Vlaamsche Arbeid. Jaargang 7
(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsche ArbeidKunstkroniekAEsthetica: III De Wetenschap.I Theorie1 Wat is de wetenschap? doordenking der materie en bemachtiging harer kracht. De hoogste en eenigste wetenschap is de wetenschap van het zijn geboren in het woord en wordend door den geest in alle scheppingsvormen (zooals wij dit zullen zien in ‘Schepping’). 2 Welke is de oorsprong der wetenschap? arbeid van den geest zich erkennend in den arbeid der materie, of de wil des wetens, dat, is, bewust worden in materie, het heelal erkennen in zich doch die wil veronderstelt een voorafgaande vrije keuze van kunnen willen of niet willen, dus veronderstelt een daad van geest voorafgaande alle weten zelf het bewustzijn van zichzelf, dus een daad welke niet haar ‘determinante’ vond in menschen-geest, doch in geest buiten den mensch, in een wetende bewuste geest welke de mensch verlokte tot daad van het willen-weten. 3 Welk is het doel der wetenschap? (zie ook 6) het heelal kennen en zijn krachten bemachtigen, de oorsprong vereenen met het einde. 4 Welke zijn de grenzen der wetenschap? De éénheid, want de vormen belangen niet, ze zijn 't oneindige-mogelijke, dus niet bestaand op zich zelf vòòr den geest. 5 Welke is de arbeid der wetenschap? erkenning van den arbeid der eenheid. arbeid is, wording van toestanden in materie de daad der erkenning is dus a) of zichzelf erkenning der materie zelf b) of zichzelf erkenning eener op zichzelf staande bewustheid in materie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c) of eene bewustheid erkennend de daad ééner andere bewustheid door en dòòr de materie a) dit is onmogelijk want de erkenning heeft haar oorsprong niet in de materie, doch de materie in de erkenning (vorm
b) d.i. schepping
c) d.i. schepping van vrije bewustheid uit vrije bewustheid en verééning in erkenning door de materie als
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erkenning.Een boom erkent zich zelven niet, tenzij hij worde iets meer dan een boom, namelijk, een zichzelf erkennende boom. Zoo ook voor den mensch als materie-lichaam, ziedaar de erkenning ge-isoleerd, - welke is haar oorsprong? - zij zelf natuurlijk, doch dan is die erkenning bewust en machtig zichzelf voort te erkennen in materie, welke ze daartoe schept, als haar wezen? als haar wording? als vorm-zinnebeeld?
Er is dus, een materieele oorsprong van erkenning die de geest God's is, De erkenning is dubbel
de erkenning ‘a posteriori’ wordt erkenning ‘a priori’ mits herscheppings-daad van hetgene zij ‘a posteriori’ erkende, tot toestand in 't toekomende. de absolute erkenning ‘a priori’ is, God, oorsprong der erkenning. de absolute erkenning ‘a posteriori’ is, de wetenschap der menschen (zij weten zelf nog niet de waarheid huns eigen wezen) Het absolute is het bewuste oneindige, doch het oneindige dat zichzelf bewust is, is niet meer oneindig, doch is het zijn. De vorm der erkenning is, het woord der waarheid geworden in den geest (ontvangen door den geest in materie) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Welke is de taak der wetenschap? Vinden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Welke is de daad der wetenschap? A) De bereikte
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm der materie verandert immer, of schijnt immer te veranderen voor onzen onstandvastigen geest, welke immer de veranderingen des lichaams ondergaat. Doch die harmonieuze beweging van alles, welke wij erkennen kunnen bewijst dat er iets vast is en niet veranderd: namenlijk hetgene waardoor wij erkennen (hetgene tusschen onze materie en de overige materie is), het erkennen, zelf het bewuste erkennen, de bezielde geest, en deze geest erkent ook dat hij een oorsprong heeft, vermits er een oogenblik was dat hij niet bestond, en te erkennen begon, hij heeft dus een begin van erkenning, en een begin van erkenning is een oorsprongsgeest. het weten dus zijnde dòòrdenking der materie en de wetenschap ontledend enkel de reeds dòòrdachte materie, blijkt het dat hetgeen kan dòòr -
want de waarheid is oorsprong van wezen, dus ondoordenkbaar, ondoorvoelbaar, ondoorweetbaar dus bestaand dòòr zichzelf, zoodat alle weten herdenking is des oorspronkelijken wetens, alle voelen, hervoelen is des oorspronkelijken voelens, alle schijn, vorm van waarheid's wezen uit het zijn waarheid is dus de openbaring van het zijn in wezens-vormen. De materie des wetens is dus de derde vorm van waarheids openbaring, de geest. (1ste vorm) het zijn-zelf onkenbaar, onvoelbaar, tenzij door wet van wordens-wil arbeidend, werkend in en door
één door den geest, (3de vorm) erkenbaar in, door en voor alle vormen stoflike begrensde, waarin die geest zichzelf levend en bewust erkent welke vormen ook op zich zelf bestaan kunnen indien ze vrij van materie de waarheid erkennen, of vrij van waarheid de materie erkennen doch de 1ste vrijheid keert tot het zijn (werkelijk vrij wordend) de 2de vrijheid keert tot het niet-zijn, lijdend-zijn, stoflik af-wezen in het zijn (werkelijk onvrij wordend). De materie bestaat dus niet tenzij als weêrschepping van het zijn, om het erkennen der wezens, welke door den geest bezield den arbeid der waarheid volbrengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B) De onbereikte Laat ons nu heelal's-psychologisch, - d.i. - in het absolute heden der heelal's-conceptie die eind-taak der wetenschap bepalen, zooals ik zegde zijn er enkel twee geesten in ons of buiten ons; of in en buiten ons.
