| |
| |
| |
HENDRIK CONSCIENCE
1812-1912
| |
| |
| |
Portret van Hendrik Conscience
door Alwis Rossbach
| |
| |
| |
| |
| |
Voorwoord
naar aanleiding der 100ste Geboorteverjaring van Hendrik Conscience
Ga door Vlaanderen en de kruinen der boomen zwatelen van klatervlagjes en vergulde ciercels, de wegen schemeren van de dracht der festoenen, van het vlechtwerk der lauwers en bloemen, der trossen van loof en bladeren..
Door de steden rijdt statelijk Landjuweel na Landjuweel en de wagens kraken en blaken van goud, groente en zinnebeelden, de triomfpoorten heffen beeldwerk en toortsen, de muzieken tieren vaderlandsche voozen en de zang van het gelukkig volk is vroolijke hymne..
Alle weyden, en duynen, en daelen
Haeren aem met verheughen ophaelen.
De Schelde glimmert als een blauwachtig armuur; ‘'t weeligh vee op de graesighe zooden’ pronkt leefdig in de verre Polders, de fluiten van zware schepen ronken uit een winderige lucht, de wimpelen van vlaggen krunkelen ruim langs heel het Werf, terwijl de vinnige zon van achter opgebolde wolkenbuien over de Stad een ontzaggelijk licht verbrand waarin de chaos van huizen, torens en daken gloeit grijs en rood.. Uit al de hoogten der Stad gromt en bromt klok na klok en er balderen grove kanonscheuten uit een onbekende wijdheid.. En de Stad dommelt als een biekorf want er gebeuren ‘vroolycke tyen’..
| |
| |
Rond de gestalte van Hendrik Conscience gaat een heel volk zich verlustigen en feest houden; hij, de Aartsvader van het jonge ras zal nu gevierd worden als een Koning; hij, de gulden Ridder van al onze Vlaamsche Triomfen zal het helmet omsteken worden met lauwerier; hij, de Voorganger, hij, de Levenwekker, hij, de Prediker, hij, de Eerst-aangezetene, de Vòor-strijder, de Overwinnaar, de Volksheld en de Dooper, hem zal het feestgebloemt vol vriendelijke geur voor de voeten vallen, hem zal het huldekoor van het volk toeruischen als een zee van lieflijke dankbaarheid, hem zullen ‘looveren, bloemen en fruitjes’ de wegen der vlaamsche toekomst vergroenen en zal de jonge dageraad op komen dringen als een Olympische vlammenvloed over het nieuwe Volk..
Zie, Scaldis brengt zijn krommen horen aan
dat bortelt overvloed van bloem en blaen
en 't weeldrig fruit lustig begint te rieken
dat 't wel een flauwer hart zou doen verzieken.
***
Maar de beteekenis van dit Conscience-feest is er nog een breedere en diepere; het feestgebloemt uit vlaamsche schorteldoeken voor Conscience gestrooid en de hulderoep en muziek die te zijner eer door de lucht zwermt, valt ook levendig ten deel aan de geheele Conscience-generatie. Aan Hendrik Conscience dan ook niet alleen maar aan heel de vlaamsch-strijdende en lijdende plejade onzer Vòor-Vlamingen gaat het feestgerucht onzer stemmen, aan al die enthousiaste Voorbereiders van den vlaamschen Triomf in Letteren en Kunsten en
| |
| |
Wetenschappen gaat het gejuich en geroep van hunne dankbare nakomelingschap.
Wij brengen hulde aan de epische nagedachtenis van Jan de Laet, Lodewijk Vleeschhouwer, Frans Van Kerckhoven, Theodoor Van Ryswyck, Lod. Gerrits, August en Renier Snieders, Prudens Van Duyse, Domien Sleeckx, Michiel Van der Voort, Jaak Van de Velde, Jan Van Beers, Jan Frans Willems, Frans Snellaert, Jozef Staes, Jan David, Frans Rens, Karel Ledeganck, Ecrevisse, Hendrickx, Eugeen Zetternam, Geeraard Dodd, Frans de Cort, J.M. Dautzenberg, Bormans, Blommaert, Vervier, en tientallen anderen.
