien met medelijdenden blik op de voorbijstroomende menschjes: ja, zulks is moeielijker. Indien wij Conscience niet hadden dan zou ons volk minder oorspronkelijk gebleven zijn dan het nu nog is: en dan zou er vele schoonheid uit ons land verloren zijn gegaan, dewijl zij nu bewaard is in die boeken. | |
[pagina 258]
| |
Daarom zou ik blij zijn, dat gij allen, die de hoogere schoonheden geniet, ook dezen man van fijngeschakeerde gevoelens, van eenvoudige verbeelding, van onverdraaide en door zich-zelf levende waarheid, vierdet. Wel is waar is de schoonheid schooner geworden sedert hem: ten minste, men meent het: doch heeft de schoonheid niet haar evenwicht verloren, het evenwicht harer harmonieuze smelting? hart, geest, conceptie? Wat Gezelle deed voor Vlaanderen, Conscience deed het voor de Kempen: hij redde zijn land, hij redde de schoonheid van zijn land: dit is eene redding die een zege is, een vreedzame zege, een zege die het land en zijn volk redt; in plaats van het land te redden ten bloedigen koste van het volk; En Conscience had nog deze groote verdienste: hij bleef in zijn land, hij wilde niet schitteren op den vreemde: en nochtans, zooals ik gezegd heb, was hij ook daar beroemd, dewijl degenen die met opzet willen beroemd worden op den vreemde, soms hun vaderland vergeten, zijn geest verliezen en ongenietbaar worden voor hen die recht hadden op die kracht uit hunnen grond gesproten, en daar alleen kunnende uitbloeien in haar schoonsten omvang: Ik weet dat zulks moeielijker is: niemand is profeet in zijn land, profeten uit den vreemde worden geloofd en geëerd, ook daarom juist acht ik Conscience zoo hoog, omdat hij nederige held bleef, hier: en ik zeg, dat is een groot man waarop ons klein land moet trotsch zijn. Toen Conscience leefde, waren de Kempen schoon, schoon van land en schoon van ziel; - veel schooner dan nu: en die verloren schoonheid is, zooals gezegd, | |
[pagina 259]
| |
bewaard gebleven, in die boeken, welke de nederigen lezen. Het was onmogelijk dat die simpele, soms armoedige, immer schilderachtige schoonheid bleve bestaan. Eene eenzame, stille streek, waar men hoorde den zang der zuivere winden in de prachtige dreven van stoere eiken, bonkige beuken, golvende olmen en kronkelige acacias: eeuwenoude ‘Kempen’ der schoonheid op die zandige streek. Er waren vlakten en meren. De zang van het zand en de zang van het water schiepen een ziel van poëzie over die purperige streken waar de havik en de arend zwalpten. O dat purper der heide: têer in de lente, plechtig in den herfst met immergroene duinen van zware sparrebosschen; overhemeld met purper, schoonste kleur der aarde. De wegen met hun kronkelige karsporen, de wegen waarover de wind reisde, zingend; zacht en droefgeestig, zonder einde. De heuveltjes met hun kleeding van mos en brem, waarin de bieën den nest met wilden honig borgen onder kreupele dennen met zilverig loof. En de dorpen van leem, bouwvallig onder 't schuil der machtige boomen, de dorpen langs de klare beken, waar 't molenrad in bruischenden waterval draaide; Boven die eenzaamheden: de groote hemel, wintergrijs, lentebroos, zomerblauw, herfst-gulden; hevig van verwe, bevolkt met wolken, groot als werelden op reis over de zwijgende heide. Er waren gansche dreven van zilveren berken, - en ieder jaar, in den herfst werd hun fladderend gebla- | |
[pagina 260]
| |
derte geguld als van zon, en het regende goud langs de wegen; er waren gansche velden van wilde bramen, waar elke lente de bloemen als sneeuw-bloesem zaaide, waar elke herfst een menigte bonkige beziën, zwart van rijpheid, schonk en de vogelen voedden er mêe de jongen ontloken in de nestjes diep in de doorne struiken, waar niemand hen roofde; er waren stille blauwe meren, waar de vlottende nenufaren in de lente bloeide, ofschoon daar nooit iemand hun teedere blos kwam bewonderen, - en heel het meer ontlook tot een pracht-bed van witte zoenen; er waren fluisterende sparreboschjes met bruinen mantel, - en tusschen de taaie roode wortelen in geheimzinnige holten schuilden de nukkige konijntjes die speelden 's morgens in 't bedauwde gras langs de paden. er waren oude groote dennen, statig als palmen, breed als ceders, of grootsch als Noorsche fjorr-sparren, wit-afdruipend van hars langs ruwe stammen, recht als kaarsen, waarop in den donkerblauwen nacht soms het vredevuur uiteen vonkte, met mysterieus gesis; er zongen in d'heide de sjirpende krekels, en in 't eikeloover nog vaal van herfst met pril-groene botten schalmden de nachtegalen der lente. De bronnen ontsprongen in 't geheim der bosschen, - waar tooverkruid krinkelde, - en klotsend en schuimend als witte zuivere wijn met zangerig perelende belletjes en schelletjes zoo ritselde 't water weg over 't mos. er waren rustig-weidende kudden van hoornvee in de dennebosschen, of schapen over de heide, kalm en traag | |
[pagina 261]
| |
in d'avondschemering, rond den droomenden herder. er waren ootmoedige menschen, arm maar tevreden er waren stille dorpen, waar men niets van de steden wist: de stad was iets heel vér, geheimzinnig, gedrochtelijks en gevaarlijks, waarvan de lotelingen lang vertelden, 's avonds rond het bleeke turfvuur in den heerd, - aan hunne beminden en aan de oudjes: aan de stad was het einde der wereld voor die vrome lieden. Nu is dat zoo niet meer: de groote eiken, sparren en berken, de ranke berken zijn afgehouwen en verkocht; de hutten zijn verdwenen: daken van roode pannen bevlekken het land te naakt-rood; de wegen zijn met ruw porfier berotst, - de heide word veld. Al die oorspronkelijkheid van land en hart vergaat in de algemeene vereffening en uitbuiting; de jongens teren hun leven op de fabrieken, de meisjes worden meid in de stad: de oude schoonheid sterft. Conscience heeft haar bewaard - wezen wij hem dankbaar.
Emiel van der Straeten |
|