Doch moeten die twee geesten toch, niettegenstaande hun strijd de éénheid verwezenlijken, zooniet viel alle éénheid en het heelal werd choas, dewijl het nu volmaakte harmonie is. Aldus zijn die twee geesten ten slotte verzoend, ééns in den oorsprong, het zijn. De geest kan dus werkelijk in strijd met het zijn, d.i. afstandig van het zijn worden. het zijn is eeuwig (= onbegrensd tegenwoordig) in stilstaande staat. En de wetenschap welke nu de materie door den geest wil ontvangen, is dan de arbeid van een gezamentliken geest in alle menschen, welke als zijne incarnatiën mogen beschouwd worden. De geest van het afstandig zijn of van het wederkeeren tot het zijn? En de daad der wetenschap zal volmaakt zijn als aller geest één geest geworden, de éénheid zal bevroeden. Dus een derde staat van wezen in het zijn, want
doch de staat in het zijn, dus de ware staat, dien we moeten begrijpen door den geest van het woord der waarheid, als wij het begrijpen kunnen d.i. vrij-erkennen en tot dien staat moeten we dan worden door het princiep uit almacht dat in ons is, de wil. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II ToepassingIk laat haar aan hen die begrepen hebben. Doch dit wil ik opmerken In de materie de waarheid vinden of bereiken? Nooit. Doch wel dit: a posteriori bewijzen dat er een waarheid is, zooals men b.v. bewijst dat de energie, de oer-kracht der ziel niet een opbranding, niet een vertering, niet een vernieling van materie is, doch een op zichzelf staand, buiten de materie om denkend en voelend wezen. Daartoe kan de wetenschap | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen, doch dan oordeelt zij zichzelf en moet ten slotte bekennen dat zij enkel bestaan mag ten doele, ten nutte en ten bate der samenleving aller denkende en voelende wezens. De wetenschap zal het hoofd buigen vóór hetgeen zij gevonden heeft, de waarheid, welke vóór alle wetenschap bron des wetens is ten allen tijde. Want de wetenschap volgt den cyclus van 's menschen verstanding, zij doolt in spirale rond de waarheid tot zij het centrum-punt bereikt: niets of al; en hoe naderder zij allengs 't middenpunt omkringt, hoe sneller wordt zij bedrift. Zoo wisselen op de aarde, en dóór het heelal, de scheppingen en de gedachten elkaar af; d'arbeid wordt gedurig, het zaad elker bloem zaait menigte bloemen, elke vrucht zaait een boom, elke aarde zaait sterren, elke ster wordt een aarde, elke geest wordt een wereld, en na deze menschheid, zal eene ander meer of minder bewust, hooger of lager geslacht leven op deze of op een andere aarde, en Gods daad vereeuwigen, want d'Eeuwigheid is God Heden. God zaait de zielen, die zijn arbeid doen en zijn glorie erkennen en 't goede willen, = en de zielen welke dit erkennen, zijn in vrêe en rust met hem en bij hem, - zelf wanneer ze noch, in wording, 't vleesch bewonen, en God geeft hen gedurig zijn eigen allerhoogst kriterium van goed en kwaad in, God spreekt, voelt en denkt gedurig in de zielen, welke hem genieten met grooterer liefde dan de aardsche. En wij scheppen, dààr, binnen ons hoofd, met de aller subtielste materie van den schedel, welke alle indrukken ontvangt en behoudt, welke bevat, de hoeksteen van kwaad en goed, als een juweel waarin de geest de waarheid der ziel ontvangt en 't oordeel ketst als een bliksem door ons wezen, - wij scheppen daar het astrale lichaam dat we zullen worden na den dood des vleezes, den vorm der waarheid, in vleesch naar den geest. Het evenwicht van den mensch is dat de geest het lichaam en dat de ziel den geest bemeesteren, doch indien dit evenwicht valt, valt ook het wezen des menschen, hij ontaardt, hij daalt dieper in den vleeze, in plaats dat hij zijn vleesch zuivere tot den geest. En de Esthetiek zijnde tot hiertoe de harmonie der vormen, 't is te zeggen de interpretatie der gedachten in den uiterlijken vorm der dingen wordt aldus het kriterium van die gedachten, welke zij niet omscheppen kan in kunst indien ze geen waarheid zijn, daarom moeten wetenschap en kunst samen bestudeerd worden door één zelfden geest, of de wetenschap wordt droom (Plank) en de kunst wordt wetenschap (Schopenhauer) en het criterium van waarheid is verloren, het goede is geïsoleerd, 't is te zeggen buiten-gesloten, dood in het hart. En dit is het geval voor de meeste wetenschap- en kunst-leiders ten huidigen