Helden der vlaamsche Thermophylen, martelaars der nieuwe Hervorming, profeten van het jonge Juda, waren zij het ‘bataillon carré’ dat zich liever liet broodrooven en uitschelden, belagen en belasteren dan een sikkepit toe te geven aan de Griffoenen der Verfransching; onder den drang van het Rasgevoel namen zij hun harpen van de wilgen van Leie en Schelde en zongen met hartstocht lief en leed van het Vaderland; Troebadoers der vlaamsche Lente, prince-kinderen der maagd van Vlaanderen, Sleutel-dragers van het Noordzee-rijk, waren zij de Godsbegenadigden en Bevoorrechten van den eersten Tijd die door het gedoornte en dwerghout der Verfransching baan braken en met hun dichterlijke tooverspreuken de Schoone Slaapster in het Bosch opwekten.. Syt vroolick het is gewhorden dagh!..
***
Over ons ligt de beminnelijke schaduw der epische gestalte van hun Vòor-man Hendrik Conscience.. Hen- | |
| |
drik Conscience! En wij hersmaken met weemoed de herinnering van den kindertijd. Hoeveel keeren verbleekten wij niet als Breydel een Leroux dood smakte, een De Coninck wijze redevoeringen hield, eene jonge Machteld door de gewetenlooze ridder de St. Pol ontvoerd werd? Wat misprezen wij den verrader Brakels en hoe juichten we bij de komst van Jan Borluut? En hoe diep leden wij het leed niet mede van den ‘arme Edelman’, van die brave Trien uit ‘De Loteling’, van de ‘Koopman van Antwerpen’? Wat was die ‘Houten Clara’ toch een engel van een meisje! En wat treurden wij al niet met Genoveva, Dakerlia, Aleidis, Machteld, Veerle, Geertruida, Lieveke, en gansch die rei ‘kwijnende’ maagden! Ach, waarom was het ons niet gegund in het gild der Maceklieren een ‘goedendag’ te zwaaien, De Coninck uit zijnen kerker te verlossen, de Oriflamme uit de hand des stervenden Vaandrigs te rukken! Waarom moesten wij lijdzaam toezien op het verraad van Denys, de Torendood der Kerels van Vlaanderen, de gevangenschap van Godmaert, de wreede sluipmoord op Geronimo, de vadersmart van Lambrecht Hensmans?
En het gemoed vol tranen, de verbeelding in koorts, droomden wij in de klas, op onze ‘Précis de Rhétorique’, van een nieuw volk en van dag tot dag haatten wij meer en meer de ‘verfransching’ die onze taal noch op de schoolbanken, noch onder de menschen spreken liet!
***
En met deze Groote Feest moeten wij onze geestdrift verkoelen en ook nuchter spreken over de verdiensten en gebreken onzer Voor-Vlamingen op letterkundig
| |
| |
gebied. O, dan maar eerst over hunne taalaanvoeling. Die was weliswaar nog onzeker maar hun romantisme was kleurig en verbijsterend als een tafereel van Wappers, episch-gevoelvol als eene schilderij van Leys en burgerhuisselijk als een interieur van Jaak de Braekeleer, terwijl dikwijls hun dicht en proza onwerkelijk geraakte én door verkeerdheid van woordgevoel én door de fantastische koorts hunner verbeelding..
Maar daar ligt juist hunne groote verdienste. Hunne kunst is hoofdzakelijk eene romantische verbeeldings- en gewoonlijk nooit eene strakke, naturalistische woordkunst die, bij gelegenheid, ontbrak om aan hunne fantazie de noodzakelijke uitdrukking te geven.
Dàt zullen Hollanders wél begrijpen wanneer zij de onechtere uitbeelding van een oud-hollandsche burgt door Jacob van Lennep nevensstellen aan wat naturalistisch-verbeeld een Adriaan van Oordt bereikte in de weergave van hetzelfde. Van Jacob van Lennep over Willem Hofdyk naar Adriaan van Oordt is een heele opgang.
Niemand toch zal de per se romantieke verbeeldingskracht aan een Jacob van Lennep of eene Bosboom-Toussaint betwisten en dan evenmin zulks beproeven aan de vlaamsche historisch-romantische plejade die, ja, met meer zuidelijke gemoedswarmte dan de schrijvers van ‘Onze Voorouders’ en ‘Eene Kroon voor Karel de Stoute’, een ‘Leeuw van Vlaanderen’ en een ‘Simon Turchi’, eene ‘Fabricio en Lange Margriet’, eene ‘Rowna’ en ‘De Voetbranders’ schreef, een ‘Zwarte Gallei’ verhaalde, een ‘Drie Zustersteden’ dichtte.