dagen. (cf. Schepping) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien nu de wetenschap het spontaan-ontlevende vond, wat zou dit bewijzen? niets. God kan zulks veroorloven daar hij steeds door en dóór zijn schepping verdoken blijft voor den mensch, immer. Leven, behelst, iets dat leeft; Schepping behelst iets dat schept, iemand welke schept, of iets dat zichzelf voortschept, doch dat iets? wat, wie is het? wij draaien rond zooals de Karavanen der zout-woestijnen in de wêerkaatsing en luchtblinking, en in de blindende wolke des lichts kunnen de gidsen zelf niet meer onderscheiden waar de zon is. Indien nu de wetenschap een soort ‘fermentum creationis’ een scheppings-element isoleerde in de materie, of bewees dat de materie zelf zulk ‘fermentum’ is, indien aldus eenheid, waarheid, schepping, tijd, warmte, enz., alle zuivere-lichamen, de onze worden, ter onzer beschikking verslaafd of tot niet gedacht door de wetenschap, dan staan we vóór onzen eigen geest, en een nieuwe wetenschap begint, de wetenschap van het zijn, de intuitie en voeling der waarheid en de schepping onzer intuitie en voeling, de ideële en ideale kunst met haar wetenschap, de Esthetiek. Doch, - en dit is verwonderlijk, in deze tijden van ultra-individualism (egoïsm) - de meesten hebben geen wezen meer, ze zijn niet; ze gaan op in zichzelf, ze branden op in hoogmoed, genot enz., hun equatie van leven is nul. Ze staan vóór een spiegel van glas en verslinden zichzelf, de oogen in de oogen, ze verliezen alle bewustzijn van 't gene rondom hen geschied; ze kennen alleen hun eigen schoonheid, 't is te zeggen, hun eigen leelikheid die ze uit gebrek of verlies aan criterium voor schoonheid aanzien. Dan wordt een filosofie van het algemeen zijn of van den oorsprong uiterst moeilijk, onmogelijk, vooral voor die individuën welke, gesloten kringetjes, dorre equaties van leven, niet meer kunnen gelooven aan een zijn buiten zichzelf, buiten hun eigen wezen-tje.Ga naar voetnoot(*) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit heet ik, een terugkeer tot het dieren-rijk, 't is te zeggen hun geest wordt bedorven, wordt materie, al het oorspronklike godlike vergaat in hen, ze hebben nog een ziel, een dieren-ziel zoo weinig edel dat het werkelijk niet te verwonderen is dat hun voorvaderen apen waren, en dat het zelf te wenschen ware weder aap te worden, goede aap, om niet meer mensch te zijn van dit ras, waar elk in zich zijn waarheid kruisigde. Hun sterfelijk lichaam wordt hun al en heelal. Doch openen wij de oogen, er is veel wonder te zien rondom ons, er is veel te voelen, het goede heerscht of zijn rijk is nader, de geest sticht het. Ademen wij open lucht. Wie immer doolt in zichzelf wordt eng zooals zijn lichaam eng is, zooals iemand welke op zijn kamer verblijft een jaar lang, blind wordt voor de wereld, haar niet meer zien en voelen kan, vreemd wordt aan al wat er geschiedt, en dan, als hij een reize onderneemt om zich te verstrooien, geen verstrooing vindt, doch zich verveelt, omdat hij niet reist, doch enkel zichzelf verplaatst en voor geen indrukken meer vatbaar is; zijn zuiver-geworden rede is een zichzelf ontledend orgaan, meer niet. Daarom, kunstenaars van uw eigen ik, opent de oogen. Zooals ik in de inleiding zeide, wat is dan, het ik? niets. Wie voortdurend aan zichzelf denkt wordt gek en komt tot schrikkelijke dwalingen, want wij, zijnde geschapen als Natuur, vinden niet in ons zelven alleen de tevredenheid, de volheid van ons wezen en zijn doel, noch vinden het zelf in de natuur, hoe schoon en prachtig ook, wij moeten scheppen boven de natuur, en scheppen boven de natuur om ons zelven te bevredigen is mede-arbeiden met degene die de natuur en ons schiep. Ons eigen vijand is in ons, de strijd kwaad-goed is in ons,Ga naar voetnoot(*) en de menschen kunnen ons een betrekkelijke, niet voldoenende vriendschap betoogen, onze vriend, de eenige die ons voldoen kan moeten wij vinden in Dengene die is door zichzelf, en wiens arbeid wij doen, wiens kunstwerk wij zijn. Betrouwen in hem geeft rust aan den geest, rust des geestes geeft gezond oordeel, gezond oordeel geeft gezonde daden in, gezonde daden bewaren ons lichaam zuiver en gezond en geven ons de kracht om onzen geest en ons | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oordeel gezond te houden, daarom ademt gezonde opene lucht, treedt buiten u zelven, buiten uw ego-(ism).
***
Aldus ten slotte, op zich zelf genomen is de wetenschap noch ongoddelijk noch ongodsdienstig, want indien zij dit wordt betreedt zij een buiten-wetenschappelijk terrein, doch door zichzelf kan zij geen oorsprong vinden van hetgene zij vindt. Indien dus de geleerden de wetenschap van haar doel doen afdwalen, dwalen zij zelf - niet door de wetenschap, - maar uit zichzelf, en zij versomberen de zuiverheid der erkennende vermogens waardoor de wetenschap wordt gesticht, zij besmetten de wetenschap zelve en veroordeelen haar tot dwaling. Het tegenwicht der wetenschap is de wijsheid (bibl. antiquum testamentum), zij oordeelt alle wetenschap. Doch de wetenschap dat ze 't wille of niet, erkenne of niet, bearbeidt de Derde Openbaring, door en dòòr de materie met den geest van het woord, en het droom-monument wordt de tempel waarin de waarheid zal openbaar worden, Lux in Tenebris, de wetenschap openbaart den hemel, zij bouwt den tempel, doch degenen die hem bouwen (= het gebouwde erkennen) zijn misschien niet degenen die er (zullen) in wonen. En, als de wetenschap alle schijn-waarheid buiten den mensch zal weten, zal zij - en tegelijkertijd ook dòór den mensch zelve, welks lichaam als een dor lijk zal ontleed zijn - de waarheid wedervinden, de lichtende verrijzenis in geestes-vorm des lichaams, d.i. als vorm der waarheid verrijzen, in schoonheid, - zelf het licht der zon, der maan en aller sterren zal duisternis zijn tegenover dit licht, 't leven der heele goede menschheid, generatie van den mensch, in en door den geest der waarheid.
***
Wat is er nu te beschouwen rondom u, kunstenaars - want het zijn geen ijdele woorden die ik spreek. - Dat de mensch virtueele macht heeft te stijgen boven God, en die macht is onmacht; dat de geest der menschen - of liever - de kleine wereld (de heelal-cel) welke we in ons hoofd hebben ook gehoorzaamt aan de wetten der natuur - naar den geest - d.i. dat er de materie de stratificaties der gedachten ondergaat b.v. achtereenvolgens positivism, rationalism, agnosticism, materialism, anarchism enz. welke stratificaties, eens dat ze gedaald zijn onder het volk dit volk tegenover de waarheid stollen, harden, ongevoelig maken, - de mate- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rialistische volkeren zijn woestijnen naar den profetischen zin van het woord dat het begrip goed-kwaad, in principio natuurvoelingswet, ontaardt tot artificieele wet en dus tegenover de waarheid en het oordeel der waarheid dood, dood-levend d.i. lijdend is dat het leven dat we leiden dus algansch artificieel wordt, ongenietend, ongenietbaar, ellendiger dan dood dat de gemoederen steeds heviger en heviger smachten naar waarheid die ze verbeurden en niet meer erkennen kunnen, dat, hoe beschaafder we leven, des te meer ook gekluisterd in het vleesch en in de materie, dat de geest der menschen zoekt waarheid, welke hem van nature ingeboren was, en vraagt, wat is waarheid, welke vraag ook voor hem natuurlijk geworden is door zijn natuur onwaar geworden, dat de waarheid-voelenden steeds hooger en hooger hunnen geest moeten optorschen boven de op-zwalpende tij der valsche leerstelsels, der materieele beslommeringen, der opschuimende en opgistende onderwereld van amoraliteit en immoraliteit, dat de knaging tegen de rots-waarheid (hoeksteen kwaad-goed in ons) samen met de knaging des tijds rond berg en rots der aarde, eensoortig verschijnsel zijn welks einde komen moet door instorting der waarheid, - zooals de instorting aller aardsche bergen noodzakelijk komen moet - of door buitenwereldsche redding, is er geen midden-oplossing mogelijk, dat de wetenschap de bewustwording der ontaarding der materie is, zij 't vleesch, zij 't stof, welke ontaarding wederom én de lichamen, én de geesten aantast omdat de wet der wording aller materie één is, doch één in dubbele richting van tijd, wording, enz., retro en pro, doch het einde en het begin zijn één, geest, wezend of afwezend in het zijn. Dus zullen b.v. de materialisten ook een waarheid ontdekken, - hun waarheid, - in de materie, namentlijk het afwezen der waarheid tegenover hen terwijl de waarheids-gezinden die de materie als dood en de dood als werkelijkheid en de openbaring voor den dood der buitenwereldsche waarheid gelooven, d.i. voelen met den geest, ook die zijde der waarheid zullen ontdekken, hun wezen in haar en haar wezen in hen.