En wat er nu door het verbeeldingswerk van een Omer-Karel De Laey aan eene naturalistisch-romantieker
| |
| |
uitdrukking gewonnen werd is enkel waar te nemen langs de traditioneele lijn der oudere Vlamingen.
Want het romantisch werk der oudere Vlamingen was uitnemend-suggestief; het strakke byzantisme der moderne hollandsche woordkunst kenden ze niet; daarom hadden de romantische aandoeningen van dien tijd hun uitgangspunt geenszins in een uiterst-gewikt taalgevoel maar bij voorkeur in de geheimzinnige fantaizie van het historisch verhaal en het bekoorlijke of tragische van burgers- en boerentoestanden ‘Eene Schaking te Venetië’ is nog kleurig-kernachtig vol italjaansche vreemdheid, ‘De Bestedeling’ en ‘Blinde Roza’ zijn nóg aandoenlijk van burgerlijke en landelijke tragiek.
Zoo gaven die oudere Vlamingen onbevangen de ziel van het ras, zijne beweging en zijn aard, zijn karakter en zijn soort, zijn gang, geluid en levenswandel waarvan het innerlijk gebaar het nauwkeurigst en teederst kan nagegaan door de besten van het moderne ras-zelve.
Ongelukkig genoeg dat toentertijd de vlaamsche kritiek door de pen van J.F. Heremans en Nolet de Brauwere onder hare taak bleef; wij zeggen ongelukkig, want de onmiddellijk-navolgende generatie van '70 bleek daarom zwakker te zijn aan ideaal en idee, aan kunsthomogeniteit en kunstwaarde, aan levensintensiteit en literaire productie, wat rond den tijd der verschijning van het ‘Nederduitsch Letterkundig Tijdschrift’ en ‘De Nederlandsche Dicht en Kunsthalle’ duidelijk onder aandacht kwam.
Maar in de waarde-bepaling der oudere vlaamsche Letteren hebben zich de hollandsche Tachtigers zoo ergerlijk vergist als rozenteelders in pissebloemen.
Zij toch waren als onbehendige narren aan het
| |
| |
lachen gegaan om wat bij nauwkeurig onderzoek waren heilige en ernstige dingen van een jong-geboren volk; hun schaterlach was deze van been-houwers en onder-de-zak-loopers die zich grofjes verkneukelen in de eerlijke pogingen van een beginneling; als oppervlakkige critici hebben zij het uitgeproest om de onzekerheid van een phrase, de woordverkeerdheid van een stijl, de verouderdheid van een beeld, de luidruchtigheid van een vers, terwijl hun twee- honderdjarig woord-arrivisme enkel zich-zelf verschalkte daar het onmachtig was de vlaamsch-romantische visie te waardeeren van zoo menig verhaal en het rythmisch-weelderig gevoel van zoo menig vers dat onder fransche vorming geboren werd; de artistieke ras-kracht van het Vlaamsche Volk hebben de Tachtigers nooit gevat; van daaruit dat zij zich telkens vergissen over de hoedanigheden der oudere en nieuwere vlaamsche letterkunde.
***
Vlamingen! dat het nu hoogtij zij in Vlaanderen, ‘spijts ontrouw en spijts misverstand!’ Gedragen door wat de vorige geslachten aan Schoonheid en Waarheid en Offerbelofte hebben verwezenlijkt kan ons inzicht op eene vlaamsche toekomst noch falen, noch onzeker zijn; de tijden zijn onrustig aan groeikracht en bekommering; nog is de verfransching eene dagelijksche daad, nog sluipmoordt in de Vlaamsche Beweging het ‘Leliaartsverraad’, nog is de vlaamsche kunstenaar en geleerde een misprezene in eigen land en een verkeerd-begrepene, ja, een onbekende in Europa.. ‘Un petit commis.. il faut plus de pudeur’!
| |
| |
Onder het vredelijk loof van festoenen dat wij nu Hendrik Concience en zijne generatie om de legendarische slapen buigen, schuilt dan ook de storm van een nieuwe strijd, de scherpte van een nieuwe taalslag, de verbolgenheid tegen een oude, kwaadwillige Erfvijand. ‘Guerre ouverte, guerre à mort aux détracteurs de ma langue’!
Een wervel van schimmen rijst aan den buiigen horizont van den jongen dageraad. De patres-familiae wijzen deze hemelsche dooden-opvaart ontroerd aan hunne zonen en fluisteren innig: ‘Ziedaar het voorgeslacht’, opdat de toekomst beslist worde.
De Redactie.
|
|