(Wordt vervolgd) Emiel van der Straeten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de Internationale Tentoonstelling van Godsdienstige Kunst in het Lente-Salon te Brussel. - Het is zeer verheugend vast te stellen bij het doorloopen dezer tentoonstelling dat er veel origineel, persoonlijk en modern werk is. Zij is dan ook een bewijs voor velen die niet schijnen te weten dat er buiten de hedéndaagsche tamelijk realistische kunst, ook een kunst bestaat welke de uiting is van het godsdienstig gevoel. Met het redeneerend gelooven van nu, zijn de godsdienstige kunstenaars tot hetzelfde resultaat gekomen als de intuitief geloovende midden-eeuwers. Deze gaven de H. Tafereelen weer als in hun land gebeurend, b.v. in Vlaanderen, dus in direkte communie met het volk en de omgeving waarvoor het bestemd werd. Met het tijdperk der hergeboorte, kwamen ook de verre reizen en werd het exotische element meer gezocht. Toen werden de godsdienstig-historische feiten voorgesteld zooals zij zouden kunnen gebeurd zijn - 't is te zeggen, landschap, kleeding praal en pracht alles oostersch, terwijl de personen - het leven der schildering - toch essentieel Vlaamsch bleven. Ik denk aan de groote aanbidding der koningen van Rubens, uit het Antwerpsch Museum. Het groote verschil der teknieke uitvoering heeft de jongere godsdienstige schilders niet belet door hunne voorstellingswijze en opvatting een verband te vinden met de middeneeuwsche kunst. Vroeger gaf de kunst de afbeelding van het leven zooals het is, heden trachten de kunstenaars het leven weer te geven zooals zij het voelen, en dit ook in de godsdienstige kunst. In het algemeen geeft deze tentoonstelling een juist zicht op hetgeen Midden Eeuropa: Nederland, Duitschland, Frankrijk, België op godsdienstig gebied voortbrachten. De Noorder- noch de Zuiderlanden zijn door groote hoeveelheid werk vertegenwoordigd. Uit Nederland is er slechts een schilder, en een paar bedrijfskunstenaars, doch wat aan hoeveelheid ontbreekt is ruimschoots vergoed door hoedanigheid. Jan Toorop's teekeningen zijn de verglorierijking van de mooie lijn. Er is veel genot aan het bezichtigen van die sterkgeteekende apostelhoofden. Er is wel een zekere stijfheid een eigenaardige hoekige manier van teekenen doch wat een breede expressieve soberheid, wat een écht hollandsche kalmte ligt er op die aangezichten, met elk zijn eigene uitdrukking van persoonlijkheid, en op allen die extatische onthevenheid. Zij zijn van indrukwekkende grootschheid en diepen ernst. Niet velen zullen werk voortbrengen dat zoo na de knapheid en de geestelijke uitbeelding van de middeneeuwers zal benaderen - ik zeg niet op ne eene of andere wijze navolgen. De kleine ontwerpen voor glasramen in de St Aloysius Kapel bezitten al dezelfde gaven als teekening maar zijn nog uiterst verfijnd en aristocratisch. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bronzen communiebank van Jan Hendrik Brom mot motieven uit het plantenleven, gestyleerd op gracieuse wijze zonder veel van de origineele natuur af te wijken, zoowel als het statig-ernstige altaar in romaanschen stijl getuigen van een goede opvatting van kerkmeubelen. De Duitsche afdeeling is zoo in de schoone- als in de bedrijfskunsten wel vertegenwoordigd. Max Klinger staat met zijne Christus teekeningen ver vooraan en men heeft vreugd bij het aanschouwen van zijne zoo lijnvaste sterk geteekende platen. De heen- en teruggang van de Bergprediking zijn vol oostersch licht, hoogstaande zon en scherp afgeteekende donkere schaduwen. De goede Samaritaan van Max Lieberman heeft de groote verdienste van een goed brok schilderwerk te zijn. Het idee is wel goed maar pover uitgewerkt. Van Louis Corinth is de ‘Christus valt onder het kruis’ origineel als samenstelling en kleur, doch veel kracht en schoonheid is er in de struische negerfiguur die het kruis helpt opheffen. De Kaïn van dezelfden kunstenaar is een verschrikkelijk duivelsche figuur: een verpersoonlijking van den haat. Het verbeeldt een gruwelijke nacht. Enkele sterren in de lucht. Zooeven is de daad begaan. Met wild starende oogen en grijnzenden mond staat Kaïn nevens het lijk zijns broeders - alle spieren nog gespannen van het eenige alles verslagende kracht oogenblik. - De raven vliegen reeds om zijn hoofd hopend op hunne prooi. Dit is slechts eene steendruk maar er zijn vele schilderijen welke niet zulken indruk van vreeslijkheid nalaten als dit stuk. Niemand heeft als Heinrich Vogeler het sprookje uitgebeeld met al zijne vreemdheden, diepten en teere aandoeningen. En als sprookje vat hij ook op de Aankondiging en de Drij Koningen welke hier tentoongesteld zijn. Enkele godsdienstige boeken, zeer smaak- en kunstvol versierd zoowel als het kerkgerief, kandelaars, kruisen, kelken, enz., van Ernst Petersen, Gros en de ornaten van Anton Hofer zijn als zooveel bewijzen van de verjonging der kerkelijke kunst. De bouwkunst wordt opnieuw behandeld onder oogpunt van doel, nut en plaats, princiepen welke alle meesterwerken hebben doen ontstaan, en die nogtans lang verloren waren en opgeofferd werden aan heerschende modes. Theod. Fischer geeft met het plan der kerk voor het garnizoen te Ulm een indrukwekkend geheel van krijgsbouwkunde, het uiterlijke duidt echter slechts vaag de bestemming aan. Het Crematorium van Fritz Schumacher geeft zeer wel den vredig-kalmen indruk die van zulk een gebouw moet uitgaan. De school van Beuron begint in naam te komen, zonder dat velen er meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over weten dan dat de kunstenaars die ze samenstellen Benediktijner monniken zijn. Nogtans is de opkomst ervan eigenaardig zooniet vreemd. De naam is afkomstig van het Beuron klooster op den boven Donow. Het werd gesticht in 1077 en is na vele wisselvalligheden in 1802 verwereldlijkt geworden. In 1863 werd het door Katharina van Hozenzollern terug aan de orde geschonken. Zij liet niet ver van Beuron eene kapel bouwen en de drij kunstenaars welke met het werk gelast werden traden later als broeders in de orde en vormden zoo het begin der school. Het princiep is de afschaffing van de persoonlijkheid, van den enkeling en het opgaan van al de verscheidene uitingen in een geheel, dat als gevolg ook het trachten van velen in zich zou besluiten. Of zij daartoe gekomen is? Ik denk het niet, door de theorie zelf waarop zij steunen staan zij tegenover den modernen tijd die de individuele kracht eischt. In het Styleeren echter heeft de school eene eigenaardige uiting gegeven die wel naar de byzantynsche of vroeg romaansche en egyptische toegaat. Het symbool en het styleeren van de natuur zijn van indringende werking. Jozef Mehoffer, een Pool is een jonge meester. Zijne ontwerpen voor glasramen en muurschilderingen zijn vol phantasie en inbeelding die voet houden bij het hedendaagsche leven. Zoo bijv: de aartsengelen Gabriël en Michaël zijn waarachtige Polen doch in gestijleerde Poolsche kleederdracht. Zijne figuren zijn van monumentale grootscheid. Schelle toonen van oranje, rood en groen maken eene licht-apotheose om de Lieve vrouw van het raam voor de Katedraal van Krakau. Als de zon daar door schijnt moet het eene niet te aanziene schittering worden. Op de twee andere ramen ‘De H. Martelaars’ en het H. Sacrament doet hij door tusschentoonen te gebruiken het schreeuwende van te helle kleuren kalmer schijnen. Hij weet goed de waarde van elken toon in het geheel tot zijn recht te laten komen. Van Karl Moser is er een origineele verzameling cartons voor kerkramen ‘De werken van Bermhartigheid’ zeer waardevol als teekening en zeer sober van kleuren: blauw en bruin. Ieder raam bevat een heilige die het van boven aangeduide werk verzinnebeeldt. Te betreuren is het dat de Fransche bouw- en bedrijfskunsten niet vertegenwoordigd zijn. Dit zou stof tot leerrijke vergelijkingen met de Duitsche geweest zijn. De beeldende kunsten zijn door knap en degelijk werk vertegewoordigd. Eug. Carrière legt in zijne werken een aristocratisch godsdienstig gevoel. Zoo verfijnd, zoo teer van toets, zoo vaag ligt op allen die zweem van stille weemoed en van zachte innigheid. Ik herinner mij nog wel toen ik over jaren op een avond een prachtig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reproduktie van de Christus aan het kruis, van dezen meester, voor de eerste maal zag. Ik herinner mij de gelaten smart die ik vond in dat wezen, het uitgeputte, afgematte bezweken lichaam dat, de armen gerokken, stijf aan het kruis hing. Hetgeen nu hier is, is niet zulk hoog werk maar de Communiekante, in 't witte kleed neerzittend, het zacht en teere wezentje vaag starend in bleek geluk is toch pakkend werk, aandoenelijk werk. De verzameling van de kartons en schetsen voor muurschilderingen door Hyppolyte Flandrin is wel wat groot. Inderdaad deze kunstenaar is toch niet van zulke algemeene waarde door uitzonderlijkheid in voostelling of grootschheid van opvatting, hoogstens heeft hij eene historische waarde. En dat zijn wel de fresken - teekeningen van Puvis de Chavannes - het leven der H. Genoveva voorstellend. Hij is wel de verbeelder met simpele lijnen en kalme kleuren van in zijnen idealistischen geest in schoonheid voorvallende feiten. Van Albert Besnard een paar teekeningen voor de decoratie van de kapel van het gasthuis van Berck. De eene stelt voor aalmoezen uitdeelende lieden - de andere een operatie doende dokter. Zij vormen een gedeelte van de heele serie die Besnard als geschenk heeft gegeven toen zijn zoon in dit gesticht verzorgd was geweest. Op elk van de tafereelen heerscht een reusachtige Christus die op het tafereel der operatie zelf een mystieke grootschheid heeft. Het zijn twee platen, uiting van smart en medelijden, zij zijn emotie-wekkend. Aan de teekeningen van Pater Besson een dominikaner monnik is het goed merkbaar dat hij door Ingres beinvloed werd. Er is een teere zachtheid eene kalme onthevenheid aan het aardsche in zijne werken welke nogtans koud en academisch zijn. Maurice Denis heeft een heel eigenaardige en persoonlijke uiting aan zijn gevoel gegeven en zijne werken bezitten ontegensprekelijke en waardevolle eigenschappen. Christus met de kinderen, heel die voorstelling is zoo gansch nieuw, die menschen, die tuin, dat licht, die kleuren, alles is zoo van nu. Men is zelf bij dit feest van opperste liefde en toch is het ideaal. Hoe mooi valt die zonvlek op den vooroverbuigenden Christus. Hoe kalm aanbiddend zit daar die gansche familie stil verrukt over den wonderlijken eenvoud van den grooten kindervriend tot wien van uit de verte meerderen en meerderen komen. Zoo ook de ‘Roeping der Apostelen’ met het meer van Genezareth, de kaai en de huizen, die goed een hoek van de Seine zou kunnen zijn, met de twee naar Christus toeloopende visschers, terwijl de hemel gloeiend staat, is als een nu gebeurend feit. Zonder de geweldige phantasie van Mehoffer of de eenvoudige soberheid van Moser | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezitten de kerkramen van Denis waarde door kalme innigheid en eenvoudige kleuren. De nieuwe geest die zoowat in alle landen binnendrong heeft in Engeland nog geene discipels gevormd. De reden zal wel zijn de nog zoo levendige invloed van de pre-raphaelitische gemeenschap. Inderdaad niettegenstaande het verband dat die kunstenaars zochten bij de oudere schilders, is hun werk toch een eigen uiting van een eigen gevoel. Het zijn dan ook Dante Gabriël Rossetti, Walter Crane en Burne-Jones die het grootste deel innemen van deze afdeeling en dit bijzonderlijk met kartons voor kerkramen. De overheerschende stijgende lijn in het groote raam van Crane is van een zeer groot decorotief effekt. Wat schilderijen aangaat zijn al deze kunstenaars slechts vertegenwoordigd door photos welke hoe waardevol ook slechts het geziene stuk kunnen herinneren, toch de gansche indrukwekkende schoonheid er niet kunnen van weergeven. Italië en Spanje zijn ieder slechts door een paar kunstenaars vertegenwoordigd. Spanje echter door echt prachtwerk van den Parijs bewonenden José Maria Sert. Het zijn decoratieve schilderingen voor de kathedraal van Vich. Grootsch opgevat, breed uitgevoerd, vol helle zonschitteringen, zijn deze stukken van groote waarde, en men kan alleen betreuren ze niet in de hun bestemde omgeving te zien. Aangrijpend smartelijk zijn de weeklagende Adam en de weenende Eva na den val, reusachtig geweldig de strijd Van Jabob met den engel - stralend gelukkig de breedgevleugelde engelen de blijde verkondiging aan de herders doende en met gestrekte hand naar de plaats der geheiligde gebeurtenis wijzend. Het groen, licht, geel geschitter en de donkere rood-bruine kleuren geven glanzen en effecten die echt spaansch zijn. Door opvatting en uitvoering is hij een uitzonderlijk kunstenaar. Ik heb met inzicht onze kunst voor het laatst gehouden, want ik wil dit als bewijs laten dienen dat hetgeen hier voortgebracht wordt niet van mindere hoedanigheid is dan hetgeen vreemden voortbrengen. De laatsten hebben altijd meer kans met hun roem in het kleine land te dringen dan de kunstenaar van het kleine land in het groote. En toch zijn er Vlaamsche kunstenaars die hunne eerste aanmoedigingen van vreemden hebben bekomen. Het geen profeet zijn in eigen land zal wel immer een waarheid blijven maar dat dit den Vlamingen zoo vaak in hun nadeel moet herinnerd worden is droevig. Hier leeft en werkt in Vlaanderen George Minne, na Meunier wellicht de persoonlijkste onzer beeldhouwers. Terwijl bij ons zeer zelden over hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gerept wordt, bevinden zich in Duitsche tijdschriften lofzeggende en mooi geïllustreerde artikels en geeft Meyer Graefe hem zelfs een bijzonder hoofdstuk in zijne geschiedenis der ontwikkeling van de moderne kunst. Georges Minne belichaamd het gothische tijdperk in zijne beelden, niet zooals het was maar zooals het zekere extatische geesten heeft toegeschenen te zijn. Zijne beelden zijn van Monumentale grootschheid hoewel tamelijk klein. Eene reproductie van den ‘Relekwiedrager’ b.v. wekt een geweldig groote figuur die ergens aan eene machtige katedraal schijnt thuis te hooren, en het beeldje is nog geen halve meter. De spiernaakte knielende jongelingsgestalte met krachtinspanning der beide handen het heilige heffende terwijl het hoofd gebogen in aanbidding neerzinkt is een decoratief beeldwerk dat onze tijd niet op zijn bestemde plaats brengen kan. Het is als een verloren brok beeldwerk van een oude kathedraal. Vooraleer een bouwmeester de synthesis van Minne te gebruiken zal weten, zal Minne niet meer daar zijn om met zijn werk het andere te volledigen. De weerde van Jacob Smits is nog niet algeheel erkend, en alhoewel zekere stukken reeds lang in openbare verzamelingen zijn, verwekken zij nog hatelijke en misplaatste uitroepingen van menschen welke nogtans de pretentie hebben over kunst goede begrippen na te houden. Hij is een van de grooten die den tijd voor zich hebben. Velen onzer huidige godsdienstige schilders zullen lang vergeten zijn als de vol menschelijke en diep aangrijpende tafereelen van Jacob Smits nog maar naar waarde zullen geschat worden. Eene schildering als de ‘discipelen’ van Emmaüs maakt indruk, er heerscht eene atmospheer van kalme gelatenheid van vreedvolle stilte en eenzaamheid de bovenmenschelijke goedheid over alles verspreidend. Dit kleine schilderijtje oefent eene innige betoovering uit niettegenstaande de buitengewone simpelheid der drij personen en het rustige landschap door het venster. Een ander werk, jammervol en weeïg, is de Judaskus. Christus starend met leedvolle oogen in een verdoezelende verte terwijl Judas den verraderlijken kus op de wang drukt. Eindeloos is de hemel daarachter grauw rood, en in den linker hoek een klein zwart kruis symbool van het wachtend lijden. Paul Frederic is geen revolutionair in de kunst zooals de beide vorigen. Zijn werk alhoewel op aloude wijze verzorgd is karaktervol en geeft zijne persoonlijkheid weer. Het diepste, met een zweem van philosophie is het drieluik de H. Drievuldigheid voorstellend en dat zeer eigenaardig is opgevat. Rechts God de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vader stijgend boven de scharen witte engelen, werelden in de handen houdend, omringd van gouden strerren. Links God de H. Geest. Het teere meisje Maria die de slang onher haren kindervoet verplet wordt aangebeden door al de engelen en boven haar rust de goddelijke Duive. Het middenstuk met het Christushoofd op den zweetdoek is bijzonder treffend. Niets van de overgeleverde legende over de Cristus schoonheid is er gebleven maar dit is het hoofd van den mensch die gezien heeft, gedacht, gevoeld en geleden, die de rechtvaardigheid riep om te gebieden en door de goudzucht werd geleverd aan het zegevierend kwaad. Van de vier Franciskus schilderingen is het te betreuren dat zij in verscheidene verzamelingen plaats hebben gevonden. Er gaat eene zachte goedheid en teere poëzie van uit welke den Heilige der armoede kenmerkten zooals ons de Fioretti leeren. Om zulk werk nog volledig te genieten moet men nog zoowat eene kinderlijke ziel bezitten. James Ensor is een uiterste tegenover Frederic. Zijn geest is die van het wonderlijke, van het drollige, van het vreemde, van een gansch aardig gedachtenleven dat van hem alleen is. De Lieve vrouw welke hem verschijnt en waarvoor hij knielt als een middeneeuwer kan bijna als een gekkerij opgenomen worden. De aardige Christus-aanbidding met al de door het venster komen-kijkende hoofden, zoowel als de door duivelen geplaagde Christus zijn werken van eenen gehallucineerden geest. Alfred Delaunois geeft hier gekende doch altijd even graag weergeziene studiën voor eene klooster decoratie. Hij heeft begrepen en gevoeld de diepe poëzie van stilte, kalmte en gebed, en geeft ze weer met uiterste verfijning. Van Karel Doudelet is vroeger beter werk tentoongesteld geweest. Ik vind de Christus door het volk beleedigd eene mislukte samenstelling - zij mist grootschheid, macht en indrukwekkendheid. Zij vormt geen geheel. De zegepralende Michaël van Emiel Fabry is een gloedvol werk met de mooie hooggaande beweging van het zwaard en de loopende beweging door de lucht is het een symbool van de overwinnende kracht. Met het zeer natuurlijke hoekje processie van Marten Melsen, de wat Uhde-achtige Boetprediking te Lier van Opsomer, de mystieke H. Tuin van Middeleer, de gevoelvolle teedere Heilige avond van Servaes, de vreemdbleeke Hora Alba van Gustaaf Van de Woestyne, heb ik zoowat het beste en de persoonlijkheid aanduidende stukken opgesomd De kapel van Van de Voorde is onder vele oogpunten zeer mooi: de strenge motieven en de twee statige beelden - de H. Johannes Evangelist en Johannes de dooper - door Verbank volmaken eenen indruk van ernst. De neo middeneeuwsche decoraties uit het leven van St Franciscus van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Const. Montald schaden niet aan het geheel al zijn zij wel wat op gezochte wijze uitgevoerd. Indien een ding thans zeker is, dan is het, het einde van het lamlendige naloopen van de gotische meesters om alles uit te drukken wat ons godsdienstig gevoel aangaat. Dit is het dan ook wat de heele reeks overziene stukken getuigen: Onze tijd heeft eene persoonlijke uiting aan het godsdienstig gevoel kunnen geven.
Edward Léonard |
|